ECLI:NL:RBNHO:2019:5725

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 juni 2019
Publicatiedatum
3 juli 2019
Zaaknummer
7618099 AO VERZ 19-37
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsverhouding met toekenning van billijke vergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 juni 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Stichting Zorgkoepel West-Friesland en [verweerster]. De werkgever, Zorgkoepel, heeft verzocht om de arbeidsovereenkomst te ontbinden vanwege een verstoorde arbeidsverhouding. De werknemer, [verweerster], heeft hiertegen verweer gevoerd en een billijke vergoeding van € 749.468,94 en een transitievergoeding van € 8.985,00 geëist, stellende dat de werkgever ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verstoorde arbeidsverhouding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van Zorgkoepel. De kantonrechter oordeelde dat Zorgkoepel onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor de verwijten aan het adres van [verweerster] en dat de non-actiefstelling zonder redelijke grond heeft plaatsgevonden. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 november 2019 en heeft Zorgkoepel veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding van € 34.000,00 en een transitievergoeding van € 8.985,00 aan [verweerster]. Daarnaast zijn de proceskosten en buitengerechtelijke kosten aan de zijde van [verweerster] toegewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van een goede onderbouwing bij het beëindigen van een arbeidsovereenkomst en de verantwoordelijkheden van werkgevers in het kader van arbeidsrelaties. De kantonrechter heeft ook de omstandigheden van de zaak in overweging genomen bij het vaststellen van de hoogte van de billijke vergoeding, waarbij rekening is gehouden met de gevolgen van het handelen van Zorgkoepel voor [verweerster].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 7618099 \ AO VERZ 19-37 (PA)
Uitspraakdatum: 25 juni 2019
Beschikking in de zaak van:
de stichting
Stichting Zorgkoepel West-Friesland,
gevestigd te Hoorn
verzoekende partij
verder te noemen: Zorgkoepel
gemachtigde: mr. M.A. van Haelst
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats]
verwerende partij
verder te noemen: [verweerster]
gemachtigde: mr. N.C. Six-Scheffer

1.Het procesverloop

1.1.
Zorgkoepel heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [verweerster] heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 28 mei 2019 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. De Zorgkoepel en [verweerster] hebben ook pleitaantekeningen overgelegd.

2.De feiten

2.1.
Zorgkoepel organiseert eerstelijns zorg in de regio West-Friesland en Wieringermeer. Zorgkoepel bestaat uit meerdere onderdelen, waaronder de Stichting Ketenzorg West-Friesland (hierna: Ketenzorg).
2.2.
[bestuurder] is (enig) bestuurder van Zorgkoepel.
2.3.
Het managementteam (hierna: MT) van Zorgkoepel bestaat uit [verweerster] , [MT lid 1] , [MT lid 2] [MT lid 3] , [MT lid 4] en [MT lid 5] .
2.4.
[verweerster] , geboren [geboortedag] 1972, is sinds 15 maart 2016 in dienst bij Zorgkoepel. De functie van [verweerster] is Hoofd Financiën met een salaris van € 5.760,62 bruto per maand.
2.5.
In 2017 is het MT van Zorgkoepel gestart met coachingssessies.
2.6. Op 10 oktober 2018 heeft [MT lid 1] in een gesprek met [bestuurder] opgemerkt dat zij zich zorgen maakte over het ICT-project HIX, omdat zij daarin geen voortgang zag, terwijl daarvoor wel een medewerker beschikbaar was gesteld. [MT lid 3] was de verantwoordelijke manager voor het ICT-project HIX. Dit punt is op de agenda van het MT-overleg van 11 oktober 2018 gezet.
2.7.
Op 11 oktober 2018 heeft een MT-overleg plaatsgevonden en is de voortgang in het ICT-project HIX besproken.
2.8.
In een e-mail van 11 oktober 2018 meldt [MT lid 3] aan [verweerster] het volgende:
“Naar aanleiding van het MT en de zorg die daar werd uitgesproken over het ontbreken van beschreven werkprocessen van het huidige Callmanager heb ik zojuist met [naam 1] gesproken. Vooropgesteld echt fijn dat [naam 1] dit wil doen! (…)”
2.9.
Op 12 oktober 2018 heeft er telefonisch contact plaatsgevonden tussen [bestuurder] en [verweerster] over het MT-overleg van 11 oktober 2019.
2.10.
Op 18 oktober 2018 heeft een volgend MT-overleg plaatsgevonden. In de notulen van dit MT-overleg staat onder meer:
Conclusie:helder waar pijnpunten zitten. Volgende stap hoe ga je om met disbalans? Begrip voor elkaar en tijdig gesprek aangaan met elkaar. Vrijdag 2 november vervolg in coachingssessie.”
2.11.
Bij brieven van 30 oktober 2018 zijn [MT lid 1] en [verweerster] op non-actief gesteld. Aan [MT lid 2] is rond die datum meegedeeld dat zijn contract voor bepaalde tijd niet werd verlengd. In de brief van 30 oktober 2018 gericht aan [verweerster] staat onder meer het volgende:

