ECLI:NL:RBNHO:2019:5722

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 juni 2019
Publicatiedatum
3 juli 2019
Zaaknummer
7618031 AO VERZ 19-36
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsverhouding met toekenning van billijke vergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 juni 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Stichting Ketenzorg West-Friesland en [verweerster]. De werkgever, Ketenzorg, heeft verzocht om de arbeidsovereenkomst te ontbinden vanwege een verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verstoorde relatie het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De werknemer, [verweerster], heeft een billijke vergoeding van € 865.548,02 en een transitievergoeding van € 94.004,00 gevorderd, maar de kantonrechter heeft uiteindelijk een billijke vergoeding van € 108.000,00 toegekend, omdat de werkgever onterecht heeft gehandeld door de werknemer op non-actief te stellen zonder redelijke grond. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de werkgever onvoldoende heeft gedaan om de problemen in de arbeidsrelatie op te lossen en dat de werknemer onterecht is benadeeld door de communicatie van de werkgever naar andere partijen. De arbeidsovereenkomst is ontbonden met ingang van 1 november 2019, en de werkgever is veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding en de billijke vergoeding, evenals de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./repnr.: 7618031 \ AO VERZ 19-36 (PA)
Uitspraakdatum: 25 juni 2019
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
de stichting
Stichting Ketenzorg West-Friesland
gevestigd te Hoorn
verzoekende partij
verder te noemen: Ketenzorg
gemachtigde: mr. M.A. van Haelst
tegen
[verweerster]
wonende te [woonplaats]
verwerende partij
verder te noemen: [verweerster]
gemachtigde: mr. N.C. Six-Scheffer

1.Het procesverloop

1.1.
Ketenzorg heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [verweerster] heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 28 mei 2019 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. Ketenzorg en [verweerster] hebben ook pleitaantekeningen overgelegd.

