ECLI:NL:RBNHO:2019:5293

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 juni 2019
Publicatiedatum
20 juni 2019
Zaaknummer
HAA 17/3265 T
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de Wet openbaarheid van bestuur en de openbaarmaking van documenten

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 21 juni 2019, wordt een beroep behandeld van eiseres tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, waarbij een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) gedeeltelijk is ingewilligd en gedeeltelijk afgewezen. Eiseres had in 2015 een Wob-verzoek ingediend om documenten te ontvangen, maar het college heeft niet alle gevraagde documenten verstrekt. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3 van de Wob, omdat verweerder niet heeft onderzocht of er meer documenten zijn die onder het Wob-verzoek vallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de openbaarmaking van de namen van ambtenaren in de e-mailberichten de persoonlijke levenssfeer van deze ambtenaren te zeer raakt, maar dat er mogelijk meer documenten zijn die relevant zijn voor het Wob-verzoek van eiseres. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen en te onderzoeken of er nog e-mailwisselingen zijn die onder het verzoek vallen, inclusief het zoeken in back-ups. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 17/3265 T
tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 21 juni 2019 in de zaak tussen
[eiseres], te [woonplaats] , eiseres
,
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, verweerder
(gemachtigde: mr. C. Laros-van der Jagt).

Procesverloop

Bij besluit van 8 juni 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder een verzoek van eiseres op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) gedeeltelijk ingewilligd en gedeeltelijk afgewezen.
Bij besluit van 29 september 2015 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Bij besluit van 7 december 2015 heeft verweerder dit besluit gewijzigd in die zin dat verweerder eiseres alsnog een deel van een door haar gevraagd document heeft verstrekt.
Bij uitspraak van 10 april 2017 (zaaknummer HAA 15/4373, ECLI:NL:RBNHO:2017:3815) heeft de rechtbank Noord-Holland het door eiseres hiertegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 29 september 2015 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 7 december 2015 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 20 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard, aan eiseres documenten verstrekt en de bezwaren voor het overige ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2018. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts zijn namens verweerder verschenen M.A. Jonker en C. Groenendijk, werkzaam bij de gemeente Haarlem en mr. C.A. Geleijnse, advocaat. Het beroep is ter zitting gezamenlijk behandeld met het beroep van eiseres met zaaknummer HAA 17/3850.

Overwegingen

1. Bij brief van 25 april 2015 heeft eiseres een verzoek op grond van de Wob bij verweerder ingediend. Zij heeft verweerder verzocht om toezending van een afschrift van de volgende documenten:
Een kopie van het document/rapport omtrent het intern onderzoek van K&C over IV en/of Masterplan Digitalisering in 2012 opgesteld door o.a. [naam 1] en [naam 2] ;
Een kopie van het volledige personeelsdossier van eiseres tussen maart 2011 en mei 2014;
Een kopie van alle e-mailwisselingen, verslagen en rapporten tussen acht koppels van (met naam genoemde van a tot en met h opgesomde) personen omtrent de afwezigheid, ziekte, functie als Security Officer, rechtspositie, re-integratie en ontslag van eiseres in de periode tussen 1 mei 2013 en 1 mei 2014.
In dit beroep is uitsluitend nog in geschil het verzoek van eiseres zoals genoemd onder punt 3 (hierna te noemen: de e-mailwisselingen).
2. In de uitspraak van deze rechtbank van 10 april 2017 heeft de rechtbank het beroep van eiseres gegrond verklaard en ten aanzien van de e-mailwisselingen geoordeeld dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten per e-mailbericht of onderdeel daarvan een beoordeling te geven. Bovendien is de rechtbank na bestudering van de stukken niet gebleken dat een groot deel daarvan is opgesteld voor intern beraad en persoonlijke beleidsopvattingen bevatten. Tegen deze uitspraak zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
3. In het bestreden besluit van 20 juni 2017 heeft verweerder opnieuw beslist op het bezwaar van eiseres en zich daarbij beperkt tot de e-mailwisselingen. Verweerder heeft alsnog een beoordeling verricht zoals aangegeven in de uitspraak van 10 april 2017. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder alsnog documenten aan eiseres verstrekt in geanonimiseerde vorm waarbij de namen en tot namen herleidbare gegevens zijn verwijderd. Per document is beoordeeld of de informatie op de grondslag van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob op deze wijze kon worden verstrekt. Verweerder heeft hierbij aangegeven dat er niet meer documenten zijn dan de documenten die bij het bestreden besluit aan eiseres, in geanonimiseerde vorm, zijn verstrekt.
4.1
Eiseres voert aan dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob vervatte belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de ambtenaren waarvan de namen in de e-mailberichten zijn vermeld, prevaleert boven het belang van openbaarmaking van die gegevens. Openbaarheid van de namen is van belang omdat eiseres zodoende kan bewijzen of er al dan niet meer e-mailberichten zijn.
Onder verwijzing naar rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS; uitspraak van 13 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3002) stelt eiseres dat namen van ambtenaren die besluiten krachtens mandaat ondertekenen openbaar moeten worden gemaakt. De functies van de betrokken ambtenaren (gemeentesecretaris, locosecretaris, directielid, hoofdafdelingsmanager, afdelingshoofd) vallen binnen het mandaatbesluit. Op grond van deze rechtspraak hoeven volgens eiseres de namen in de e-mailberichten die zijn verstrekt niet geanonimiseerd te worden.
4.2
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis genomen van de overgelegde stukken.
De rechtbank is van oordeel dat openbaarmaking aan een ieder van de namen van de in de e-mailberichten betrokken ambtenaren de persoonlijke levenssfeer van deze ambtenaren te zeer raakt, zodat de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van deze ambtenaren zich verzet tegen openbaarmaking van hun namen. Reeds nu de documenten waarop het bestreden besluit ziet e-mailberichten zijn en geen besluiten kan het standpunt van eiseres - namelijk dat getoetst moet kunnen worden of sprake is van een geldig mandaat - niet leiden tot een ander oordeel. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5.1
Eiseres voert aan - na kennis te hebben genomen van de alsnog aan haar verstrekte e‑mailberichten - dat verweerder niet alle documenten heeft verstrekt. Dit blijkt volgens eiseres onder meer uit de inhoud en context van de e-mailberichten. Zo zijn in e-mailberichten genoemde bijlagen niet verstrekt, ontbreekt beantwoording van gestelde vragen en wordt het vervolg van een conversatie niet verstrekt.
Eiseres stelt voorts dat, omdat haar verzoek e-mailberichten betreft die gaan over haar functioneren, re-integratie en ontslag waarover de betreffende functionarissen nauw contact moeten hebben gehad, er meer e-mailberichten moeten zijn in de door haar genoemde periode tussen 1 mei 2013 en 1 mei 2014. Zij merkt op dat er geen e-mailberichten zijn overgelegd die over haar gaan in relatie tot het PwC-rapport. Dat vindt zij opmerkelijk omdat het PwC rapport juist over eiseres en haar functioneren gaat. Eiseres acht het niet geloofwaardig dat er in het geheel geen e-mailwisselingen zijn over haar in relatie tot het PwC-rapport.
5.2
Volgens rechtspraak van de ABRvS (uitspraak van 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1494) is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat documenten niet of niet meer onder hem berusten en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat documenten toch onder het bestuursorgaan berusten.
5.3.1
Ter zitting heeft verweerder verklaard dat het verzoek van eiseres niet is opgevat als tevens betrekking hebbend op e-mailwisselingen betreffende het PwC-rapport en dat derhalve niet is gezocht naar e-mailberichten tussen de genoemde personen over eiseres in relatie tot het PwC-rapport. De rechtbank volgt eiseres in haar betoog dat het functioneren van eiseres in haar functie als Security Officer een verband heeft met het PwC-rapport. De rechtbank is dan ook van oordeel dat e-mailwisselingen tussen genoemde personen over eiseres in relatie tot het PwC-rapport vallen onder de reikwijdte van het Wob-verzoek van eiseres. Verweerder heeft e‑mailwisselingen die daarop zien dan ook ten onrechte niet betrokken in het bestreden besluit. Gelet hierop acht de rechtbank het niet op voorhand uitgesloten dat zich onder verweerder nog dergelijke e-mailwisselingen bevinden.
5.3.2
De rechtbank volgt eiseres voorts in haar betoog dat ten onrechte bij e-mailberichten gevoegde bijlagen niet zijn verstrekt. De rechtbank is van oordeel dat een bij een e-mailbericht gevoegde bijlage een integraal onderdeel uitmaakt van het betreffende e-mailbericht. Dit betekent dat bij e-mailberichten gevoegde bijlagen vallen onder het verzoek van eiseres. De rechtbank stelt vast dat uit in ieder geval één door verweerder verstrekt e-mailbericht blijkt dat daarbij een bijlage was gevoegd die geen onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit. Ook op dit punt acht de rechtbank aannemelijk dat er meer documenten onder verweerder berusten.
5.3.3
De rechtbank volgt eiseres evenwel niet in haar aanname dat uit het enkele feit dat beantwoording van in e-mailberichten gestelde vragen ontbreekt, dan wel dat een vervolg van een conversatie ontbreekt, volgt dat er meer e-mailberichten onder verweerder berusten dan zijn verstrekt. Zonder nadere onderbouwing is dat een te vergaande conclusie. Immers is niet ondenkbaar dat een deel van de e-mailberichten thans niet meer is terug te vinden, of bijvoorbeeld mondeling is beantwoord.
5.3.4
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit voor zover het betreft e-mailwisselingen tussen genoemde personen betreffende eiseres en het PwC-rapport én voor zover sprake is van bijlagen die onderdeel uitmaken van verstrekte e-mailberichten, is genomen in strijd is met artikel 3 van de Wob. Het beroep van eiseres is in zoverre gegrond. Het ligt op de weg van verweerder om ook deze onderdelen te betrekken bij het verzoek en mogelijke bijlagen en e-mailberichten dan wel integraal aan eiseres te verstrekken, dan wel - indien zich een van de weigeringsgronden van de Wob voordoet - per document of onderdeel van dat document te motiveren waarom openbaarmaking moet worden geweigerd.
6. De rechtbank merkt nog op dat verweerder ter zitting heeft aangegeven niet te weten of bij het zoeken naar e-mailwisselingen ook is gekeken naar back-ups op de servers. Eiseres heeft daarentegen aangegeven dat er back-ups zijn. Verweerder dient dan ook bij zijn onderzoek naar nog niet verstrekte e-mailwisselingen die onder het verzoek van eiseres moeten worden geacht te vallen, tevens te betrekken de mogelijke aanwezigheid daarvan in back-ups.
7. Zoals hiervoor is overwogen onder 5.3.4 is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 3 van de Wob. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder onderzoeken of er e‑mailwisselingen zijn tussen in het Wob-verzoek genoemde personen betreffende eiseres en het PwC-rapport en daarbij ook te zoeken in mogelijke back-ups op de servers. Voorts dient verweerder de bijlagen die onderdeel uitmaken van verstrekte e-mailberichten te inventariseren. Vervolgens dient verweerder met inachtneming van de Wob te beoordelen of deze stukken openbaar kunnen worden gemaakt.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
8. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen drie weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
9. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de ABRvS van 12 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2877).
10. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen drie weken, aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, voorzitter, en mr. J.J. Maarleveld en mr. S.M. van Velsen, leden, in aanwezigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.