ECLI:NL:RBNHO:2019:6489

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 juli 2019
Publicatiedatum
24 juli 2019
Zaaknummer
15/206911-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan poging tot moord in Zaandam met schietincidenten

Op 24 juli 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan poging tot moord. De zaak vond zijn oorsprong in een schietincident op 13 oktober 2018 in Zaandam, waarbij de broer van de verdachte, [medeverdachte], meerdere keren op het slachtoffer [slachtoffer] schoot. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet zelf op het slachtoffer heeft geschoten en dat er onvoldoende bewijs was dat hij een vuurwapen voorhanden had. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel medeplichtig was aan de poging tot moord, omdat hij zijn broer opzettelijk hielp door een taxichauffeur weg te duwen, waardoor zijn broer toegang kreeg tot het slachtoffer. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de andere tenlastegelegde feiten, waaronder medeplegen van poging tot moord en het voorhanden hebben van vuurwapens. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaren en moest een schadevergoeding van €10.000 betalen aan het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.206911.18 (P)
Uitspraakdatum: 24 juli 2019
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 juli 2019 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in [Penitentiaire Inrichting] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.F. Hof en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. W.J. Morra, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
1.
primair
hij op of omstreeks 13 oktober 2018 te Zaandam, gemeente Zaanstad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg (meermalen) met een vuurwapen (een of meerdere kogel(s)) in de richting van en/of in het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 13 oktober 2018 te Zaandam, gemeente Zaanstad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, (meermalen) met een vuurwapen (een of meerdere kogel(s)) in de richting van en/of in het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
[medeverdachte] en/of (een) ander(en) op of omstreeks 13 oktober 2018 te Zaandam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en (al dan niet met voorbedachte rade) [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet (en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg), (meermalen) met een vuurwapen een of meerdere kogel(s) in de richting van en/of in het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, en/of diens mededader(s) op of omstreeks 13 oktober 2018 te Zaandam, in elk geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft/hebben verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is/zijn geweest, door
- die [medeverdachte] en/of een of meer ander(en) met een voertuig (vanuit het centrum van Zaandam) te vervoeren naar (de omgeving van) het Zaans Medisch Centrum en/of
- een of meer vuurwapen(s) aan die [medeverdachte] te leveren en/of
- (nabij de toegangsdeur van de Eerste Hulp post) een omstander (welke omstander de op dat moment gewonde [slachtoffer] tracht af te schermen van verdachte(n) en/of hulp te verlenen en/of behulpzaam te zijn) meermalen, althans eenmaal, weg te duwen en/of te beletten bij die [slachtoffer] en/of genoemde [medeverdachte] te komen (als gevolg waarvan hij, verdachte, een situatie heeft gecreëerd waarin het voor die [medeverdachte] makkelijk(er) werd om in de richting van en/of in het lichaam van die [slachtoffer] een of meerdere kogel(s) af te vuren);
2.
hij op of omstreeks 13 oktober 2018 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer vuurwapen(s) van categorie II of III van de Wet Wapens en munitie, en/of (voor dat/die vuurwapen(s) geschikte) munitie van categorie II of III van de Wet Wapens en munitie, te weten een of meerdere kogelpatronen, voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft op de gronden als uiteengezet in de ter terechtzitting voorgedragen pleitaantekeningen vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde, in alle varianten, wegens – voor zover hier van belang – het ontbreken van opzet van verdachte, op zowel het feit (de poging tot moord dan wel doodslag) als de samenwerking met (medeplegen) c.q. de hulp aan (medeplichtigheid) zijn broer, de medeverdachte. Bovendien is geen sprake van een voldoende bijdrage van verdachte om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van medeplegen of medeplichtigheid.
