ECLI:NL:RBNHO:2019:5923

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 juni 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
7345115
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van volledige proceskosten in een geschil over de koop van een paard

In deze zaak heeft eiseres een vordering ingesteld tegen gedaagde, voortvloeiend uit een geschil over de koop van een paard. Eiseres heeft het paard, dat zij op 26 april 2018 heeft gekocht, buitengerechtelijk ontbonden op 27 juni 2018, omdat zij van mening was dat het paard niet voldeed aan de koopovereenkomst. Eiseres vorderde restitutie van de koopsom en schadevergoeding, terwijl gedaagde zich op het standpunt stelde dat het paard wel geschikt was en dat eiseres onterecht had gehandeld. De kantonrechter heeft op 26 juni 2019 uitspraak gedaan, waarbij eiseres werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan gedaagde. De rechter oordeelde dat eiseres de verplichting om relevante feiten volledig en naar waarheid aan te voeren had geschonden, wat leidde tot onterecht gemaakte kosten voor gedaagde. De kantonrechter heeft de proceskosten vastgesteld op € 7.072,09, inclusief de door gedaagde gemaakte kosten voor het achterhalen van wedstrijddeelname van het paard. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie in juridische procedures en de gevolgen van het niet naleven van artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 7345115 \ CV EXPL 18-7773
Uitspraakdatum: 26 juni 2019
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats 1]
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. T.M. Kools
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats 2]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. M.A. Mak