2.De feiten

2.1.
Ketenzorg is onderdeel van de Stichting Zorgkoepel West-Friesland (hierna: Zorgkoepel). Zorgkoepel organiseert eerstelijns zorg in de regio West-Friesland en Wieringermeer.
2.2.
[bestuurder Zorgkoepel] (hierna: [bestuurder Zorgkoepel] ) is (enig) bestuurder van Zorgkoepel.
2.3.
Het managementteam (hierna: MT) van Zorgkoepel bestaat uit [verweerster] , [MT lid 1] , [MT lid 2] , [MT lid 3] , [MT lid 4] en [MT lid 5] .
2.4.
[verweerster] , geboren [geboortedag] 1967, is sinds 1 september 1994 in dienst bij Ketenzorg. De functie van [verweerster] is Zorgmanager met een salaris van € 6.738,00 bruto per maand.
2.5.
In 2017 is het MT van Zorgkoepel gestart met coachingssessies.
2.6.
Op 10 oktober 2018 heeft [verweerster] in een gesprek met [bestuurder Zorgkoepel] opgemerkt dat zij zich zorgen maakte over het ICT-project HIX, omdat zij daarin geen voortgang zag, terwijl daarvoor wel een medewerker beschikbaar was gesteld. [MT lid 3] was de verantwoordelijke manager voor het ICT-project HIX. Dit punt is op de agenda van het MT-overleg van 11 oktober 2018 gezet.
2.7.
Op 11 oktober 2018 heeft een MT-overleg plaatsgevonden en is de voortgang in het ICT-project HIX besproken.
2.8.
In een e-mail van 11 oktober 2018 meldt [MT lid 3] aan [MT lid 1] het volgende:
“Naar aanleiding van het MT en de zorg die daar werd uitgesproken over het ontbreken van beschreven werkprocessen van het huidige Callmanager heb ik zojuist met [naam 1] gesproken. Vooropgesteld echt fijn dat [naam 1] dit wil doen! (…)”
2.9.
Op 12 oktober 2018 heeft er telefonisch contact plaatsgevonden tussen [bestuurder Zorgkoepel] en [verweerster] over het MT-overleg van 11 oktober 2018.
2.10.
Op 18 oktober 2018 heeft een volgend MT-overleg plaatsgevonden. In de notulen van dit MT-overleg staat onder meer:
Conclusie:helder waar pijnpunten zitten. Volgende stap hoe ga je om met disbalans? Begrip voor elkaar en tijdig gesprek aangaan met elkaar. Vrijdag 2 november vervolg in coachingssessie.”
2.11.
Bij brieven van 30 oktober 2018 zijn [verweerster] en [MT lid 1] op non-actief gesteld. Aan [MT lid 2] is rond die datum meegedeeld dat zijn contract voor bepaalde tijd niet werd verlengd. In de brief van 30 oktober 2018 gericht aan [verweerster] staat onder meer het volgende:
“De reden voor dit besluit is gelegen in de verstoorde relatie die is ontstaan en die ik zeer hoog op neem. Dit is een opeenstapeling van onacceptabel gedrag als MT lid, de escalaties die zijn ontstaan in het MT van 11 en 18 oktober 2018, een telefonisch gesprek dat wij op 12 oktober jl. hebben gehad en het ondermijnen van mijn gezag als jouw leidinggevende. Dit heeft een destructief effect op het functioneren van het MT als groep en is onwenselijk en schadelijk voor de organisatie als geheel.Wij willen je in de gelegenheid stellen om jouw zienswijze op de ontstane situatie kenbaar te maken en daarom zal tijdens de non-actiefstelling door Zorgkoepel West-Friesland een mediation traject opgestart worden. Het doel hiervan is te trachten de ontstane verstoorde relatie te herstellen. Wij gaan ervan uit dat ook jij het belang ziet van het inschakelen van een mediator en je deelneemt aan deze mediation.”
2.12.
Bij brief van 2 november 2018 heeft de gemachtigde van [verweerster] protest aangetekend tegen de non-actiefstelling. Op 16 november 2018 heeft tussen partijen een gesprek plaatsgevonden op het kantoor van de gemachtigde van [verweerster] .
2.13.
In een bericht van 22 november 2018 op HAweb, een netwerksite voor huisartsen die toegankelijk is voor alle huisartsen uit de regio West-Friesland, en ook voor alle medewerkers van Zorgkoepel en de drie stichtingen die onder Zorgkoepel vallen, heeft [bestuurder Zorgkoepel] onder meer het volgende meegedeeld:
“ [verweerster] (…), [MT lid 2] (…) en [MT lid 1] (…) zijn voorlopig niet aan het werk in hun functie. Deze situatie duurt nu drie weken en zal nog voortduren. Ik kan helaas nog niets zeggen over de termijn. Daarom informeer ik u nu op deze wat onpersoonlijke wijze. Ik ben met de betrokkenen in gesprek over de situatie, op de inhoud hiervan kan ik niet ingaan. Het bestuur van de WFHO heb ik in een eerder stadium op de hoogte gebracht. (…)”
2.14.
Er heeft een mediationtraject plaatsgevonden tot 28 februari 2019.
2.15.
Op 14 februari 2019 is door [bestuurder Zorgkoepel] een bericht op HAweb geplaatst. In het bericht staat onder meer het volgende:
“In het belang van de continuïteit van de organisatie heb ik afgelopen maandag, in nauw overleg met de Raad van Toezicht, besloten het takenpakket van het huidige management als volgt aan te passen:- [MT lid 3] manager HAPWF, DCWF en KZWF- [naam 3] manager HR, I&A en Financiën- [naam 4] , manager bestuursbureauHet managementteam bestaat momenteel verder uit [naam 5] (manager zorgprogramma’s) en [naam 6] (verbonden aan het Management Team als medisch adviseur).”
2.16.
In een e-mail van 2 april 2019 aan alle medewerkers van Zorgkoepel en in een bericht van 5 april 2019 op HAweb heeft [bestuurder Zorgkoepel] onder meer het volgende meegedeeld:
“Ik wil jullie informeren over de stand van zaken rondom [verweerster] , [MT lid 1] en [MT lid 2] . (…) Helaas hebben intensieve gesprekken niet tot een positieve uitkomst geleid. Gegeven de situatie dienen jullie er ernstig rekening mee te houden dat een terugkeer niet zal plaatsvinden. Dat vind ik erg jammer. De inzet is geweest om te kijken of er nog mogelijkheden zouden zijn om met elkaar door te kunnen en zo ja op welke manier. Ik heb deze week iets gezegd over in welke hoek de oorzaak gezocht moet worden, namelijk de samenwerking binnen de Zorgkoepel en de visie op wat er nodig is om als zorggroep te kunnen overleven, gegeven wat er allemaal van ons wordt gevraagd. Zoals ook al eerder kan en wil ik niet verder op oorzaken ingaan.”

3.Het verzoek

3.1.
Ketenzorg verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden vanwege – kort gezegd – een verstoorde arbeidsverhouding.
3.2.
Volgens Ketenzorg is de samenwerking van [verweerster] met collega’s en [bestuurder Zorgkoepel] in de loop van de tijd zodanig verslechterd dat sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Ketenzorg heeft erop gewezen dat de situatie in een MT-overleg van 11 oktober 2018 is geëscaleerd, doordat [verweerster] zich, gesteund door [MT lid 1] en [MT lid 2] , laatdunkend heeft uitgelaten over [MT lid 3] en op onbehoorlijke en onacceptabele wijze verwijten heeft gemaakt over het functioneren van [MT lid 3] . Bovendien heeft [verweerster] zich niet willen laten bijsturen door [bestuurder Zorgkoepel] en heeft zij in een telefoongesprek van 12 oktober 2018 geen schuldbesef getoond voor haar wangedrag. Ketenzorg is van mening dat [verweerster] in een daaropvolgend MT-overleg van 18 oktober 2018 opnieuw heeft geweigerd spijt te betuigen en er niet voor open stond om te reflecteren op het ontspoorde MT-overleg van 11 oktober 2018. Gelet daarop meent Ketenzorg dat van haar niet meer kan worden verlangd om de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.

4.Het verweer

4.1.
[verweerster] heeft, na wijzing van haar tegenverzoek, verzocht om toekenning van een billijke vergoeding van € 865.548,02 bruto en een transitievergoeding van € 94.004,00 bruto. Daartoe is – samengevat – het volgende aangevoerd.
4.2.
Volgens [verweerster] is sprake van ernstig verwijtbaar handelen van Ketenzorg. [verweerster] stelt dat Ketenzorg geen enkele redelijke grond had om haar op non-actief te stellen en dat voor de verwijten van Ketenzorg aan haar adres geen feitelijke basis bestaat. Doordat Ketenzorg niettemin is blijven aansturen op een beëindiging van de arbeidsrelatie, heeft Ketenzorg de arbeidsrelatie onnodig verstoord. Daar komt bij dat Ketenzorg alle mogelijkheden om de arbeidsrelatie te herstellen heeft gepasseerd en door de mededelingen van [bestuurder Zorgkoepel] aan alle medewerkers en op HAweb en onomkeerbare situatie in het leven heeft geroepen. Dat heeft ook tot reputatieschade voor [verweerster] geleid. Deze gedragingen en mededelingen afzonderlijk en in combinatie leveren zeer ernstig verwijtbaar gedrag op van de zijde van Ketenzorg, waardoor toekenning van de gevraagde billijke vergoeding gerechtvaardigd is.

5.De beoordeling

5.1.
Op de zitting heeft [verweerster] haar verweer tegen ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet meer gehandhaafd. Dat betekent dat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden wegens een verstoorde arbeidsverhouding. Die verstoorde arbeidsverhouding levert volgens de wettelijke regels van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) ook een redelijke grond voor ontbinding op (artikel 7:669 lid 3, onderdeel g, BW).
5.2.
Het gaat in deze zaak vervolgens nog om de vraag per welke datum de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden, en of aan [verweerster] een billijke vergoeding en een transitievergoeding moet worden toegekend. Gelet op de aard van de zaak kunnen het verzoek van Ketenzorg en het tegenverzoek van [verweerster] gezamenlijk worden behandeld, en kan daarop gezamenlijk worden beslist.
5.3.
Niet in geschil is dat door Ketenzorg een opzegtermijn van vier maanden in acht moet worden genomen. Hierna zal worden overwogen dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst naar het oordeel van de kantonrechter het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Ketenzorg. Dat brengt mee dat de duur van de behandeling van deze zaak niet in mindering kan worden gebracht (artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, BW). De arbeidsovereenkomst zal daarom worden ontbonden met ingang van 1 november 2019.
5.4. Partijen zijn het erover eens dat [verweerster] aanspraak heeft op een transitievergoeding. Ketenzorg heeft op de zitting erkend dat de transitievergoeding € 94.004,00 bruto bedraagt. Ketenzorg zal dan ook worden veroordeeld tot betaling van dat bedrag.
5.5.
De kantonrechter ziet aanleiding om daarnaast aan [verweerster] een billijke vergoeding toe te kennen, waartoe het volgende wordt overwogen.
5.6.
Een billijke vergoeding kan worden toegekend als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever (artikel 7:671b lid 8 BW). Dat zal zich alleen voordoen in uitzonderlijke gevallen en als een werkgever de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst in ernstige mate schendt (
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). In dit geval is sprake van dergelijk ernstig verwijtbaar handelen of nalaten. Daarbij neemt de kantonrechter het volgende in aanmerking.
5.7.
Ketenzorg heeft [verweerster] op 30 oktober 2018 op non-actief gesteld. Als reden daarvoor heeft Ketenzorg aangevoerd dat sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie door onacceptabel gedrag van [verweerster] als MT-lid, waarbij het met name gaat om gedrag in het MT-overleg van 11 en 18 oktober 2018, in een telefonisch gesprek met [bestuurder Zorgkoepel] op 12 oktober 2018 en betreffende het ondermijnen van het gezag van [bestuurder Zorgkoepel] .
5.8.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Ketenzorg de door haar gemaakte verwijten over het gedrag en de wijze van communiceren van [verweerster] , die volgens Ketenzorg de reden waren voor de verstoring van de arbeidsverhouding, onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd.
5.9.
Door Ketenzorg zijn geen verslagen overgelegd van functioneringsgesprekken of andere besprekingen waaruit voorafgaand aan het MT-overleg van 11 oktober 2018 enige aanwijzing blijkt van problemen met de wijze van communiceren of het gedrag van [verweerster] . Wel heeft Ketenzorg zeer beknopte notulen overgelegd van [bestuurder Zorgkoepel] van overleggen in 2017 en 2018, die kennelijk mede plaatsvonden in het kader van eerdergenoemde coaching-sessies van het MT, maar hieruit blijkt op geen enkele manier dat [verweerster] iets concreets te verwijten valt. Daartegenover blijkt juist uit de notulen van het MT-overleg van 8 oktober 2018, nog drie dagen voor het MT-overleg van 11 oktober 2018, dat de Raad van Toezicht en de Raad van Bestuur van Zorgkoepel voldoende vertrouwen hadden in hun managers, waaronder [verweerster] .
5.10.
Ook ten aanzien van de directe aanleiding van de non-actiefstelling, te weten het MT-overleg van 11 oktober 2018, zijn in de stukken geen aanknopingspunten te vinden waaruit blijkt dat [verweerster] een verwijt treft. Er zijn van dat overleg geen notulen of een verslag. [verweerster] heeft een verklaring overgelegd van [MT lid 2] , de voorzitter van het overleg, waarin [MT lid 2] verklaart dat [verweerster] en [MT lid 1] hun collega MT-lid [MT lid 3] streng hebben aangesproken over het uitblijven van voortgang van het ICT-project HIX, maar dat daarbij overigens op een normale toon is gesproken. [verweerster] heeft ook toegelicht dat en waarom er een dringende aanleiding was om [MT lid 3] aan te spreken en die toelichting is door Ketenzorg niet betwist. Voor de stelling van Ketenzorg dat [verweerster] en [MT lid 1] hun collega [MT lid 3] op een belerende, intimiderende of onacceptabele wijze zouden hebben aangesproken en bejegend, is geen enkele steun te vinden. Ketenzorg heeft ook geen verklaring overgelegd van [MT lid 3] of andere betrokkenen waaruit dit zou kunnen blijken. In tegendeel, bij de stukken bevindt zich een e-mail van [MT lid 3] van 11 oktober 2018 aan [MT lid 1] , waaruit niet blijkt dat [MT lid 3] zich aangevallen of geïntimideerd voelde en waarin zij juist meldt dat zij met het door [verweerster] en [MT lid 1] gesignaleerde probleem aan de slag zal gaan. Niet is gebleken dat [verweerster] op enig moment door [MT lid 3] is aangesproken op een onacceptabele of onjuiste wijze van communiceren door [verweerster] .
5.11.
De kantonrechter kan niet vaststellen dat [verweerster] een verwijt valt te maken wat betreft het telefoongesprek van 12 oktober 2018 en het MT-overleg van 18 oktober 2018. Er is niet gebleken dat [verweerster] zich daarin onbehoorlijk of onjuist heeft opgesteld. Dat [verweerster] geen spijt heeft willen betuigen of excuses heeft willen aanbieden voor haar gedrag in het MT-overleg van 11 oktober 2018 kan haar niet worden tegengeworpen, omdat uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat niet valt in te zien waarvoor [verweerster] dergelijke spijt zou moeten betuigen of excuses zou moeten maken.
5.12.
Er is in de stukken ook geen steun te vinden voor de stelling van Ketenzorg dat [verweerster] het gezag van [bestuurder Zorgkoepel] zou hebben ondermijnd of hebben willen ondermijnen. Concrete gedragingen of handelingen van [verweerster] die daarop zouden kunnen wijzen, zijn door Ketenzorg niet genoemd, althans onvoldoende.
5.13.
Ketenzorg heeft ook onvoldoende gedaan om de door haar ervaren problemen in de arbeidsverhouding met [verweerster] aan te pakken en op te lossen. In de notulen van het MT-overleg van 18 oktober 2018 staat dat de besproken problemen aan de orde zullen komen in een coachingssessie van 2 november 2018. Ketenzorg heeft die sessie echter niet afgewacht, maar is op 30 oktober 2018 tot non-actiefstelling overgegaan. Op de zitting heeft Ketenzorg niet op overtuigende wijze kunnen verklaren waarom de sessie van 2 november 2018 niet kon worden afgewacht. Ook nadien heeft Ketenzorg geen opening meer geboden voor een herstel van de arbeidsrelatie, met name niet door de mededelingen van [bestuurder Zorgkoepel] van 22 november 2018, 14 februari 2019 en 5 april 2019 op HAweb, en de interne mededeling aan alle medewerkers op 2 april 2019, waarmee [bestuurder Zorgkoepel] in feite de ‘deur heeft dichtgegooid’.
Weliswaar is nog een mediationtraject doorlopen, maar dat heeft tot niets geleid.
5.14.
Uit het voorgaande volgt dat Ketenzorg geen deugdelijke reden heeft voor de verwijten aan het adres van [verweerster] en dat Ketenzorg [verweerster] op 30 oktober 2018 zonder redelijke grond op non-actief heeft gesteld, waarmee Ketenzorg de arbeidsrelatie onnodig en onterecht op scherp heeft gezet en heeft verstoord. In feite heeft Ketenzorg zonder redelijke grond aangestuurd op een beëindiging van de arbeidsrelatie en onvoldoende gedaan om tot een herstel van die relatie te komen. De conclusie is dan ook dat het ontstaan van de onwerkbare situatie te wijten is aan het handelen van Ketenzorg. Ketenzorg heeft hierdoor ernstig verwijtbaar gehandeld.
5.15.
Voor het vaststellen van de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding zijn in rechtspraak uitgangspunten geformuleerd (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 9 juni 2018, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2018:878 (
Zinzia)). De kantonrechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval en die vergoeding moet daarbij aansluiten. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook met de gevolgen van de ontbinding kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel, maar met de billijke vergoeding kan ook worden tegengegaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen.
5.16.
De billijke vergoeding zal worden vastgesteld op een bedrag van € 108.000,00 bruto. De kantonrechter neemt na een afweging van goede en kwade kansen aan dat [verweerster] , als het ernstig verwijtbaar handelen van Ketenzorg achterwege was gebleven, in ieder geval nog ten minste twee jaar in dienst was gebleven. Weliswaar was er sprake van enige spanning in het MT, in welk kader ook eerdergenoemde coachingssessies hebben plaatsgevonden, en van wrijving in de relatie met [bestuurder Zorgkoepel] , maar er staat niet vast dat dit zou hebben geleid tot het einde van het dienstverband. Anderzijds kan ook niet worden uitgesloten dat die spanning en wrijving op enig moment wel een aanleiding daarvoor hadden opgeleverd. Gelet daarop zal de kantonrechter de hoogte van de billijke vergoeding bepalen op basis van een bedrag aan inkomensschade van € 108.000,00 bruto, te weten het directe inkomensverlies dat [verweerster] zal lijden in de eerste twee jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst, rekening houdend met een recht op WW-uitkering. Die inkomensschade is door Ketenzorg niet betwist.