Ook van het onder 2 ten laste gelegde voorhanden hebben van vuurwapens en munitie dient verdachte in de visie van de verdediging te worden vrijgesproken, wegens het ontbreken van beschikkingsmacht bij verdachte.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feiten 1 primair, 1 subsidiair en 2Met de verdediging acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder de feiten 1 primair (medeplegen van poging tot moord op [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] )), 1 subsidiair (medeplegen van poging tot doodslag op [slachtoffer] ) en 2 (medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie) is ten laste gelegd. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Niet is gebleken dat verdachte zelf op [slachtoffer] heeft geschoten. Ook bevat het dossier onvoldoende bewijs dat verdachte die nacht zelf een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
De broer van verdachte, [medeverdachte] , heeft wel (meermalen) op [slachtoffer] geschoten. Ook heeft deze broer die nacht twee vuurwapens voorhanden gehad. Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank het medeplegen van verdachte echter niet bewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt bewijs dat verdachte – die ná het schieten door anderen op de Zuiddijk/de Burcht nabij Club 25 (in de stukken PD1 genoemd) niet achter [slachtoffer] is aangerend – op het moment dat zijn broer later bij hem in de auto (de Volvo V40) stapte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden (het mogelijk bestaan van een aanmerkelijke kans daartoe) dat zijn broer twee vuurwapens voorhanden had en dat zijn broer het opzet had [slachtoffer] te doden. Ook ontbreekt bewijs dat verdachte deze wetenschap gedurende de autorit naar het Zaans Medisch Centrum (ZMC) (hierna: het ziekenhuis) heeft gekregen.
Tot aan het gebeuren bij het ziekenhuis acht de rechtbank het opzet van verdachte op de ten laste gelegde feiten (de gronddelicten) niet wettig en overtuigend bewezen, ook niet in voorwaardelijke zin.
Bij het ziekenhuis stapt de broer van verdachte als eerste uit. Daarna stapt ook verdachte uit. Zoals de rechtbank hierna zal overwegen, is er vervolgens een moment waarop verdachte een of meer vuurwapens in de handen van zijn broer moet hebben gezien en moet hebben geweten wat zijn broer van plan was.
Het hierop volgende handelen van verdachte – (kort gezegd) het wegduwen van de taxichauffeur en het aldus de weg vrij maken voor zijn broer – kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet de kwalificatie medeplegen rechtvaardigen, gelet op de daaraan in de jurisprudentie van de Hoge Raad gestelde eisen (vgl. HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474). De bijdrage van verdachte is daarvoor van onvoldoende gewicht.
Verdachte zal daarom van het medeplegen van poging tot moord/doodslag op [slachtoffer] worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de vrijspraak van feit 2 overweegt de rechtbank (aanvullend) dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat verdachte over de twee vuurwapens die zijn broer in handen had, zogenoemde beschikkingsmacht heeft gehad.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmotivering
Poging tot moord door [medeverdachte]
Bij vonnis van heden – in de strafzaak met parketnummer15/208767-18 – heeft de rechtbank wettig en overtuigend bewezen verklaard dat de broer van verdachte, [medeverdachte] , zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord op [slachtoffer] door (met voorbedachte raad) bij het ziekenhuis (in de stukken PD2 genoemd) meermalen met een vuurwapen op [slachtoffer] te schieten.
De rechtbank verwijst voor wat betreft de motivering hiervan naar de inhoud van dat vonnis, dat als bijlage aan dit vonnis is gehecht.
Medeplichtigheid door verdachte
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat verdachte medeplichtig is geweest aan deze poging tot moord. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte, nadat zijn broer bij het ziekenhuis als eerste uit de auto is gestapt, ook uit de auto stapt en vervolgens in de richting van de ingang van de Spoedeisende Hulp van het ZMC loopt. Daar kijkt verdachte kort naar binnen, waar hij alleen [slachtoffer] ziet staan. Verdachte had [slachtoffer] eerder op PD1 met een wapen zien schieten.
Uit de beschrijving van de camerabeelden door de politie en de verklaring van de taxichauffeur ( [taxichauffeur] ) blijkt dat op dit moment de taxichauffeur de broer van verdachte tegenhoudt om naar binnen te gaan. De taxichauffeur gebruikt daarbij zijn beide handen en probeert de broer van verdachte aldus op afstand van de ingang te houden. De broer van verdachte heeft op dit moment in zijn beide handen een vuurwapen vast en hij wijst met het vuurwapen in zijn rechterhand in de richting van het hoofd van de taxichauffeur. Vervolgens loopt verdachte in de richting van zijn broer en de taxichauffeur. Ook al heeft verdachte dit ter terechtzitting ontkend, het kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte toen heeft gezien dat zijn broer een of meer vuurwapens in handen had.
Gelet hierop en nu verdachte verder moet hebben gezien dat zijn broer per se naar binnen wilde, waar zich alleen [slachtoffer] bevond, en de taxichauffeur dit probeerde te voorkomen, kan het ook niet anders zijn dan dat verdachte vanaf in ieder geval dit moment wist dat zijn broer, voorzien van twee vuurwapens, van plan was [slachtoffer] te beschieten.
Door met deze wetenschap, naar uit de bewijsmiddelen blijkt, vervolgens de taxichauffeur weg te duwen, bij de ingang van de Spoedeisende Hulp vandaan, en daarbij te zeggen “Ga weg”, waardoor zijn broer toegang kreeg tot die ingang, is verdachte zijn broer opzettelijk behulpzaam geweest bij de door deze (in/bij die ingang) gepleegde poging tot moord op [slachtoffer] .
Tot de overtuiging van de rechtbank dat verdachte dit opzettelijk heeft gedaan, draagt bij dat verdachte nadat hij het schieten op [slachtoffer] door zijn broer heeft gezien/gehoord, in de auto op zijn broer heeft gewacht en dat zij uiteindelijk gezamenlijk van het ziekenhuis (PD2) zijn weggereden.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
1. meer subsidiair
[medeverdachte] op 13 oktober 2018 te Zaandam, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg meermalen met een vuurwapen kogels in de richting van en in het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op 13 oktober 2018 te Zaandam opzettelijk behulpzaam is geweest door
- nabij de toegangsdeur van de Eerste Hulp post een omstander, die de op dat moment gewonde [slachtoffer] tracht af te schermen van [medeverdachte] , weg te duwen, als gevolg waarvan hij, verdachte, een situatie heeft gecreëerd waarin het voor die [medeverdachte] makkelijker werd om in de richting van en in het lichaam van die [slachtoffer] kogels af te vuren.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 1 meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair:
Medeplichtigheid aan poging tot moord.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest. Deze eis is gebaseerd op een bewezenverklaring van medeplegen van poging tot moord.
6.2.
Standpunt van de verdediging
Mocht de rechtbank tot een veroordeling komen, dan moet, zo stelt de raadsman, bij de strafmaat rekening worden gehouden met de omstandigheid dat verdachte als enige van de vier in deze zaak betrokken verdachten geen wapen heeft gehad en geen geweld heeft gebruikt. Wanneer verdachte – die geen strafblad heeft en op 13 oktober 2018 in een voor hem uitzonderlijke situatie terecht kwam – zwaarder zou worden gestraft dan [slachtoffer] , zijn wat de verdediging betreft de verhoudingen zoek.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De broer van verdachte, [medeverdachte] , heeft bij het ziekenhuis in Zaandam meerdere malen met een vuurwapen geschoten op [slachtoffer] . Het slachtoffer kon in de afgesloten ruimte van de toegangssluis van het ZMC geen kant op en is verschillende keren geraakt in met name zijn bovenlichaam.
Verdachte is zijn broer hierbij behulpzaam geweest door de taxichauffeur, die probeerde te voorkomen dat zijn broer bij het slachtoffer kon komen, bij de ingang van de Spoedeisende Hulp van het ZMC weg te duwen, waardoor zijn broer toegang kreeg tot die ingang en daar op het slachtoffer kon schieten.
Dat het slachtoffer het er levend vanaf heeft gebracht, lijkt een gelukkig toeval en is geenszins aan verdachte te danken. Het spreekt voor zich dat deze aanslag op zijn leven een grote impact heeft (gehad) op het slachtoffer. Ook nu nog, negen maanden na dato, heeft het slachtoffer nog altijd fysiek last van zijn verwondingen. Zijn lichaam is daarnaast blijvend ontsierd door littekens.
Door het schieten heeft echter niet alleen het slachtoffer doodsangsten uitgestaan, datzelfde geldt voor de personen in de wachtkamer van het ZMC en het dienstdoende ziekenhuis-personeel dat getuige was van het gebeuren. In ieder geval twee ziekenhuismedewerkers die het schieten van dichtbij hebben meegemaakt, hebben professionele hulp en therapie nodig (gehad) om hen te helpen bij de traumaverwerking.
Vanwege het incident moesten de Spoedeisende Hulp en de Huisartsenpost tijdelijk sluiten, waardoor patiënten die acute medische zorg nodig hadden niet geholpen konden worden. Hierdoor is de algemene veiligheid van burgers in gevaar gebracht.
De schietpartij heeft ook tot grote maatschappelijke onrust en verontwaardiging geleid. De rechtsorde is door het feit ernstig geschokt.
De rechtbank rekent het verdachte ernstig aan dat hij aan deze gevolgen heeft bijgedragen op de wijze als omschreven. Daarbij houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat zowel het feitelijk handelen van verdachte als diens opzet in vergelijking met zijn broer minder ver strekten. Wat betreft het opzet van verdachte, acht de rechtbank niet bewezen dat dit gericht was op het met voorbedachte raad [slachtoffer] van het leven beroven. De strafmaat valt daarom in het geval van verdachte – ook gelet op artikel 49, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) – aanzienlijk lager uit dan bij zijn broer.
Gelet op de aard en de ernst van het feit komt naar het oordeel van de rechtbank wel slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van geruime duur als passende straf in aanmerking.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 6 december 2018, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder door de strafrechter is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies, gedateerd 4 maart 2019 en opgesteld door mevrouw [rapporteur] , als reclasseringswerker werkzaam bij Reclassering Nederland. Uit dit advies komt een positief beeld van verdachte naar voren. Voorafgaand aan zijn aanhouding had hij zijn leven goed op orde. Hij heeft een goedlopend eenmansbedrijf in de beveiliging, geen schulden, er is geen sprake van middelengebruik en er zijn geen aanwijzingen dat verdachte zich in een negatief sociaal netwerk bevindt. Risicofactoren zijn door de reclassering niet waargenomen en het recidiverisico wordt als laag ingeschat. Geadviseerd wordt dan ook een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal dit advies volgen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft, door tussenkomst van mr. J.T.H.M. Mühren, advocaat te Purmerend, als zijn gemachtigde, een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente.
Mr. H.E. Berman, kantoorgenoot van mr. Mühren, heeft de vordering ter zitting nader toegelicht.
De gestelde materiële schade ten bedrage van € 600,00 betreft (kapotte) kleding. Namens de benadeelde partij is verzocht dit bedrag hoofdelijk toe te wijzen bij verdachte en diens medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte 2] .
Mr. Berman heeft ter zitting de vordering betreffende de immateriële schade gewijzigd, in die zin dat thans wegens immateriële schade een bedrag van € 50.000,00 hoofdelijk van verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] wordt gevorderd.
De rechtbank is van oordeel dat de schade aan de kleding geheel aan de medeverdachte [medeverdachte 2] moet worden toegerekend. [medeverdachte 2] heeft immers als eerste op de benadeelde partij geschoten en hem daarbij geraakt in het bovenlichaam. Op het moment van het bewezen verklaarde handelen van verdachte was de kleding van de benadeelde partij dus al vernield. De benadeelde partij zal daarom ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Bij de begroting van de immateriële schade houdt de rechtbank rekening met de volgende factoren:
  • het slachtoffer heeft gevreesd voor zijn leven;
  • het slachtoffer heeft vanwege meerdere schotwonden, deels veroorzaakt door de broer van verdachte, een spoedoperatie moeten ondergaan en heeft daarna nog veel pijn en hinder ondervonden;
  • het slachtoffer zal blijvende, ontsierende littekens houden.
De rechtbank begroot de immateriële schade op grond van de nu bekende gegevens en vergeleken met vergelijkbare gevallen op een bedrag van minst genomen € 10.000,00.
In zoverre is de vordering ook voldoende onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank is door/namens verdachte daarentegen onvoldoende onderbouwd dat wat betreft het bewezen verklaarde handelen van verdachte bij het ziekenhuis (PD2) sprake zou zijn van ‘eigen schuld’ van het slachtoffer zoals bedoeld in artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Op grond van het bepaalde in artikel 6:166 BW is verdachte voor deze schade hoofdelijk aansprakelijk.
De vordering zal dan ook tot het bedrag van € 10.000,00 worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte [medeverdachte] dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet ontvangen in de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering desgewenst bij de civiele rechter aanbrengen.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt (tot op heden begroot op nihil) en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplichtigheid aan poging tot moord] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 36f, 45, 48, 49 en 289 van het Wetboek van Strafrecht zijn van toepassing.

9.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart
niet bewezenwat aan verdachte onder
1 primair, 1 subsidiair en 2is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
 Verklaart
bewezendat verdachte het onder
1 meer subsidiairten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 (twee) jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 10.000,00 (tienduizend euro)als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte [medeverdachte] is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 10.000,00 (tienduizend euro),bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
85 (vijfentachtig) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte [medeverdachte] aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Jongeling, voorzitter,
mr. K.I. de Jong en mr. H.E. van Harten, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier A. Helder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 juli 2019.
[bijlage 1: de bewijsmiddelen]
[bijlage 2: het vonnis in de zaak van de medeverdachte, ECLI:NL:RBNHO:2019:6473]