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 9 november 2018 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en bij akte van 30 januari 2019 een correctie op het schriftelijke antwoord (pagina 5, punt 6) ingediend.
1.2.
Op 24 mei 2019 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [gedaagde] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.
1.3.
Voorafgaand aan de zitting heeft [gedaagde] bij akte voor de rol van 27 februari 2019 productie 18 en bij akte voor de zitting van 24 mei 2019 producties 19 tot en met 26 toegezonden. Bij brief van 15 mei 2019 heeft [gedaagde] een toelichting gegeven op de producties, alsmede bericht dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de zaak en in deze procedure alleen nog aanspraak wordt gemaakt op de volledige proceskosten. [eiseres] heeft bij brief van 17 mei 2019 bezwaar gemaakt tegen de gevorderde kosten.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft een advertentie geplaatst waarin zij haar paard Angelo te koop aanbiedt. De advertentie luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Stoere, imposante, knappe, lieve, gezonde 12-jarige ruin van 1.74-1.75m te koop van de Gelderse hengst Sirius. Loopt ZZL met winstpunten.Paard wordt met pijn in het hart verkocht omdat hij nét iets te mans is voor ons (moeder en dochter van 14 jaar). (…)”
2.2.
[eiseres] heeft op basis van deze advertentie contact opgenomen met [gedaagde] . [gedaagde] heeft vervolgens nog informatie over het paard verstrekt aan [eiseres] .
2.3.
Op 18 april 2018 hebben [eiseres] en haar vriend de heer J. de Booij het paard bezichtigd en uitgeprobeerd.
2.4.
Het paard is op 26 april 2018 klinisch gekeurd.
2.5.
[eiseres] en [gedaagde] hebben op 26 april 2018 een koopovereenkomst gesloten ter zake het paard Angelo. De koopprijs bedroeg € 9.500,00.
2.6.
[eiseres] heeft de koopovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden op 27 juni 2018, omdat het paard volgens haar niet beantwoordt aan de overeenkomst. Als reden geeft [eiseres] dat het laden van het paard in een trailer moeizaam verloopt en het rijden op het paard gevaarlijk is.
2.7.
Op 17 juli 2018 heeft de gemachtigde van [eiseres] de koopovereenkomst buitengerechtelijk vernietigd wegens dwaling.
2.8.
[gedaagde] heeft op 17 juli 2018 via haar toenmalige gemachtigde aan [eiseres] laten weten dat zij zich niet kan verenigen met de standpunten van [eiseres] .
2.9.
In augustus 2018 is tussen partijen contact over het paard geweest. Het contact eindigt nadat [gedaagde] desgevraagd aan [eiseres] heeft bericht dat zij geen reden voor een schikking ziet.
2.10.
[eiseres] heeft op 9 november 2019 een dagvaarding uitgebracht, welke is aangebracht op 21 november 2019. Daarin vordert [eiseres] dat de kantonrechter voor recht verklaart dat [eiseres] de koopovereenkomst rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft ontbonden c.q. vernietigd, alsmede [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 13.233,03, zijnde restitutie van de koopsom en een vergoeding van de schade. [eiseres] legt aan deze vordering ten grondslag dat het paard niet aan de koopovereenkomst beantwoordt, zijnde een leer- en wedstrijdpaard, en dat sprake is van dwaling nu zij in de gerechtvaardigde veronderstelling verkeerde dat het paard geschikt was als leer- en wedstrijdpaard. Het paard is vanaf levering behept met een transportgebrek, waardoor hij niet geschikt is om te vervoeren en deel te nemen aan dressuurwedstrijden. Ook is het paard niet geschikt als leer- en wedstrijdpaard, omdat hij gevaarlijk is om op te rijden. [eiseres] heeft ter onderbouwing verklaringen overgelegd.
2.11.
[gedaagde] heeft zich gewend tot haar gemachtigde. Op 23 november 2018 heeft de gemachtigde van [gedaagde] aan de gemachtigde van [eiseres] om opheldering gevraagd over een wedstrijd die [eiseres] met het paard heeft gereden op 27 oktober 2018 in de Z1-klasse. De gemachtigde van [eiseres] heeft op 30 november 2018 aan de gemachtigde van [gedaagde] bericht dat weliswaar met het paard wordt gereden, maar dat het paard niet voldoet aan de door [gedaagde] geschetste verwachtingen. De gemachtigde van [gedaagde] heeft de gemachtigde van [eiseres] erop gewezen dat de procedure moet worden ingetrokken, omdat [eiseres] geen zaak heeft. [eiseres] heeft de procedure niet ingetrokken.
2.12.
[gedaagde] heeft op 7 januari 2019 een conclusie van antwoord ingediend voor de zitting van 23 januari 2019. Daarin betwist [gedaagde] dat het paard ongeschikt is als leer- en wedstrijdpaard en stelt zij zich op het standpunt dat het karakter van het paard duidelijk aan [eiseres] is meegedeeld. Voor zover sprake is geweest van gedragsproblemen, zijn deze problemen hersteld en is het paard weer volledig bruikbaar als leer- en wedstrijdpaard. [eiseres] heeft immers met het paard deelgenomen aan een wedstrijd.
2.13.
[gedaagde] is op of omstreeks 13 februari 2019 ermee bekend geworden dat [eiseres] ook op 18 november 2018 met het paard heeft deelgenomen aan een wedstrijd in Z1-klasse en daarbij twee winstpunten heeft behaald en een wedstrijd heeft gewonnen.
2.14.
De gemachtigde van [gedaagde] heeft bij akte van 27 februari 2019 een stuk ingediend waaruit blijkt dat [eiseres] op 18 november 2019 heeft deelgenomen met het paard aan een wedstrijd.
2.15.
Op 26 februari 2019 hebben partijen van de rechtbank bericht gekregen dat de comparitie van partijen zal plaatsvinden op 24 mei 2019.
2.16.
Op of omstreeks 26 maart 2019 is [gedaagde] gebleken dat [eiseres] op 17 maart 2019 een wedstrijd heeft gereden met het paard waarbij geen winstpunten zijn behaald.
2.17.
Op 6 april 2019 is [gedaagde] gebleken dat [eiseres] op die dag een wedstrijd heeft gereden met het paard en daarbij twee maal een eerste plaats en twee winstpunten heeft behaald.
2.18.
De gemachtigde van [eiseres] heeft op 17 april 2019 aan de gemachtigde van [gedaagde] verzocht na te denken over een minnelijke regeling.
2.19.
De gemachtigde van [gedaagde] heeft op 1 mei 2019 beeldmateriaal, een krantenartikel en een getuigenverklaring over de wedstrijd van 6 april 2019 naar de gemachtigde van [eiseres] gestuurd.
2.20.
De e-mails van de gemachtigden van partijen over een minnelijke regeling luiden, voor zover van belang, als volgt:
de gemachtigde van [gedaagde] bericht op 7 mei 2019 aan de gemachtigde van [eiseres] :“Cliënte handhaaft haar aanbod van 1 mei 2019.Als uw cliënte dat aanbod niet aanvaardt dan wordt er geen finale kwijting verleend. Dit wil zeggen dat mijn cliënte akkoord gaat met de intrekking onder betaling van de proceskosten (liquidatietarief) maar mijn cliënte zich het recht voorbehoudt de daadwerkelijk gemaakte kosten via een separate procedure op uw cliënte te verhalen. De kosten zullen dan hoger zijn dan de thans genoemde EUR 4.000. Dit punt is zeer principieel voor mijn cliënte.(…)”de gemachtigde van [eiseres] bericht op 7 mei 2019 aan de gemachtigde van [gedaagde] :“(…)Cliënte heeft mij laten weten dat zij niet bereid is om de (vermeende) daadwerkelijk gemaakte kosten te vergoeden. Wel zal cliënte de proceskosten conform het liquidatietarief vergoeden. (…) Graag verneem ik op welk rekeningnummer dit bedrag kan worden overgemaakt.Na ontvangst van het bankrekeningnummer zal cliënte het bedrag per omgaand overmaken en zal ik de kantonrechter berichten dat de procedure kan worden doorgehaald.(…)”de gemachtigde van [gedaagde] bericht op 9 mei 2019 aan de gemachtigde van [eiseres] :“Dank voor uw e-mail. (…) Ik verzoek u bij overmaking dossiernummer 89707 te vermelden. Zodra er akkoord is van de Rechtsbijstandsverzekering zal op het nog openstaande punt worden teruggekomen. Na betaling zal ik de Kantonrechter eveneens verzoeken de zaak door te halen.”de gemachtigde van [gedaagde] bericht op 9 mei 2019 aan de gemachtigde van [eiseres] :“Na intern overleg gaan we het anders doen. Ik zal de Kantonrechter in de zaak in overweging geven de volledige proceskosten toe te kennen (zie artikel 21 Rv). We achten het materiele conflict zoals gezegd beëindigd maar laten deze Kantonrechter nog oordelen over de kosten. De stukken daartoe zullen tijdig in het geding worden gebracht. Zo wordt het een en ander het meest efficiënt opgelost.”

3.Het geschil

3.1.
Tussen partijen is thans nog in geschil of [eiseres] de volledige advocaatkosten van
€ 7.069,75 inclusief BTW en de door [gedaagde] gemaakte kosten van € 362,34 is verschuldigd aan [gedaagde] . Eerstgenoemd bedrag bestaat uit de advocaatkosten van [gedaagde] van € 12.069,75, op welk bedrag de vergoeding van € 5.000,00 door de rechtsbijstandsverzekering in mindering is gebracht. [gedaagde] beroept zich daarbij op schending van artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

4.De beoordeling

4.1.
In de eerste plaats stelt [eiseres] zich op het standpunt dat de vordering moet worden afgewezen omdat tussen partijen al een schikking tot stand was gekomen. De kantonrechter volgt [eiseres] hierin niet. De schikking is tot stand gekomen onder het voorbehoud dat [gedaagde] in een aparte procedure de volledige advocaatkosten zou vorderen. [gedaagde] heeft er echter uit efficiency- en kostenoverweging voor gekozen daarop in deze procedure aanspraak te maken. [eiseres] heeft geen belang gesteld op grond waarvan de werkelijk gemaakte advocaatkosten buiten deze procedure moeten worden gehouden.
4.2.
[eiseres] voert verder aan dat [gedaagde] de reconventionele eis niet dadelijk bij conclusie van antwoord heeft ingediend. Nu [gedaagde] geen tegenvordering heeft ingediend, maar een proceskostenveroordeling vordert gebaseerd op de volledige, daadwerkelijk gemaakte kosten, gaat de kantonrechter ook voorbij aan dit verweer van [eiseres] .
4.3.
De kantonrechter overweegt dat de rechter bij een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 237 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) niet is gehouden het zogeheten liquidatietarief toe te passen. Een veroordeling in de werkelijk gemaakte kosten behoort dan ook tot de mogelijkheden. Een dergelijke vordering komt slechts voor toewijzing in aanmerking indien de aangesproken partij misbruik van procesrecht heeft gemaakt of onrechtmatig heeft gehandeld door een procedure aan te vangen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede wordt gewaarborgd door artikel 6 EVRM (Hoge Raad 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3516 en Hoge Raad 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828). Deze maatstaf kan ook toepassing vinden bij de beantwoording van de vraag of er aanleiding bestaat de eisende partij te veroordelen in de werkelijk gemaakte proceskosten.
4.4.
De kantonrechter is gelet op het navolgende van oordeel dat in dit geval aan bovengenoemd criterium wordt voldaan.
4.5.
[eiseres] heeft op 27 oktober 2018, derhalve voor het betekenen van de dagvaarding, met het paard deelgenomen aan een wedstrijd. [eiseres] heeft hiervan geen melding gemaakt in de dagvaarding. Wél voert [eiseres] in de dagvaarding aan dat het paard niet geschikt is om te vervoeren en daardoor niet geschikt is om deel te nemen aan dressuurwedstrijden, dat het paard absoluut niet geschikt is als leer-/wedstrijdpaard, daar Angelo een gevaarlijk paard is om te rijden en dat [eiseres] het paard niet zou hebben gekocht als zij op de hoogte was van het transportgebrek van het paard. [eiseres] baseert haar vordering hiermee op een onjuist feit.
4.6.
Voor het indienen van het exploot van de dagvaarding op de griffie van de rechtbank heeft [eiseres] nogmaals deelgenomen aan een wedstrijd. Hiervan heeft [eiseres] geen melding gemaakt aan [gedaagde] , terwijl de gemachtigden op 30 november 2018 nog contact hadden over de wedstrijd die [eiseres] op 27 oktober 2018 met het paard heeft gereden. In dat contact heeft de gemachtigde van [gedaagde] erop gewezen dat [eiseres] geen zaak heeft, nu het paard geschikt is om deel te nemen aan wedstrijden en kennelijk niet gevaarlijk is om op te rijden. Daar [eiseres] de procedure wenste voort te zetten heeft [gedaagde] verweer moeten voeren tegen de door [eiseres] ingestelde vordering. Vervolgens heeft [eiseres] met het paard nog tweemaal deelgenomen aan wedstrijden, en heeft nagelaten dit aan [gedaagde] mede te delen.
4.7.
Op grond van artikel 21 Rv zijn partijen verplicht om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht.
4.8.
[eiseres] heeft de verplichting van artikel 21 Rv geschonden. Gelet immers op de stellingen van [eiseres] dat het paard niet geschikt is, omdat met het paard niet kan worden deelgenomen aan wedstrijden en het paard gevaarlijk is om op te rijden, had [eiseres] melding moeten maken van het feit dat zij desondanks deelnam aan wedstrijden. Uit de dagvaarding volgt dit niet, ook niet impliciet, zoals [eiseres] ter zitting heeft betoogd. De kantonrechter is van oordeel dat deze feiten – gezien de stellingen van [eiseres] - voor de beslissing van doorslaggevend belang zijn. [eiseres] heeft aldus nagelaten de voor de beslissing van belang zijnde feiten (bij dagvaarding en ook daarna) volledig aan te voeren. Ook na de waarschuwing door de gemachtigde van [gedaagde] heeft [eiseres] de procedure niet ingetrokken en heeft zij bovendien geen melding gemaakt van de wedstrijd die zij vlak voor dit gesprek heeft gereden, noch van de wedstrijden die zij nadien heeft gereden. Eén van de gevolgen daarvan is dat [gedaagde] op kosten is gejaagd omdat zij de onware stellingen in de dagvaarding diende te weerleggen en daarvoor onderzoek heeft moeten doen. De schending van artikel 21 Rv wordt in het nadeel van [eiseres] gewogen, in die zin dat de kantonrechter aanleiding ziet om haar te veroordelen in de daadwerkelijke kosten die [gedaagde] heeft gemaakt in plaats van de geliquideerde proceskosten toe te wijzen.
4.9.
[eiseres] heeft de hoogte van de gevorderde advocaatkosten onvoldoende gemotiveerd bestreden. Zij heeft slechts gesteld dat de gemachtigde van [gedaagde] uren met de vork heeft geschreven en [eiseres] zelf ervoor heeft gekozen zich te laten bijstaan door een gespecialiseerd advocaat. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] zich voor haar verweer in redelijkheid kon wenden tot een gespecialiseerd advocaat. Dat de gemachtigde van [gedaagde] geen redelijk loon in rekening heeft gebracht bij [gedaagde] is onvoldoende onderbouwd. Daarbij heeft [gedaagde] de vergoeding van de rechtsbijstandsverzekering in mindering gebracht op de gedeclareerde advocaatkosten, terwijl het feit dat zij is verzekerd niet ten voordele hoeft te komen van [eiseres] . Nu [eiseres] reeds € 360,00, zijnde de geliquideerde proceskosten, aan [gedaagde] heeft betaald, dient dit bedrag in mindering te worden gebracht op de hoogte van de gevorderde advocaatkosten.
4.10.
Daarnaast heeft [gedaagde] vergoeding gevraagd van haarzelf gemaakte kosten om te achterhalen of wedstrijden zijn gereden met het paard. Het gaat om kosten van de Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie en reiskosten. Ook heeft [gedaagde] aan DAS een eigen risico betaald van € 250,00. Gezamenlijk bedragen deze kosten € 362,34. Hiertegen is geen afzonderlijk verweer gevoerd, zodat ook deze proceskosten toewijsbaar zijn.
4.11.
De proceskosten aan de zijde van [gedaagde] worden vastgesteld op € 7.072,09 (= € 7.069,75 -/- € 360,00 + 362,34).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [gedaagde] tot en met vandaag vaststelt op € 7.072,09;
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Merkus en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter