3.3.2Bewijsmotivering
feit 1: het begrip “geautomatiseerd werk”:
Met betrekking tot het begrip “geautomatiseerd werk” overweegt de rechtbank als volgt.
Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad d.d. 26 maart 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BY9718) geldt het volgende. Een inrichting kan alleen als geautomatiseerd werk worden aangemerkt in de zin van artikelen 80 sexies en138ab Sr indien zij geschikt is om drie functies te vervullen, te weten opslag, verwerking en overdracht van gegevens. Uit die wetsgeschiedenis volgt ook dat het begrip geautomatiseerd werk niet beperkt is tot apparaten die zelfstandig aan deze drievoudige eis voldoen. Ook netwerken bestaande uit computers en/of telecommunicatievoorzieningen heeft de wetgever onder het begrip 'geautomatiseerd werk' willen brengen, terwijl art. 138a (oud) Sr ook toepasselijk is op delen van zulke geautomatiseerde werken. Van belang is wel dat de inrichting zowel gegevens kan opslaan als deze verwerken én overdragen (Kamerstukken II, 2004-2005, 26 671, nr. 10, blz. 31). Een inrichting die enkel bestemd is om gegevens over te dragen (een eenvoudig telefoontoestel, bepaalde zend- en ontvanginrichtingen) of op te slaan valt dus buiten de begripsomschrijving (Kamerstukken II, 1998-1999, 26 671, nr. 3, blz. 44).
Blijkens het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] d.d. 8 april 2019 (pagina 510-511 politiedossier) heeft [werknemer], werknemer bij [slachtoffer 1], desgevraagd verklaard “Een kabelverdeelkast (KVD) is geen op zichzelf staand geautomatiseerd werk, maar maakt deel uit van een telecommunicatienetwerk. Dit telecommunicatienetwerk bestaat behalve uit kabelverdeelkasten ook uit huisaansluitingen, telefooncentrales en geautomatiseerde bedrijfsprocessen en is bedoeld voor het overdragen, verwerken en opslaan van onder meer gespreksgegevens.”
Deze verklaring van [werknemer] is helder, in het bijzonder op het punt waarom hij van mening is dat hier sprake is van een netwerk. De rechtbank acht het niet noodzakelijk om hem om die reden als getuige te horen. Het daartoe strekkende verzoek wordt afgewezen.
Uit de verklaring volgt eenduidig dat de kabelverdeelkast onderdeel is van een telecommunicatienetwerk, dat als netwerk (gespreks)gegevens overdraagt en verwerkt en opslaat.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdeelkasten van [slachtoffer 1] als deel van een telecommunicatievoorziening kunnen worden aangemerkt en derhalve onder de begripsomschrijving van “geautomatiseerd werk” vallen. Dit betekent dat het verweer van de raadsman dient te worden verworpen.
feit 3: oogmerk van niet betalen
Het verweer faalt. Weliswaar worden de kosten van de afgenomen diensten van [slachtoffer 1] en de betreffende 0906-nummers in eerste instantie in rekening gebracht bij de [slachtoffer 1]-klanten, van wie het telefoonnummer door de technische ingreep werd overgenomen. Maar tot betaling zijn deze klanten niet gehouden, nu zij immers de betreffende diensten niet hebben afgenomen. Deze diensten zijn afgenomen - door middel van die technische ingreep - door verdachte en zijn mededader(s), terwijl zij daarbij juist het oogmerk hebben gehad voor die diensten niet te betalen.
feiten 1, 2 en 3: medeplegen:
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat de verdachte een substantiële bijdrage heeft geleverd bij het begaan daarvan en/of sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Dit is te beoordelen aan de hand van de concrete omstandigheden, zoals de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Uit het proces-verbaal telecomanalyse d.d. 4 april 2019 blijkt dat de bij [verdachte] en [medeverdachte 1] in gebruik zijnde mobiele telefoonnummers, mede in onderling verband gezien, gekoppeld kunnen worden aan een groot aantal van de door de [slachtoffer 1] bij de aangifte gemelde fraude-incidenten. Met uitzondering van de incidenten in Amsterdam op 4 en 5 januari 2019 [adres 2], in Purmerend op 15 januari 2019 [adres 2], in Haarlem op 23 januari 2019 [adres 2], in Alkmaar op 26 januari 2019 [adres 2] en in Haarlem op 2 februari 2019 [adres 2], is die betrokkenheid zodanig dat die bijdraagt aan het bewijs van medeplegen door [verdachte] en [medeverdachte 1]. Voor de juistgenoemde uitgezonderde incidenten zal de rechtbank vrijspreken.
Voor de overige incidenten stelt de rechtbank het volgende vast. In deze gevallen straalt de mobiele telefoon van [medeverdachte 1] een zendmast aan, binnen het bereik waarvan de verdeelkast valt waarin op dat moment de fraude wordt gepleegd. Gedurende het fraude-incident vindt tussen de mobiele telefoonnummers van [verdachte] en [medeverdachte 1] een (kort) telefoongesprek plaats, waarbij de mobiele telefoon van [medeverdachte 1] dan nog steeds de zendmast aanstraalt, binnen het bereik waarvan de verdeelkast valt. De mobiele telefoon van [verdachte] bevindt zich dan onder het dekkingsgebied van de mast [adres 3], zijnde de thuismast van het bedrijf van [verdachte] of van de mast [adres 4], zijnde de thuismast van het woonadres van [verdachte]. In een aantal gevallen is [verdachte] degene die zich in de buurt van de [bedrijf 1] bevindt. In die gevallen valt de mobiele telefoon van [medeverdachte 1] dan onder het dekkingsgebied van de mast [adres 3], de thuismast van het bedrijf van [verdachte]. Tijdens de fraude-incidenten hebben de mobiele telefoonnummers van [verdachte] en [medeverdachte 1] verder onderling contact via chat apps als Whatsapp en Telegram. Tevens zijn gedurende vele van de fraudeincidenten internetregistraties vastgesteld door het mobiele nummer van ofwel [verdachte] ofwel [medeverdachte 1].
Vanaf 13 februari 2019 is dan te zien dat naast de mobiele telefoon van [medeverdachte 1], ook de mobiele telefoon van [medeverdachte 2] zich bevindt binnen het bereik waarvan de verdeelkast valt, waarin op dat moment fraude wordt gepleegd. Op 13 februari 2019 betreft dit één verdeelkast en is er via whatsapp van te voren contact geweest tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Vervolgens geeft [medeverdachte 1] op 15 februari 2019 het telefoonnummer van [verdachte] door aan [medeverdachte 2] en is op 17 februari 2019 en 18/19 februari 2019 tijdens twee fraudeincidenten in twee verdeelkasten in respectievelijk Amsterdam en Hoofddorp te zien dat de mobiele telefoons van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zich afzonderlijk bevinden binnen het bereik van een van deze verdeelkasten. [medeverdachte 2] heeft hierover verklaard dat hij bij de verdeelkasten werd afgezet, ze voor hem werden geopend, hij de telefoons daar koppelde met een telenetwerk, er codes door hem werden doorgegeven en hij ervoor moest zorgen dat de lijnen niet uitvielen.
De locaties van de mobiele nummers, het gebruik ervan, de onderlinge contacten en de internetregistraties sluiten aan op de fraudewerkwijze, namelijk dat een persoon eerst de website van het 0906-nummer bezoekt om een tegoedbestelling te plaatsen, een persoon vervolgens een via de site verkregen code doorgeeft aan een ander, die andere persoon die code vervolgens in de kabelverdeelkast via de overgenomen telefonielijn van een [slachtoffer 1]-klant invoert, waarna het opwaarderen van het tegoed via die telefonielijn begint.
De rechtbank stelt vast dat gezien deze werkwijze het aandeel van zowel de persoon die de bestelling plaatst en die de codes verstrekt als de persoon in de kabelverdeelkast staat steeds onmisbaar is en samenwerking tussen hen cruciaal is om de fraude uit te voeren.
Daar komt nog het volgende bij. Blijkens de aangifte van [slachtoffer 1] is bij geen van de bewezen te verklaren fraude-incidenten sprake geweest van braaksporen op de toegangsdeuren. In het proces-verbaal van bevindingen (pagina 426 e.v.) is weergegeven dat de toegangsdeur een cilinderslot heeft, dat pas opengemaakt kan worden met de sleutel wanneer er met een pinnetje bij het cilinderslot op een specifieke plek ingestoken wordt. [verdachte] is bij [slachtoffer 1] in dienst geweest als installatie- en storingsmonteur. Uit dien hoofde had hij een op zijn naam gestelde toegangssleutel tot de verdeelkasten van [slachtoffer 1] verstrekt gekregen. Tevens had hij uit dien hoofde kennis van de voor opening van de toegangsdeur benodigde handelingen. De op naam van [verdachte] verstrekte sleutel is bij [medeverdachte 1] aangetroffen op het moment dat [medeverdachte 1] op heterdaad werd aangehouden in een [bedrijf 1] [adres 2] te Hoofddorp. Tevens is daarbij bij [medeverdachte 1] een lock-pick aangetroffen, die geschikt is om op genoemde specifieke plek in te steken om vervolgens die sleutel te kunnen gebruiken. De rechtbank neemt als vaststaand aan dat [medeverdachte 1] die sleutel en kennis over hoe de toegangsdeur te openen van [verdachte] heeft verkregen. Een andere redengevende verklaring voor de bij [medeverdachte 1] aangetroffen sleutel van [verdachte] is niet aannemelijk geworden. Tot de aanname van de rechtbank draagt verder bij dat in de telefoon van [medeverdachte 1] whatsapp-berichten van 19 februari 2019 gevonden zijn tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] op tijdstippen die samenvallen met het fraudeincident van die datum, waarin zij onderling informatie uitwisselen over of [medeverdachte 1] klaar is, hoeveel telefoons [medeverdachte 1] heeft, of hij codes nodig heeft of dat hij nog wacht op ‘crypto’, en waarna vervolgens het aantal benodigde codes door [verdachte] wordt doorgegeven. Ook maakt [medeverdachte 1] melding van de 30 lijnen die hij heeft en dat er 4 bij hem (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 2]) stuk zijn. Hierop deelt [verdachte] mee “ga samen anders kast in als daar 30 zijn”.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.