ECLI:NL:RBNHO:2019:5311

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 juni 2019
Publicatiedatum
20 juni 2019
Zaaknummer
15/161708-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gebruik van valse geschriften bij aanvraag horeca-exploitatievergunning

Op 20 juni 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het gebruik van valse geschriften. De verdachte heeft valse loonstroken ingeleverd bij de gemeente Zaanstad om te voorkomen dat de horeca-exploitatievergunning van zijn bedrijf zou worden ingetrokken. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ouderdom van het feit en oordeelt dat de redelijke termijn niet is geschonden. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 maand. De rechtbank heeft geen taakstraf opgelegd, omdat de verdachte niet ter terechtzitting is verschenen en er geen adres van hem bekend is. Dit maakt het onwaarschijnlijk dat een taakstraf kan worden tenuitvoergelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse documenten, wat een ernstige schending van het vertrouwen in het economisch verkeer met zich meebrengt. De rechtbank heeft de beslissing om geen taakstraf op te leggen, onderbouwd met de overweging dat de verdachte niet in staat is om deze taakstraf uit te voeren. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/161708-18
Uitspraakdatum: 20 juni 2019
Verstek
Verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 6 juni 2019 in de zaak tegen:
[voornaam verdachte][verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ([geboorteland]),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie, mr. R. Hagemeier.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 01 december 2016 tot en met 13 april 2017 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 2], althans alleen, opzettelijk gebruik heeft/hebben gemaakt van
-zes, althans één of meer, valse of vervalste loonstro(o)k(en)
(ten name van [werknemer] [medeverdachte 1], werkgever [naam bedrijf 1]., periode[n] mei 2016 en/of juni 2016 en/of
ten name van [werknemer] [medeverdachte 1], werkgever [naam bedrijf 2] ([adres bedrijf 2]), periode[n] januari 2016 en/of februari 2016 en/of maart 2016 en/of april 2016),
althans (een) geschrift(en),
-zijnde (een) geschrift(en) dat bestemd was/waren om tot bewijs van enig(e) feit(en) te dienen - als ware dat/die geschrift(en) echt en onvervalst,
en/of
opzettelijk die loonstro(o)k(en), althans geschrift(en), heeft/hebben afgeleverd en/of voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader, wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die loonstro(o)k(en), althans geschrift(en), bestemd was/waren voor zodanig gebruik,
bestaande die valsheid of vervalsing (telkens) hierin dat
- op die loonstrook, althans geschrift, ten name van [werknemer] [medeverdachte 1], werkgever [naam bedrijf 1]., periode mei 2016, staat vermeld [medeverdachte 1] en/of in dienst is per 01-01-2015 en/of
- op die loonstrook, althans geschrift, ten name van [werknemer] [medeverdachte 1], werkgever [naam bedrijf 1]., periode juni 2016, staat vermeld [medeverdachte 1] en/of in dienst is per 01-01-2015 en/of
- op die loonstrook, althans geschrift, ten name van [werknemer] [medeverdachte 1], werkgever [naam bedrijf 2], periode januari 2016, staat vermeld [medeverdachte 1] en/of dat [naam bedrijf 2] is gevestigd/adres heeft te Zuiddijk 13 te Zaandam en/of
- op die loonstrook, althans geschrift, ten name van [werknemer] [medeverdachte 1], werkgever [naam bedrijf 2], periode februari 2016, staat vermeld [medeverdachte 1] en/of dat [naam bedrijf 2] is gevestigd/adres heeft te Zuiddijk 13 te Zaandam en/of
- op die loonstrook, althans geschrift, ten name van [werknemer] [medeverdachte 1], werkgever [naam bedrijf 2], periode maart 2016, staat vermeld [medeverdachte 1] en/of dat [naam bedrijf 2] is gevestigd/adres heeft te Zuiddijk 13 te Zaandam en/of
- op die loonstrook, althans een geschrift, ten name van [werknemer] [medeverdachte 1], werkgever [naam bedrijf 2], periode april 2016, staat vermeld [medeverdachte 1] en/of dat [naam bedrijf 2] is gevestigd/adres heeft te Zuiddijk 13 te Zaandam,
en bestaande dat gebruikmaken en/of afleveren en/of voorhanden hebben hierin dat hij, verdachte, en/of zijn mededader die loonstro(o)k(en), althans geschrift(en), heeft overlegd/afgegeven of doen overleggen/doen afgeven aan de gemeente Zaanstad (ter gelegenheid van een zienswijze tegen het voornemen intrekken horeca-exploitatievergunning [naam bedrijf 1]).

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Oordeel van de rechtbank
3.2.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank grondt de beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
3.2.2
Bewijsmotivering
De rechtbank is van oordeel dat de in de tenlastelegging vermelde loonstroken vals zijn en overweegt hiertoe als volgt. In deze loonstroken is vermeld dat [medeverdachte 1] in de eerste helft van 2016 in een of meer café’s van verdachte werkzaamheden heeft verricht en daarvoor loon heeft ontvangen. Dit dienstverband van [medeverdachte 1] bij verdachte is echter noch bij het UWV – van welke instantie [medeverdachte 1] een uitkering ontving – noch bij de Belastingdienst bekend. Verder ontbreekt concrete informatie waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de loonstroken betrekking hebben op werkelijk gewerkte uren door [medeverdachte 1]. Er is geen zogenoemd “verificatiemateriaal” voorhanden. Er zijn geen werkstaten en/of urenoverzichten gevonden. Aan [medeverdachte 1] is, tot hij in mei 2016 een vergunning bij de gemeente aanvroeg, nimmer een loonstrook gegeven. Er zijn ook geen girale loonbetalingen geadministreerd. In dat verband verdient opmerking dat in de loonstroken is vermeld dat het vermeende loon per kas (contant) zou zijn betaald. Dit is in strijd met de wettelijke verplichting om het loon giraal te betalen. Gelet hierop en nu [medeverdachte 1] bij het UWV uitdrukkelijk heeft verklaard dat de door verdachte overgelegde loonstroken niet conform de waarheid zijn (“
Dan heb ik nog geld (..) tegoed. Ik heb nooit zoveel gewerkt en heb dat niet verdiend.”) kan het niet anders zijn dan dat de ten laste gelegde geschriften vals zijn.
Verdachte, als zijnde de vermeende werkgever van [medeverdachte 1], moet dit hebben geweten. Door deze loonstroken te overleggen aan de gemeente, heeft verdachte opzettelijk gebruik gemaakt van deze valse documenten als ware zij echt en onvervalst, met het kennelijke doel de gemeente te misleiden in het kader van zijn zienswijze tegen het voornemen van de gemeente een aan hem verleende horeca-exploitatievergunning in te trekken.
Partiële vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft begaan, zodat verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe in het bijzonder dat medeverdachte [medeverdachte 2] in zijn eigen zaak wordt vrijgesproken vanwege het ontbreken van het vereiste opzet op de valsheid van de gebruikte documenten.
3.3
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 december 2016 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van
-zes valse loonstroken (ten name van werknemer [medeverdachte 1], werkgever [naam bedrijf 1]., perioden mei 2016 en juni 2016 en
ten name van werknemer [medeverdachte 1], werkgever [naam bedrijf 2] ([adres bedrijf 2]), perioden januari 2016 en februari 2016 en maart 2016 en april 2016),
- zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enige feiten te dienen - als ware die geschriften echt en onvervalst,
bestaande die valsheid hierin dat
- op die loonstrook ten name van werknemer [medeverdachte 1], werkgever [naam bedrijf 1]., periode mei 2016, staat vermeld [medeverdachte 1] en in dienst per 01-01-2015 en
- op die loonstrook ten name van werknemer [medeverdachte 1], werkgever [naam bedrijf 1]., periode juni 2016, staat vermeld [medeverdachte 1] en in dienst per 01-01-2015 en
- op die loonstrook ten name van werknemer [medeverdachte 1], werkgever [naam bedrijf 2], periode januari 2016, staat vermeld [medeverdachte 1] en dat [naam bedrijf 2] is gevestigd te Zuiddijk 13 te Zaandam en
- op die loonstrook ten name van werknemer [medeverdachte 1], werkgever [naam bedrijf 2], periode februari 2016, staat vermeld [medeverdachte 1] en dat [naam bedrijf 2] is gevestigd te Zuiddijk 13 te Zaandam en
- op die loonstrook ten name van werknemer [medeverdachte 1], werkgever [naam bedrijf 2], periode maart 2016, staat vermeld [medeverdachte 1] en dat [naam bedrijf 2] is gevestigd te Zuiddijk 13 te Zaandam en
- op die loonstrook ten name van werknemer [medeverdachte 1], werkgever [naam bedrijf 2], periode april 2016, staat vermeld [medeverdachte 1] en dat [naam bedrijf 2] is gevestigd te Zuiddijk 13 te Zaandam,
en bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, die loonstroken heeft overgelegd aan de gemeente Zaanstad ter gelegenheid van een zienswijze tegen het voornemen intrekken horeca-exploitatievergunning [naam bedrijf 1].
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, gezien de ernst van de feiten enerzijds, en de overschrijding van de redelijk termijn van berechting anderzijds, zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, bij niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 30 dagen hechtenis.
6.2
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan – kort gezegd – het gebruik maken van valse geschriften. Hij heeft valse loonstroken van een van zijn vermeende werknemers ingeleverd bij de gemeente, teneinde te voorkomen dat de horeca-exploitatievergunning van een van zijn bedrijven zou worden ingetrokken. Door aldus te handelen heeft de verdachte het vertrouwen dat in het economisch verkeer in dergelijke stukken moet kunnen worden gesteld geschaad. De rechtbank rekent dit verdachte ernstig aan, met name nu hij degene is die in de eerste plaats verantwoordelijk is voor de juistheid van de financiële administratie van zijn bedrijven.
Bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen wat doorgaans wordt opgelegd voor het begaan van een soortgelijke delict, te weten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met de ouderdom van het feit. Daarbij is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, overigens van oordeel dat de redelijke termijn in deze zaak niet is geschonden. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Anders dan wel wordt aangenomen, dwingt artikel 6 EVRM niet tot de opvatting dat het eerste verhoor van verdachte door de politie steeds als zodanige handeling heeft te gelden (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BD2578). Nu verdachte bij de politie heeft ontkend, het onderzoek toen nog in volle gang was en verdachte niet in verzekering is gesteld, gaat de rechtbank – anders dan kennelijk de officier van justitie – bij de aanvang van de redelijk termijn niet uit van de datum van de politieverhoren, maar van de datum van de brief van de officier van justitie aan verdachte waarin het voornemen tot dagvaarden kenbaar wordt gemaakt. Deze brief is gedateerd 15 augustus 2018. Nu het eindvonnis thans op 20 juni 2019 wordt gewezen is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn in deze zaak niet is overschreden. Dit laat echter onverlet dat sprake is van een oud feit, waarmee de rechtbank rekening houdt.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het op zijn naam staand uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 25 april 2019, waaruit blijkt dat hij niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank oplegging van een taakstraf ten aanzien van deze verdachte niet aangewezen. Daarbij betrekt de rechtbank dat verdachte niet ter terechtzitting is verschenen en dat van verdachte – ook na navraag bij de gemeente Zaanstad, waar hij het laatst stond ingeschreven – geen enkel adres bekend is. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat geen reëel vooruitzicht dat een op te leggen taakstraf feitelijk zal (kunnen) worden tenuitvoergelegd (vgl. Hoge Raad 15 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:46).
Gelet op de ernst van het feit komt voorts geen andere strafmodaliteit in aanmerking dat een die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
1 (één) maand.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Jongeling, voorzitter,
mr. M.E. Allegro en mr. M. Steen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier A.D. Renshof,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 juni 2019.
mr. M. Steen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.