5.3.1Ter zitting heeft verweerder verklaard dat het verzoek van eiseres niet is opgevat als tevens betrekking hebbend op e-mailwisselingen betreffende het PwC-rapport en dat derhalve niet is gezocht naar e-mailberichten tussen de genoemde personen over eiseres in relatie tot het PwC-rapport. De rechtbank volgt eiseres in haar betoog dat het functioneren van eiseres in haar functie als Security Officer een verband heeft met het PwC-rapport. De rechtbank is dan ook van oordeel dat e-mailwisselingen tussen genoemde personen over eiseres in relatie tot het PwC-rapport vallen onder de reikwijdte van het Wob-verzoek van eiseres. Verweerder heeft e‑mailwisselingen die daarop zien dan ook ten onrechte niet betrokken in het bestreden besluit. Gelet hierop acht de rechtbank het niet op voorhand uitgesloten dat zich onder verweerder nog dergelijke e-mailwisselingen bevinden.
5.3.2De rechtbank volgt eiseres voorts in haar betoog dat ten onrechte bij e-mailberichten gevoegde bijlagen niet zijn verstrekt. De rechtbank is van oordeel dat een bij een e-mailbericht gevoegde bijlage een integraal onderdeel uitmaakt van het betreffende e-mailbericht. Dit betekent dat bij e-mailberichten gevoegde bijlagen vallen onder het verzoek van eiseres. De rechtbank stelt vast dat uit in ieder geval één door verweerder verstrekt e-mailbericht blijkt dat daarbij een bijlage was gevoegd die geen onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit. Ook op dit punt acht de rechtbank aannemelijk dat er meer documenten onder verweerder berusten.
5.3.3De rechtbank volgt eiseres evenwel niet in haar aanname dat uit het enkele feit dat beantwoording van in e-mailberichten gestelde vragen ontbreekt, dan wel dat een vervolg van een conversatie ontbreekt, volgt dat er meer e-mailberichten onder verweerder berusten dan zijn verstrekt. Zonder nadere onderbouwing is dat een te vergaande conclusie. Immers is niet ondenkbaar dat een deel van de e-mailberichten thans niet meer is terug te vinden, of bijvoorbeeld mondeling is beantwoord.
5.3.4Concluderend is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit voor zover het betreft e-mailwisselingen tussen genoemde personen betreffende eiseres en het PwC-rapport én voor zover sprake is van bijlagen die onderdeel uitmaken van verstrekte e-mailberichten, is genomen in strijd is met artikel 3 van de Wob. Het beroep van eiseres is in zoverre gegrond. Het ligt op de weg van verweerder om ook deze onderdelen te betrekken bij het verzoek en mogelijke bijlagen en e-mailberichten dan wel integraal aan eiseres te verstrekken, dan wel - indien zich een van de weigeringsgronden van de Wob voordoet - per document of onderdeel van dat document te motiveren waarom openbaarmaking moet worden geweigerd.
6. De rechtbank merkt nog op dat verweerder ter zitting heeft aangegeven niet te weten of bij het zoeken naar e-mailwisselingen ook is gekeken naar back-ups op de servers. Eiseres heeft daarentegen aangegeven dat er back-ups zijn. Verweerder dient dan ook bij zijn onderzoek naar nog niet verstrekte e-mailwisselingen die onder het verzoek van eiseres moeten worden geacht te vallen, tevens te betrekken de mogelijke aanwezigheid daarvan in back-ups.
7. Zoals hiervoor is overwogen onder 5.3.4 is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 3 van de Wob. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder onderzoeken of er e‑mailwisselingen zijn tussen in het Wob-verzoek genoemde personen betreffende eiseres en het PwC-rapport en daarbij ook te zoeken in mogelijke back-ups op de servers. Voorts dient verweerder de bijlagen die onderdeel uitmaken van verstrekte e-mailberichten te inventariseren. Vervolgens dient verweerder met inachtneming van de Wob te beoordelen of deze stukken openbaar kunnen worden gemaakt.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
8. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen drie weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
9. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de ABRvS van 12 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2877). 10. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.