Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
14 februari 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
1 oktober 2015 aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] € 218,- per maand dient te voldoen, welke bijdrage voor het eerst zal worden geïndexeerd met ingang van 1 januari 2017.
.Hij vormt samen met zijn partner en haar minderjarige zoon een gezin.
21 augustus 2017 laten weten dat met alle schuldeisers afspraken zijn gemaakt over het terugbetalen van de schulden in die zin dat zij via schuldbemiddeling 23,85% van hun schuld terugbetaald krijgen. De officiële startdatum van de schuldbemiddeling is 8 juni 2017. De totale schuldenlast van de man bedroeg per 13 juli 2017 € 85.045,47.
4.De omvang van het geschil
5 april 2016, op verzoek van de man zijn bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met ingang van 15 februari 2018 voor de duur van de vrijwillige schuldhulpverlening van de man op nihil gesteld.
niet-ontvankelijk te verklaren in zijn inleidend verzoek, althans dat verzoek (alsnog) af te wijzen.
5.De motivering van de beslissing
artikel 288 lid 2 b Faillissementswet en dat de Kredietbank anders dan de rechter-commissaris geen discretionaire bevoegdheid heeft om per geval af te wegen of het VTLB verhoogd dient te worden met een bedrag bestemd voor kinderalimentatie.
6.De beslissing
mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. H. Sapir als griffier, en is op
19 februari 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.