5.17.
De kantonrechter ziet geen reden om aan te nemen dat [verweerster] ook na twee jaar nog geen andere baan zal hebben gevonden, gelet op haar leeftijd, ervaring en opleiding, en de huidige arbeidsmarkt. Op zichzelf stelt [verweerster] terecht dat een nieuwe baan naar verwachting een lager salaris zal kennen en dat zij pensioenschade lijdt. Dat leidt echter niet tot een hoger bedrag aan billijke vergoeding, omdat de transitievergoeding waartoe Ketenzorg wordt veroordeeld deels ook bedoeld is om de inkomensschade van [verweerster] op te vangen.
5.18.
Er is geen aanleiding om de transitievergoeding overigens (deels) nog in mindering te brengen op de billijke vergoeding van € 108.000,00 bruto, omdat bij de vaststelling van de billijke vergoeding niet alleen rekening moet worden gehouden met inkomensschade, maar ook met de omstandigheid dat [verweerster] gecompenseerd moet worden voor het eindigen van de arbeidsovereenkomst door het ernstig verwijtbaar handelen van Ketenzorg. In dat kader weegt de kantonrechter mee dat [verweerster] zonder deugdelijke grondslag op non-actief is gesteld, na een langdurig dienstverband waarin zij steeds goed heeft gefunctioneerd, en dat aannemelijk is dat de reputatie van [verweerster] in enige mate is geschaad doordat Ketenzorg naar andere partijen in de branche, waaronder huisartsen, heeft gecommuniceerd dat sprake is van een conflict.
5.19.
Voor een hogere billijke vergoeding ziet de kantonrechter geen aanleiding, mede omdat [verweerster] er ook zelf in beperkte mate aan heeft bijgedragen dat de arbeidsverhouding niet kon worden hersteld. Immers, de brief van de gemachtigde van [verweerster] van 2 november 2018 is weliswaar niet een directe oorlogsverklaring, zoals door Ketenzorg is gesteld, maar die brief was onnodig scherp van toon en bewoordingen, en heeft er in de visie van de kantonrechter in ieder geval niet aan bijgedragen om het conflict op te lossen dan wel in goede banen te leiden. Verder wordt meegewogen dat [verweerster] na de non-actiefstelling op 30 oktober 2018 en tot de ontbindingsdatum van de arbeidsovereenkomst een jaarsalaris zal hebben ontvangen, zonder gewerkt te hebben. Weliswaar komt de non-actiefstelling voor rekening en risico van Ketenzorg, maar dat neemt niet weg dat deze omstandigheid wel kan worden meegewogen bij de vaststelling van de hoogte van de billijke vergoeding.
5.20.
Ketenzorg zal dus worden veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding van
€ 108.000,00 bruto.
5.21.
Omdat aan de ontbinding een billijke vergoeding wordt verbonden, zal Ketenzorg in de gelegenheid worden gesteld om het verzoek in te trekken, binnen de hierna genoemde termijn (artikel 7:686a lid 6 BW).
5.22.
De door [verweerster] gevorderde kosten van rechtsbijstand zijn toewijsbaar tot een bedrag van € 610,51 inclusief btw. Dat zijn redelijke kosten van rechtsbijstand, die voor vergoeding in aanmerking komen (artikel 6:96 lid 2 BW). De overige kosten kunnen niet worden toegewezen, omdat deze zijn gemaakt in het kader van mediation, terwijl niet dan wel onvoldoende is gesteld en gebleken dat het redelijk en noodzakelijk was om kosten van rechtsbijstand te maken in het kader van die mediation.
5.23.
De proceskosten komen voor rekening van Ketenzorg, omdat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Ketenzorg. Daarbij zal het salaris van de gemachtigde van [verweerster] worden vastgesteld op € 960,00.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
bepaalt dat de termijn, waarbinnen Ketenzorg het verzoek kan intrekken (door middel van een schriftelijke mededeling aan de griffier, met toezending van een kopie daarvan aan de (gemachtigde van de) wederpartij), zal lopen tot en met 12 juli 2019;
Voor het geval Ketenzorg het verzoek niet binnen die termijn intrekt:
6.2.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 november 2019;
6.3.
veroordeelt Ketenzorg om aan [verweerster] een transitievergoeding te betalen van € 94.004,00 bruto;
6.4.
veroordeelt Ketenzorg om aan [verweerster] een billijke vergoeding te betalen van € 108.000,00 bruto;
6.5.
veroordeelt Ketenzorg om aan [verweerster] de buitengerechtelijke kosten te betalen van € 610,51;
6.6.
veroordeelt Ketenzorg tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verweerster] tot en met vandaag vaststelt op:
griffierecht € 121,00
salaris gemachtigde € 960,00 ;
6.7.
wijst af wat meer of anders is verzocht of gevorderd;
6.8.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
Voor het geval Ketenzorg het verzoek binnen die termijn intrekt:
6.9.
veroordeelt Ketenzorg om aan [verweerster] de buitengerechtelijke kosten te betalen van € 610,51;
6.10.
wijst af wat meer of anders is verzocht of gevorderd;
6.11.
veroordeelt Ketenzorg tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verweerster] tot en met vandaag vaststelt op:
salaris gemachtigde € 960,00;
6.12.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter