ECLI:NL:RBNHO:2019:6775

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 juli 2019
Publicatiedatum
6 augustus 2019
Zaaknummer
C/15/279355 / FA RK 18-5379
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.M. van Dam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partnerbijdrage in het kader van WSNP en schuldhulpverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 juli 2019 uitspraak gedaan over de wijziging van de partnerbijdrage van de man aan de vrouw. De man had verzocht om de partnerbijdrage, die oorspronkelijk was vastgesteld op € 1.112,- per maand, te verlagen naar nihil, met ingang van 15 mei 2018. Dit verzoek was gebaseerd op zijn deelname aan een minnelijk schuldhulpverleningstraject en de daaropvolgende toelating tot de wettelijke schuldsanering natuurlijke personen (WSNP). De rechtbank heeft vastgesteld dat de man sinds 15 mei 2018 deelneemt aan een schuldhulpverleningstraject en dat zijn financiële situatie zodanig is dat hij niet in staat is om de partnerbijdrage te betalen. De rechtbank heeft overwogen dat de man een hoge schuldenlast heeft van € 73.044,52, waarvan een aanzienlijk deel bestaat uit alimentatieachterstand. De rechtbank heeft geoordeeld dat de rechter-commissaris in het kader van de WSNP geen rekening zal houden met de onderhoudsverplichting van de man bij de bepaling van het vrij te laten bedrag (VTLB). Daarom heeft de rechtbank de partnerbijdrage van de man aan de vrouw op nihil gesteld voor de duur van de WSNP. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
alimentatie/tegenspraak
zaak-/rekestnr.: C/15/279355 / FA RK 18-5379
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 24 juli 2019
in de zaak van:
[de man],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. F.S.C. Thijsse, kantoorhoudende te Den Helder,
tegen
[de vrouw],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. W.J.J. Lamers, kantoorhoudende te Heiloo.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de man, ingekomen op 26 september 2018;
- het verweerschrift, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 26 november 2018;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de man, ingekomen op 3 juni 2019;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de man, ingekomen op 12 juni 2019.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 13 juni 2019 in aanwezigheid van de man bijgestaan door mr. F.S.C. Thijsse en namens de vrouw mr. W.J.J. Lamers.

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
Partijen zijn op [datum] met elkaar gehuwd, welk huwelijk op [datum] is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Amsterdam van 13 november 2013.
2.2.
Bij de hiervoor genoemde echtscheidingsbeschikking is – voor zover hier relevant  bepaald dat de man een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partnerbijdrage) van € 1.112,- per maand moet voldoen, met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.
2.3.
Ingevolge de wettelijke indexering bedraagt de partnerbijdrage met ingang van 1 januari 2019 € 1.211,- per maand.
2.4.
De man is op [datum] getrouwd met zijn huidige echtgenote ( [huidige echtgenote] ). Zij heeft vier kinderen, één minderjarige dochter, twee jongmeerderjarige zoons en één meerderjarige zoon.
De man heeft de drie zoons van zijn echtgenote op 5 juni 2014 erkend.
2.5.
De man heeft op 20 februari 2018 een overeenkomst tot budgetbeheer gesloten met [naam bedrijf] .
2.6.
De man is op 15 mei 2018 toegelaten tot een buitengerechtelijk schuldhulpverleningstraject dat in opdracht van de gemeente [plaats] wordt uitgevoerd door [bank] .
2.7.
Bij vonnis van 6 juni 2019 van deze rechtbank zijn de man en zijn echtgenote toegelaten tot de wettelijke schuldsanering natuurlijke personen (hierna WSNP).

3.Verzoek

3.1.
De man heeft verzocht de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 13 november 2013 te wijzigen in die zin, dat de partnerbijdrage wordt bepaald op nihil met ingang van 15 mei 2018, althans met ingang van de datum van ontvangst van zijn verzoekschrift althans met ingang van een datum die de rechtbank juist acht, althans de partnerbijdrage op een bedrag te bepalen die de rechtbank juist acht. Kosten rechtens.
3.2.
De man heeft ter onderbouwing van het door hem verzochte – samengevat – gesteld dat de partnerbijdrage door wijzigingen van omstandigheden niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet omdat hij in 2014 werkloos is geworden. Om deze reden heeft de man de partnerbijdrage vanaf april 2014 niet meer kunnen voldoen. Verder heeft de man gesteld dat zijn echtgenote vanwege medische problemen (auto-immuunziekte, traag werkende schildklier, astma en slaapapneu) niet in staat om een eigen inkomen te verwerven. Om deze reden voorziet de man in haar levensbehoefte en in die van haar zeventienjarige dochter en van haar twee jongmeerderjarige zoons van twintig jaar oud. De man heeft nadat hij werkloos is geworden een WW-uitkering ontvangen. Sinds kort werkt de man via een detacheringsbureau. De man heeft gesteld dat de terugval in zijn inkomen ertoe heeft geleid dat er aan zijn zijde een enorme schuldenlast is ontstaan. De totale schuldenlast van de man bedraagt thans € 73.044,52. Om deze reden heeft de man, voordat hij is toegelaten tot de WSNP, deelgenomen aan minnelijke schuldhulpverleningstrajecten, waaronder een traject dat werd uitgevoerd door de [bank] . De [bank] heeft vastgesteld dat de man, gelet op de huidige begroting en zijn afloscapaciteit over te weinig financiële ruimte beschikt om een partnerbijdrage te betalen. De man heeft deze procedure aanhangig gemaakt op verzoek van de [bank] .

4.Verweer

4.1.
De vrouw heeft verzocht om alle verzoeken van de man af te wijzen.
4.2.
De vrouw heeft aangevoerd dat zij twijfelt aan de juistheid van hetgeen dat door de man is gesteld. De vrouw was er niet mee bekend dat de man in 2014 werkloos is geraakt. Deze stelling van de man bevreemdt de vrouw te meer, omdat zij door het beslag onder de werkgever van de man tot het derde kwartaal van 2015 nog gelden heeft ontvangen. Hetgeen de man stelt met betrekking tot zijn schuldenlast heeft de vrouw pas recent van de man vernomen. De vrouw is van mening dat de man volledig inzicht in zijn financiële positie moet verschaffen, vanaf het moment dat hij werkloos is geworden. De vrouw is verder van mening dat de man ook inzicht dient te verschaffen in de financiële positie van zijn echtgenote.
4.3.
Ter zitting is namens de vrouw meegedeeld dat de vrouw in 2015 een anonieme brief heeft ontvangen, waarin stond dat de echtgenote van de man een grote erfenis uit de nalatenschap van haar overleden vader in de Verenigde Staten heeft ontvangen. Tot nu toe is de advocaat van de vrouw er niet in geslaagd om deze informatie te verifiëren in de Verenigde Staten, maar hij is voornemens om nader onderzoek te verrichten en is van mening dat deze zaak in afwachting van zijn onderzoek zou moeten worden aangehouden. De advocaat van de vrouw heeft benadrukt dat het van groot belang is dat hij zijn onderzoek voortzet, omdat de man en zijn echtgenote mogelijk ten onrechte zijn toegelaten tot de WSNP, hetgeen weer gevolgen zou hebben voor de uitkomst van deze procedure.

5.Beoordeling

5.1.
De rechtbank stelt vast dat de man sinds 15 mei 2018 deelneemt aan het minnelijk schuldhulpverleningstraject dat wordt uitgevoerd door de [bank] . Dit is naar het oordeel van de rechtbank een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek die een herbeoordeling van de onderhoudsverplichting van de man ten opzichte van de vrouw rechtvaardigt.
5.2.
Uit het Plan van Aanpak van 19 juni 2018 blijkt dat de [bank] de man heeft meegedeeld dat hij niet in staat is om de partnerbijdrage te betalen van het vrij te laten bedrag (VTLB) en daarom binnen drie maanden om nihilstelling van zijn onderhoudsplicht moet verzoeken. Verder blijkt uit het door de [bank] opgestelde en door de man overgelegde overzicht van zijn schulden een schuldenlast van € 73.044,52, waarvan ongeveer de helft uit alimentatieachterstand.
5.3.
De rechtbank overweegt als volgt. In de situatie waarin de wettelijke schuldsaneringsregeling op een onderhoudsplichtige van toepassing is verklaard, is het uitgangspunt dat geen betalingsverplichting wordt opgelegd, tenzij in het VTLB rekening wordt gehouden met een alimentatieverplichting.
5.4.
Vaststaat dat in de periode vanaf 15 mei 2018 tot 6 juni 2019 geen sprake was van wettelijke schuldsanering, maar van vrijwillige schuldhulpverlening. De rechtbank ziet desondanks aanleiding om in de onderhavige zaak aansluiting te zoeken bij het hiervoor genoemde uitgangspunt. Aannemelijk is dat in die periode voor diverse schulden beslag was gelegd en de man slechts over minimale financiële middelen voor zijn levensonderhoud beschikte. De hoogte van zijn schuldenlast is bovendien zodanig dat de man gelet op de hoogte van zijn inkomen slechts door middel van een schuldhulpverleningstraject - hetzij in een vrijwillig kader, hetzij in het kader van de wettelijke schuldsaneringsregeling - de mogelijkheid heeft uit deze financiële situatie te komen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 19 februari 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:667.
5.5.
Vaststaat dat in het vrijwillig schuldhulptraject bij het bepalen van de aflossingscapaciteit van de man geen rekening is gehouden met een door hem te betalen partnerbijdrage. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om de geldende onderhoudsverplichting voor deze periode op nihil te bepalen.
5.6.
De rechtbank zal de onderhoudsverplichting van de man ook voor de periode dat de WSNP op hem van toepassing op nihil bepalen. Aangezien het vonnis tot toelating tot de WSNP van recente datum is en de man desgevraagd ter zitting heeft verklaard dat er nog geen VTLB berekening is gemaakt, gaat de rechtbank er, gelet op de enorme schuldenlast van de man, van uit dat de rechter-commissaris geen rekening zal houden met enig bedrag aan onderhoudsverplichting van de man bij de bepaling van het VTLB. De rechtbank maakt dit ook op uit de volgende overwegingen in voornoemd vonnis:
“ …
2.4
Uit de inhoud van het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is duidelijk geworden dat er in 2018, dus recentelijk, nog schulden zijn ontstaan. Dit geeft aanleiding te betwijfelen of schuldenaar in staat moet worden geacht om aan de in de schuldsaneringsregeling geldende verplichtingen te gaan voldoen, met name op het punt van het niet laten ontstaan van nieuwe schulden.
2.7
Naar het oordeel van de rechtbank heeft schuldenaar echter voldoende aannemelijk gemaakt dat zijn financiële situatie thans op orde is. De betreffende schulden zijn ontstaan door een nog lopende alimentatieverplichting die nog op nihil gezet moet worden, en een loonbeslag. De schuldhulpverlener heeft hierop aangevuld dat, als deze posten vervallen, het budget op orde zal zijn. Al met al lijkt dan sprake van een stabiele situatie die het vertrouwen rechtvaardigt dat schuldenaar de verplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zal nakomen. Schuldenaar zal dan ook de kans worden geboden om zijn schulden te saneren.
…”
De rechtbank heeft daarbij verder nog in aanmerking genomen dat uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat toekenning van een bevoorrechte positie van alimentatiegerechtigden in strijd is met de wet.
5.7.
De rechtbank merkt nog op dat de man desgevraagd ter zitting heeft verklaard dat de vader van zijn echtgenote nog in leven is en niet vermogend is. Gelet op deze betwisting ziet de rechtbank in hetgeen de advocaat van de vrouw naar voren heeft gebracht geen aanleiding om de zaak aan te houden, zoals namens de vrouw is verzocht..

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1.
bepaalt met wijziging in zoverre van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 13 november 2013, de door de man aan de vrouw partnerbijdrage op nihil met ingang van 15 mei 2018 voor de duur dat de WSNP op de man van toepassing is;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M. van Dam, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D.A. Lengyel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2019.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.