De reden voor dit besluit is gelegen in de verstoorde relatie die is ontstaan en die ik zeer hoog op neem. Dit is een opeenstapeling van onacceptabel gedrag als MT lid, de escalaties die zijn ontstaan in het MT van 11 en 18 oktober 2018, een telefonisch gesprek dat wij op 12 oktober jl. hebben gehad en het ondermijnen van mijn gezag als jouw leidinggevende. Dit heeft een destructief effect op het functioneren van het MT als groep en is onwenselijk en schadelijk voor de organisatie als geheel.Wij willen je in de gelegenheid stellen om jouw zienswijze op de ontstane situatie kenbaar te maken en daarom zal tijdens de non-actiefstelling door Zorgkoepel West-Friesland een mediation traject opgestart worden. Het doel hiervan is te trachten de ontstane verstoorde relatie te herstellen. Wij gaan ervan uit dat ook jij het belang ziet van het inschakelen van een mediator en je deelneemt aan deze mediation.
2.12.
Bij brief van 2 november 2018 heeft de gemachtigde van [verweerster] protest aangetekend tegen de non-actiefstelling. Op 16 november 2018 heeft tussen partijen een gesprek plaatsgevonden op het kantoor van de gemachtigde van [verweerster] .
2.13.
In een bericht van 22 november 2018 op HAweb, een netwerksite voor huisartsen die toegankelijk is voor alle huisartsen uit de regio West-Friesland, en ook voor alle medewerkers van Zorgkoepel en de drie stichtingen die onder Zorgkoepel vallen, heeft [bestuurder] onder meer het volgende meegedeeld:
“ [MT lid 1] (…), [MT lid 2] (…) en [verweerster] (…) zijn voorlopig niet aan het werk in hun functie. Deze situatie duurt nu drie weken en zal nog voortduren. Ik kan helaas nog niets zeggen over de termijn. Daarom informeer ik u nu op deze wat onpersoonlijke wijze. Ik ben met de betrokkenen in gesprek over de situatie, op de inhoud hiervan kan ik niet ingaan. Het bestuur van de WFHO heb ik in een eerder stadium op de hoogte gebracht. (…)”
2.14.
Er heeft een mediationtraject plaatsgevonden tot 28 februari 2019.
2.15.
Op 14 februari 2019 is door [bestuurder] een bericht op HAweb geplaatst. In het bericht staat onder meer het volgende:
“In het belang van de continuïteit van de organisatie heb ik afgelopen maandag, in nauw overleg met de Raad van Toezicht, besloten het takenpakket van het huidige management als volgt aan te passen:- [MT lid 3] manager HAPWF, DCWF en KZWF- [naam 2] manager HR, I&A en Financiën- [naam 3] , manager bestuursbureauHet managementteam bestaat momenteel verder uit [naam 4] (manager zorgprogramma’s) en [naam 5] (verbonden aan het Management Team als medisch adviseur).”
2.16.
In een e-mail van 2 april 2019 aan alle medewerkers van Zorgkoepel en in een bericht van 5 april 2019 op HAweb heeft [bestuurder] onder meer het volgende meegedeeld:
“Ik wil jullie informeren over de stand van zaken rondom [MT lid 1] , [verweerster] en [MT lid 2] . (…) Helaas hebben intensieve gesprekken niet tot een positieve uitkomst geleid. Gegeven de situatie dienen jullie er ernstig rekening mee te houden dat een terugkeer niet zal plaatsvinden. Dat vind ik erg jammer. De inzet is geweest om te kijken of er nog mogelijkheden zouden zijn om met elkaar door te kunnen en zo ja op welke manier. Ik heb deze week iets gezegd over in welke hoek de oorzaak gezocht moet worden, namelijk de samenwerking binnen de Zorgkoepel en de visie op wat er nodig is om als zorggroep te kunnen overleven, gegeven wat er allemaal van ons wordt gevraagd. Zoals ook al eerder kan en wil ik niet verder op oorzaken ingaan.”

3.Het verzoek

3.1.
Zorgkoepel verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden vanwege – kort gezegd – een verstoorde arbeidsverhouding.
3.2.
Volgens Zorgkoepel is de samenwerking van [verweerster] met collega’s en [bestuurder] in de loop van de tijd zodanig verslechterd dat sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Zorgkoepel heeft erop gewezen dat de situatie in een MT-overleg van 11 oktober 2018 is geëscaleerd, doordat [verweerster] zich, gesteund door [MT lid 1] en [MT lid 2] , laatdunkend heeft uitgelaten over [MT lid 3] en op onbehoorlijke en onacceptabele wijze verwijten heeft gemaakt over het functioneren van [MT lid 3] . Bovendien heeft [verweerster] zich niet willen laten bijsturen door [bestuurder] en heeft zij in een telefoongesprek van 12 oktober 2018 geen schuldbesef getoond voor haar wangedrag. Zorgkoepel is van mening dat [verweerster] in een daaropvolgend MT-overleg van 18 oktober 2018 opnieuw heeft geweigerd spijt te betuigen en er niet voor open stond om te reflecteren op het ontspoorde MT-overleg van 11 oktober 2018. Gelet daarop meent Zorgkoepel dat van haar niet meer kan worden verlangd om de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.

4.Het verweer

4.1.
[verweerster] heeft, na wijzing van haar tegenverzoek, verzocht om toekenning van een billijke vergoeding van € 749.468,94 bruto en een transitievergoeding van € 8.985,00 bruto. Daartoe is – samengevat – het volgende aangevoerd.
4.2.
Volgens [verweerster] is sprake van ernstig verwijtbaar handelen van Zorgkoepel. [verweerster] stelt dat Zorgkoepel geen enkele redelijke grond had om haar op non-actief te stellen en dat voor de verwijten van Zorgkoepel aan haar adres geen feitelijke basis bestaat. Doordat Zorgkoepel niettemin is blijven aansturen op een beëindiging van de arbeidsrelatie, heeft Zorgkoepel de arbeidsrelatie onnodig verstoord. Daar komt bij dat Zorgkoepel alle mogelijk-heden om de arbeidsrelatie te herstellen heeft gepasseerd en door de mededelingen van [bestuurder] aan alle medewerkers en op HAweb en onomkeerbare situatie in het leven heeft geroepen. Dat heeft ook tot reputatieschade voor [verweerster] geleid. Deze gedragingen en mededelingen afzonderlijk en in combinatie leveren zeer ernstig verwijtbaar gedrag op van de zijde van Zorgkoepel, waardoor toekenning van de gevraagde billijke vergoeding gerechtvaardigd is.

5.De beoordeling

5.1.
Op de zitting heeft [verweerster] haar verweer tegen ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet meer gehandhaafd. Dat betekent dat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden wegens een verstoorde arbeidsverhouding. Die verstoorde arbeidsverhouding levert volgens de wettelijke regels van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) ook een redelijke grond voor ontbinding op (artikel 7:669 lid 3, onderdeel g, BW).
5.2.
Het gaat in deze zaak vervolgens nog om de vraag per welke datum de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden, en of aan [verweerster] een billijke vergoeding en een transitievergoeding moet worden toegekend. Gelet op de aard van de zaak kunnen het verzoek van Zorgkoepel en het tegenverzoek van [verweerster] gezamenlijk worden behandeld, en kan daarop gezamenlijk worden beslist.
5.3.
Niet in geschil is dat door Zorgkoepel een opzegtermijn van vier maanden in acht moet worden genomen. Hierna zal worden overwogen dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst naar het oordeel van de kantonrechter het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Zorgkoepel. Dat brengt mee dat de duur van de behandeling van deze zaak niet in mindering kan worden gebracht (artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, BW). De arbeidsovereenkomst zal daarom worden ontbonden met ingang van 1 november 2019.
5.4.
Partijen zijn het er over eens dat [verweerster] aanspraak heeft op een transitievergoeding. Zorgkoepel heeft op de zitting erkend dat de transitievergoeding € 8.985,00 bruto bedraagt. Ketenzorg zal dan ook worden veroordeeld tot betaling van dat bedrag.
5.5.
De kantonrechter ziet aanleiding om daarnaast aan [verweerster] een billijke vergoeding toe te kennen, waartoe het volgende wordt overwogen.
5.6.
Een billijke vergoeding kan worden toegekend als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever (artikel 7:671b lid 8 BW). Dat zal zich alleen voordoen in uitzonderlijke gevallen en als een werkgever de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst in ernstige mate schendt (
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). In dit geval is sprake van dergelijk ernstig verwijtbaar handelen of nalaten. Daarbij neemt de kantonrechter het volgende in aanmerking.
5.7.
Zorgkoepel heeft [verweerster] op 30 oktober 2019 op non-actief gesteld. Als reden daarvoor heeft Zorgkoepel aangevoerd dat sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie door onacceptabel gedrag van [verweerster] als MT-lid, waarbij het met name gaat om gedrag in het MT-overleg van 11 en 18 oktober 2018, in een telefonisch gesprek met [bestuurder] op 12 oktober 2018 en betreffende het ondermijnen van het gezag van [bestuurder] .
5.8.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Zorgkoepel de door haar gemaakte verwijten over het gedrag en de wijze van communiceren van [verweerster] , die volgens Zorgkoepel de reden waren voor de verstoring van de arbeidsverhouding, onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd.
5.9.
Door Zorgkoepel zijn geen verslagen overgelegd van functioneringsgesprekken of andere besprekingen waaruit voorafgaand aan het MT-overleg van 11 oktober 2018 enige aanwijzing blijkt van problemen met de wijze van communiceren of het gedrag van [verweerster] . Wel heeft Zorgkoepel zeer beknopte notulen overgelegd van [bestuurder] van overleggen in 2017 en 2018, die kennelijk mede plaatsvonden in het kader van eerdergenoemde coaching-sessies van het MT, maar hieruit blijkt op geen enkele manier dat [verweerster] iets concreets te verwijten valt. Daartegenover blijkt juist uit de notulen van het MT-overleg van 8 oktober 2018, nog drie dagen voor het MT-overleg van 11 oktober 2018, dat de Raad van Toezicht en de Raad van Bestuur van Zorgkoepel voldoende vertrouwen hadden in hun managers, waaronder [verweerster] .
5.10.
Ook ten aanzien van de directe aanleiding van de non-actiefstelling, te weten het MT-overleg van 11 oktober 2018, zijn in de stukken geen aanknopingspunten te vinden dat [verweerster] iets te verwijten valt. Er zijn geen notulen of een verslag van dat overleg. [verweerster] heeft een verklaring overgelegd van [MT lid 2] , de voorzitter van het overleg, waarin [MT lid 2] verklaart dat [MT lid 1] en [verweerster] hun collega MT-lid [MT lid 3] streng hebben aangesproken over het uitblijven van voortgang van het ICT-project HIX, maar dat daarbij overigens op een normale toon is gesproken. [verweerster] heeft ook toegelicht dat en waarom er een dringende aanleiding was om [MT lid 3] aan te spreken en die toelichting is door Zorgkoepel niet betwist. Voor de stelling van Zorgkoepel dat [MT lid 1] en [verweerster] hun collega [MT lid 3] op een belerende, intimiderende of onacceptabele wijze zouden hebben aangesproken en bejegend, is geen enkele steun te vinden. Zorgkoepel heeft ook geen verklaring overgelegd van [MT lid 3] andere betrokkenen waaruit dit zou kunnen blijken. In tegendeel, bij de stukken bevindt zich een e-mail van [MT lid 3] van 11 oktober 2018 aan [verweerster] , waaruit niet blijkt dat [MT lid 3] zich aangevallen of geïntimideerd voelde en waarin zij juist meldt dat zij met het door [MT lid 1] en [verweerster] gesignaleerde probleem aan de slag zal gaan. Niet is gebleken dat [verweerster] op enig moment door [MT lid 3] is aangesproken op een onacceptabele of onjuiste wijze van communiceren door [verweerster] .
5.11.
De kantonrechter kan niet vaststellen dat [verweerster] een verwijt valt te maken wat betreft het telefoongesprek van 12 oktober 2018 en het MT-overleg van 18 oktober 2018. Er is niet gebleken dat [verweerster] zich daarin onbehoorlijk of onjuist heeft opgesteld. Dat [verweerster] geen spijt heeft willen betuigen of excuses heeft willen aanbieden voor haar gedrag in het MT-overleg van 11 oktober 2018, kan haar niet worden tegengeworpen, omdat uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat niet valt in te zien waarvoor [verweerster] dergelijke spijt zou moeten betuigen of excuses zou moeten maken.
5.12.
Er is in de stukken ook geen steun te vinden voor de stelling van Zorgkoepel dat [verweerster] het gezag van [bestuurder] zou hebben ondermijnd of hebben willen ondermijnen. Concrete gedragingen of handelingen van [verweerster] die daarop zouden kunnen wijzen, zijn door Zorgkoepel niet genoemd, althans onvoldoende.
5.13.
Ketenzorg heeft ook onvoldoende gedaan om de door haar ervaren problemen in de arbeidsverhouding met [verweerster] aan te pakken en op te lossen. In de notulen van het MT-overleg van 18 oktober 2018 staat dat de besproken problemen aan de orde zullen komen in een coachingssessie van 2 november 2018. Ketenzorg heeft echter die sessie niet afgewacht, maar is op 30 oktober 2018 tot non-actiefstelling overgegaan. Op de zitting heeft Ketenzorg niet op overtuigende wijze kunnen verklaren waarom de sessie van 2 november 2018 niet kon worden afgewacht. Ook nadien heeft Ketenzorg geen opening meer geboden voor een herstel van de arbeidsrelatie, met name niet door de mededelingen van [bestuurder] van 22 november 2018, 14 februari 2019 en 5 april 2019 op HAweb, en de interne mededeling aan alle medewerkers op 2 april 2019, waarmee [bestuurder] in feite de ‘deur heeft dichtgegooid’. Weliswaar is nog een mediationtraject doorlopen, maar dat heeft tot niets geleid.
5.14.
Uit het voorgaande volgt dat Zorgkoepel geen deugdelijke reden heeft voor de verwijten aan het adres van [verweerster] en dat Zorgkoepel [verweerster] op 30 oktober 2018 zonder redelijke grond op non-actief heeft gesteld, waarmee Zorgkoepel de arbeidsrelatie onnodig en onterecht op scherp heeft gezet en heeft verstoord. In feite heeft Zorgkoepel zonder redelijke grond aangestuurd op een beëindiging van de arbeidsrelatie en onvoldoende gedaan om tot een herstel van die relatie te komen. De conclusie is dan ook dat het ontstaan van de onwerkbare situatie te wijten is aan het handelen van Zorgkoepel. Zorgkoepel heeft hierdoor ernstig verwijtbaar gehandeld.
5.15.
Voor het vaststellen van de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding zijn in rechtspraak uitgangspunten geformuleerd (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 9 juni 2018, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2018:878 (
Zinzia)). De kantonrechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval en die vergoeding moet daarbij aansluiten. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook met de gevolgen van de ontbinding kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel, maar met de billijke vergoeding kan ook worden tegengegaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen.
5.16.
De billijke vergoeding zal worden vastgesteld op een bedrag van € 34.000,00 bruto. De kantonrechter neemt na een afweging van goede en kwade kansen aan dat [verweerster] , als het ernstig verwijtbaar handelen van Zorgkoepel achterwege was gebleven, in ieder geval nog ten minste twee jaar in dienst was gebleven. Weliswaar was er sprake van enige spanning in het MT, in welk kader ook eerdergenoemde coachingssessies hebben plaatsgevonden, en van wrijving in de relatie met [bestuurder] , maar er staat niet vast dat dit zou hebben geleid tot het einde van het dienstverband. Anderzijds kan ook niet worden uitgesloten dat die spanning en wrijving op enig moment wel een aanleiding daarvoor hadden opgeleverd. Gelet daarop zal de kantonrechter de hoogte van de billijke vergoeding bepalen op basis van een bedrag aan inkomensschade van € 34.000,00 bruto, te weten het directe inkomensverlies dat [verweerster] zal lijden in de eerste twee jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst, rekening houdend met een recht op WW-uitkering. Die inkomensschade is door Zorgkoepel niet betwist.
5.17.
De kantonrechter gaat ervan uit dat [verweerster] binnen twee jaar een andere baan zal hebben gevonden, gelet ook op haar eigen standpunt daarover. Aannemelijk is wel dat [verweerster] in een nieuwe baan minder zal verdienen, mede vanwege een mindere beschikbaarheid door studie, en dat zij pensioenschade zal lijden. Dat leidt echter niet tot een hoger bedrag aan billijke vergoeding, omdat de transitievergoeding waartoe Zorgkoepel wordt veroordeeld deels ook bedoeld is om de inkomensschade van [verweerster] op te vangen.
5.18.
Er is geen aanleiding om de transitievergoeding overigens (deels) nog in mindering te brengen op de billijke vergoeding van € 34.000,00 bruto, omdat bij de vaststelling van de billijke vergoeding niet alleen rekening moet worden gehouden met inkomensschade, maar ook met de omstandigheid dat [verweerster] gecompenseerd moet worden voor het eindigen van de arbeidsovereenkomst door het ernstig verwijtbaar handelen van Zorgkoepel. In dat kader weegt de kantonrechter mee dat [verweerster] zonder deugdelijke grondslag op non-actief is gesteld, na een dienstverband waarin zij steeds goed heeft gefunctioneerd, en dat aannemelijk is dat de reputatie van [verweerster] in enige mate is geschaad doordat Zorgkoepel naar andere partijen in de branche, waaronder huisartsen, heeft gecommuniceerd dat sprake is van een conflict.
5.19.
Voor een hogere billijke vergoeding ziet de kantonrechter geen aanleiding, mede omdat [verweerster] er ook zelf in beperkte mate aan heeft bijgedragen dat de arbeidsverhouding niet kon worden hersteld. Immers, de brief van de gemachtigde van [verweerster] van 2 november 2018 is weliswaar niet een directe oorlogsverklaring, zoals door Zorgkoepel is gesteld, maar die brief was onnodig scherp van toon en bewoordingen, en heeft er in de visie van de kantonrechter in ieder geval niet aan bijgedragen om het conflict op te lossen dan wel in goede banen te leiden. Verder wordt meegewogen dat [verweerster] na de non-actiefstelling op 30 oktober 2018 en tot de ontbindingsdatum van de arbeidsovereenkomst een jaarsalaris zal hebben ontvangen, zonder gewerkt te hebben. Weliswaar komt de non-actiefstelling voor rekening en risico van Zorgkoepel, maar dat neemt niet weg dat deze omstandigheid wel kan worden meegewogen bij de vaststelling van de hoogte van de billijke vergoeding.
5.20.
Zorgkoepel zal dus worden veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding van
€ 34.000,00 bruto.
5.21.
Omdat aan de ontbinding een billijke vergoeding wordt verbonden, zal Zorgkoepel in de gelegenheid worden gesteld om het verzoek in te trekken, binnen de hierna genoemde termijn (artikel 7:686a lid 6 BW).
5.22.
De door [verweerster] gevorderde kosten van rechtsbijstand zijn toewijsbaar tot een bedrag van € 610,51 inclusief btw. Dat zijn redelijke kosten van rechtsbijstand, die voor vergoeding in aanmerking komen (artikel 6:96 lid 2 BW). De overige kosten kunnen niet worden toegewezen, omdat deze zijn gemaakt in het kader van mediation, terwijl niet dan wel onvoldoende is gesteld en gebleken dat het redelijk en noodzakelijk was om kosten van rechtsbijstand te maken in het kader van die mediation.
5.23.
De proceskosten komen voor rekening van Zorgkoepel, omdat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Zorgkoepel. Daarbij zal het salaris van de gemachtigde van [verweerster] worden vastgesteld op € 960,00.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
bepaalt dat de termijn, waarbinnen Zorgkoepel het verzoek kan intrekken (door middel van een schriftelijke mededeling aan de griffier, met toezending van een kopie daarvan aan de (gemachtigde van de) wederpartij), zal lopen tot en met 12 juli 2019.
Voor het geval Zorgkoepel het verzoek niet binnen die termijn intrekt:
6.2.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 november 2019;
6.3.
veroordeelt Zorgkoepel om aan [verweerster] een transitievergoeding te betalen van € 8.985,00 bruto;
6.4.
veroordeelt Zorgkoepel om aan [verweerster] een billijke vergoeding te betalen van € 34.000,00 bruto;
6.5.
veroordeelt Zorgkoepel tot betaling van € 610,51 aan buitengerechtelijke kosten;
6.6.
veroordeelt Zorgkoepel tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verweerster] tot en met vandaag vaststelt op:
griffierecht € 121,00
salaris gemachtigde € 960,00 ;
6.7.
wijst af wat meer of anders is verzocht of gevorderd;
6.8.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
Voor het geval de werkgever het verzoek binnen die termijn intrekt:
6.9.
veroordeelt Zorgkoepel om aan [verweerster] de buitengerechtelijke kosten te betalen van € 610,51;
6.10.
veroordeelt Zorgkoepel tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verweerster] tot en met vandaag vaststelt op:
salaris gemachtigde € 960,00 ;
6.11.
wijst af wat meer of anders is verzocht of gevorderd;
6.12.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. P.J. Jansen, kantonrechter en op 25 juni 2019 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter