ECLI:NL:RBNHO:2019:5152

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 juni 2019
Publicatiedatum
17 juni 2019
Zaaknummer
15.054522.19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor telecomfraude met gebruik van valse sleutels en technische ingrepen

Op 17 juni 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van telecomfraude. De zaak betreft een periode van 29 december 2018 tot en met 19 februari 2019, waarin de verdachte samen met anderen opzettelijk en wederrechtelijk toegang heeft verkregen tot het telecommunicatienetwerk van [slachtoffer 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders gebruik hebben gemaakt van technische ingrepen en valse sleutels om toegang te krijgen tot de verdeelkasten van [slachtoffer 1]. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan computervredebreuk, diefstal en het gebruik maken van een telecommunicatiedienst met het oogmerk om niet te betalen. De rechtbank heeft de betrokkenheid van de verdachte bij de fraude bewezen verklaard, ondanks de verdediging die pleitte voor vrijspraak op basis van gebrek aan bewijs en de stelling dat er geen sprake was van een geautomatiseerd werk. De rechtbank oordeelde dat de verdeelkasten wel degelijk onderdeel uitmaken van een telecommunicatienetwerk en dat de verdachte voldoende betrokkenheid had bij de gepleegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan zes maanden onvoorwaardelijk, en heeft daarnaast schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.054522.19 (P)
Uitspraakdatum: 17 juni 2019
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 3 juni 2019 in de zaak tegen:
[verdachte],
[geboortedatum]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres 1]
thans gedetineerd in PI Vught, Vosseveld 2 HvB Regulier.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. F.C.M Weijnen en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. J.C. Duin, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 december 2018 tot en met 19 februari 2019 te Hoofddorp en/of Haarlem en/of Purmerend en/of Zwanenburg en/of Wormer en/of Beverwijk en/of Alkmaar en/of Amsterdam en/of Santpoort-Noord en/of (elders in) regio Noord-Holland en/of Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk in een (gedeelte van) een geautomatiseerd werk, te weten het [slachtoffer 1] (telecommunicatie)netwerk, is binnengedrongen
a. door het doorbreken van een beveiliging en/of
b. door een technische ingreep en/of
c. met behulp van valse signalen of een valse sleutel en/of
d. door het aannemen van een valse hoedanigheid,
te weten door (telkens)
(na daartoe zich onrechtmatig de toegang toe te hebben verschaft) in [slachtoffer 1] verdeelkast(en)
telefoon(s), welke waren voorzien van een (UTP)kabel met aan het uiteinde van die kabel(s) een draadklem/krokodillenbek, middels (voornoemde) draadklem/krokodillenbek aan te sluiten/te koppelen/te bevestigen aan (rangeerstro(o)k(en)/poort(en) van) (analoge) (particuliere en vaste) telefoonaansluiting(en),
en hij, verdachte, en/of diens mededader(s) vervolgens (al dan niet) (telkens) de gegevens die
zijn opgeslagen, worden verwerkt of worden overgedragen door middel van voornoemd
geautomatiseerd werk waarin hij en of diens mededader(s) zich (telkens) wederrechtelijk
bevond(en) voor zichzelf en/of (een) ander(en) heeft overgenomen, afgetapt en/of opgenomen (immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of diens mededader(s) door het uitvoeren van voornoemde handelingen de (analoge) telefoonlijn(en) van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] klant(en) overgenomen waarna met voornoemde lijn(en) is gebeld naar betaalnummer(s);
2
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 december 2018 tot en met 19 februari 2019 te Hoofddorp en/of Haarlem en/of Purmerend en/of Zwanenburg en/of Wormer en/of Beverwijk en/of Alkmaar en/of Amsterdam en/of Santpoort-Noord en/of (elders in) regio Noord-Holland en/of Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
beltikken en/of belminuten/beltijd en/of een geldelijke waarde/geldbedrag welke wordt
opgebouwd/verhoogd door (een) openstaande belverbinding(en),
in elk geval (telkens) enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of
zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of (een) [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
(telefonie)abonnee(s), (telkens) heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich (telkens) de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen beltikken en/of belminuten en/of een geldelijke waarde/geldbedrag welke wordt opgebouwd/verhoogd door een openstaande (telefonie/bel)verbinding, onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of
door middel van een valse sleutel (waarbij voornoemde valse sleutel (telkens) bestond uit het
zonder daartoe gerechtigd te zijn via de (vaste/analoge)telefoonverbinding/lijn van (een) [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] abonnee(s) te bellen naar betaalnummers;
3
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 december 2018 tot en met 19 februari 2019 te Hoofddorp en/of Haarlem en/of Purmerend en/of Zwanenburg en/of Wormer en/of Beverwijk en/of Alkmaar en/of Amsterdam en/of Santpoort-Noord en/of (elders in) regio Noord-Holland en/of Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk daarvoor niet (volledig) te betalen, door een of meer technische ingrepen en/of met behulp van (een) vals(e) signa(a)l(en), gebruik heeft/hebben gemaakt van een dienst die via telecommunicatie aan het publiek werd aangeboden,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of diens mededader(s) (telkens) zonder daartoe gerechtigd te zijn en/of via een niet aan hem/hen toebehorende/op zijn/hun naam gestelde (vaste en analoge) [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] telefoonaansluiting(en) contact gemaakt/gelegd met:
- het (betaal)telefoonnummer [telefoonnummer 1] (op naam gesteld van [bedrijf 1]
- het (betaal)telefoonnummer [telefoonnummer 2] (op naam gesteld van [bedrijf 2]
en vervolgens specifieke voor de betreffende transacties aan verdachte(n) verstrekte codes
ingetoetst/ingevoerd om (vervolgens) via genoemde belverbinding(en) een telefonieverbinding van langere duur te bewerkstelligen (waarbij per aansluiting/verbinding de kosten voor de tijd welke de telefonieverbinding open staat in rekening wordt gebracht ten laste van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] abonnee(s)), en/of daarmee (online) tegoed(en)/credits/betaalkaart(en) op te waarderen/op te bouwen en/of te verkrijgen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
algehele vrijspraak
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd, nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte pleger dan wel medepleger is geweest. Verdachte is niet fysiek bij enig incident betrokken geweest. De betrokkenheid van verdachte is beperkt tot het enkele malen verstrekken van codes aan anderen die de fysieke fraudehandelingen verrichtten. Zijn betrokkenheid zou hoogstens medeplichtigheid kunnen opleveren, wat evenwel niet is ten laste gelegd.
vrijspraak feit 1
Verder heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is van een geautomatiseerd werk als bedoeld in artikel 80 sexies Wetboek van Strafrecht. Het dossier rept enkel van inbreuk op een analoge telefonielijn, terwijl het kabelverdeelhuis een op zichzelf staande entiteit lijkt gevoed door kabels met belspanning. De wetgever heeft zich niet uitgelaten over de vraag of een verdeelhuis van de [slachtoffer 1] onder de begripsomschrijving “geautomatiseerd werk” valt. De raadsman is van mening dat de analoge vaste telefonielijnen in de verdeelhuizen niet vallen onder deze begripsomschrijving. Wat het dossier bevat als uitleg van dhr. [werknemer], werknemer van [slachtoffer 1] onderbouwt niet dat sprake zou zijn van een netwerk van telecommunicatievoorzieningen. Dit betekent dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit. Voor het geval de rechtbank anders oordeelt doet de raadsman voorwaardelijk het verzoek genoemde [werknemer] als getuige te horen.
vrijspraak feit 3
Ook voor het onder 3 ten laste gelegde feit moet vrijspraak volgen, omdat er geen sprake is van een oogmerk om niet (volledig) te betalen voor de verkregen dienst. Er wordt immers wel betaald voor de dienst van [slachtoffer 1] en de betreffende 0906-nummers, namelijk door de persoon van wie de telefoonaansluiting is. Er is dan ook geen sprake van dat een telefoondienst wordt misleid en financieel wordt benadeeld.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
feit 1: het begrip “geautomatiseerd werk”:
Met betrekking tot het begrip “geautomatiseerd werk” overweegt de rechtbank als volgt.
Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad d.d. 26 maart 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BY9718) geldt het volgende. Een inrichting kan alleen als geautomatiseerd werk worden aangemerkt in de zin van artikelen 80 sexies en138ab Sr indien zij geschikt is om drie functies te vervullen, te weten opslag, verwerking en overdracht van gegevens. Uit die wetsgeschiedenis volgt ook dat het begrip geautomatiseerd werk niet beperkt is tot apparaten die zelfstandig aan deze drievoudige eis voldoen. Ook netwerken bestaande uit computers en/of telecommunicatievoorzieningen heeft de wetgever onder het begrip 'geautomatiseerd werk' willen brengen, terwijl art. 138a (oud) Sr ook toepasselijk is op delen van zulke geautomatiseerde werken.
Van belang is wel dat de inrichting zowel gegevens kan opslaan als deze verwerken én overdragen (Kamerstukken II, 2004-2005, 26 671, nr. 10, blz. 31). Een inrichting die enkel bestemd is om gegevens over te dragen (een eenvoudig telefoontoestel, bepaalde zend- en ontvanginrichtingen) of op te slaan valt dus buiten de begripsomschrijving (Kamerstukken II, 1998-1999, 26 671, nr. 3, blz. 44).
Blijkens het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] d.d. 8 april 2019 (pagina 510-511 politiedossier) heeft [werknemer], werknemer bij [slachtoffer 1], desgevraagd verklaard “Een kabelverdeelkast (KVD) is geen op zichzelf staand geautomatiseerd werk, maar maakt deel uit van een telecommunicatienetwerk. Dit telecommunicatienetwerk bestaat behalve uit kabelverdeelkasten ook uit huisaansluitingen, telefooncentrales en geautomatiseerde bedrijfsprocessen en is bedoeld voor het overdragen, verwerken en opslaan van onder meer gespreksgegevens.”
Deze verklaring van [werknemer] is helder, in het bijzonder op het punt waarom hij van mening is dat hier sprake is van een netwerk. De rechtbank acht het niet noodzakelijk om hem om die reden als getuige te horen. Het daartoe strekkende verzoek wordt afgewezen.
Uit de verklaring volgt eenduidig dat de kabelverdeelkast onderdeel is van een telecommunicatienetwerk, dat als netwerk (gespreks)gegevens overdraagt en verwerkt en opslaat.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdeelkasten van [slachtoffer 1] als deel van een telecommunicatievoorziening kunnen worden aangemerkt en derhalve onder de begripsomschrijving van “geautomatiseerd werk” vallen. Dit betekent dat het verweer van de raadsman dient te worden verworpen.
feit 3: oogmerk van niet betalen
Het verweer faalt. Weliswaar worden de kosten van de afgenomen diensten van [slachtoffer 1] en de betreffende 0906-nummers in eerste instantie in rekening gebracht bij de [slachtoffer 1]-klanten, van wie het telefoonnummer door de technische ingreep werd overgenomen. Maar tot betaling zijn deze klanten niet gehouden, nu zij immers de betreffende diensten niet hebben afgenomen. Deze diensten zijn afgenomen - door middel van die technische ingreep - door verdachte en zijn mededader(s), terwijl zij daarbij juist het oogmerk hebben gehad voor die diensten niet te betalen.
feiten 1, 2 en 3: medeplegen:
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat de verdachte een substantiële bijdrage heeft geleverd bij het begaan daarvan en/of sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Dit is te beoordelen aan de hand van de concrete omstandigheden, zoals de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Uit het proces-verbaal telecomanalyse d.d. 4 april 2019 blijkt dat de bij [verdachte] en [medeverdachte 1] in gebruik zijnde mobiele telefoonnummers, mede in onderling verband gezien, gekoppeld kunnen worden aan een groot aantal van de door de [slachtoffer 1] bij de aangifte gemelde fraude-incidenten. Met uitzondering van de incidenten in Amsterdam op 4 en 5 januari 2019 [adres 2], in Purmerend op 15 januari 2019 [adres 2], in Haarlem op 23 januari 2019 [adres 2], in Alkmaar op 26 januari 2019 [adres 2] en in Haarlem op 2 februari 2019 [adres 2], is die betrokkenheid zodanig dat die bijdraagt aan het bewijs van medeplegen door [verdachte] en [medeverdachte 1]. Voor de juistgenoemde uitgezonderde incidenten zal de rechtbank vrijspreken.
Voor de overige incidenten stelt de rechtbank het volgende vast. In deze gevallen straalt de mobiele telefoon van [medeverdachte 1] een zendmast aan, binnen het bereik waarvan de verdeelkast valt waarin op dat moment de fraude wordt gepleegd. Gedurende het fraude-incident vindt tussen de mobiele telefoonnummers van [verdachte] en [medeverdachte 1] een (kort) telefoongesprek plaats, waarbij de mobiele telefoon van [medeverdachte 1] dan nog steeds de zendmast aanstraalt, binnen het bereik waarvan de verdeelkast valt. De mobiele telefoon van [verdachte] bevindt zich dan onder het dekkingsgebied van de mast [adres 3], zijnde de thuismast van het bedrijf van [verdachte] of van de mast [adres 4], zijnde de thuismast van het woonadres van [verdachte]. In een aantal gevallen is [verdachte] degene die zich in de buurt van de [bedrijf 1] bevindt. In die gevallen valt de mobiele telefoon van [medeverdachte 1] dan onder het dekkingsgebied van de mast [adres 3], de thuismast van het bedrijf van [verdachte]. Tijdens de fraude-incidenten hebben de mobiele telefoonnummers van [verdachte] en [medeverdachte 1] verder onderling contact via chat apps als Whatsapp en Telegram. Tevens zijn gedurende vele van de fraudeincidenten internetregistraties vastgesteld door het mobiele nummer van ofwel [verdachte] ofwel [medeverdachte 1].
Vanaf 13 februari 2019 is dan te zien dat naast de mobiele telefoon van [medeverdachte 1], ook de mobiele telefoon van [medeverdachte 2] zich bevindt binnen het bereik waarvan de verdeelkast valt, waarin op dat moment fraude wordt gepleegd. Op 13 februari 2019 betreft dit één verdeelkast en is er via whatsapp van te voren contact geweest tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Vervolgens geeft [medeverdachte 1] op 15 februari 2019 het telefoonnummer van [verdachte] door aan [medeverdachte 2] en is op 17 februari 2019 en 18/19 februari 2019 tijdens twee fraudeincidenten in twee verdeelkasten in respectievelijk Amsterdam en Hoofddorp te zien dat de mobiele telefoons van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zich afzonderlijk bevinden binnen het bereik van een van deze verdeelkasten. [medeverdachte 2] heeft hierover verklaard dat hij bij de verdeelkasten werd afgezet, ze voor hem werden geopend, hij de telefoons daar koppelde met een telenetwerk, er codes door hem werden doorgegeven en hij ervoor moest zorgen dat de lijnen niet uitvielen.
De locaties van de mobiele nummers, het gebruik ervan, de onderlinge contacten en de internetregistraties sluiten aan op de fraudewerkwijze, namelijk dat een persoon eerst de website van het 0906-nummer bezoekt om een tegoedbestelling te plaatsen, een persoon vervolgens een via de site verkregen code doorgeeft aan een ander, die andere persoon die code vervolgens in de kabelverdeelkast via de overgenomen telefonielijn van een [slachtoffer 1]-klant invoert, waarna het opwaarderen van het tegoed via die telefonielijn begint.
De rechtbank stelt vast dat gezien deze werkwijze het aandeel van zowel de persoon die de bestelling plaatst en die de codes verstrekt als de persoon in de kabelverdeelkast staat steeds onmisbaar is en samenwerking tussen hen cruciaal is om de fraude uit te voeren.
Daar komt nog het volgende bij. Blijkens de aangifte van [slachtoffer 1] is bij geen van de bewezen te verklaren fraude-incidenten sprake geweest van braaksporen op de toegangsdeuren. In het proces-verbaal van bevindingen (pagina 426 e.v.) is weergegeven dat de toegangsdeur een cilinderslot heeft, dat pas opengemaakt kan worden met de sleutel wanneer er met een pinnetje bij het cilinderslot op een specifieke plek ingestoken wordt. [verdachte] is bij [slachtoffer 1] in dienst geweest als installatie- en storingsmonteur. Uit dien hoofde had hij een op zijn naam gestelde toegangssleutel tot de verdeelkasten van [slachtoffer 1] verstrekt gekregen. Tevens had hij uit dien hoofde kennis van de voor opening van de toegangsdeur benodigde handelingen. De op naam van [verdachte] verstrekte sleutel is bij [medeverdachte 1] aangetroffen op het moment dat [medeverdachte 1] op heterdaad werd aangehouden in een [bedrijf 1] [adres 2] te Hoofddorp. Tevens is daarbij bij [medeverdachte 1] een lock-pick aangetroffen, die geschikt is om op genoemde specifieke plek in te steken om vervolgens die sleutel te kunnen gebruiken. De rechtbank neemt als vaststaand aan dat [medeverdachte 1] die sleutel en kennis over hoe de toegangsdeur te openen van [verdachte] heeft verkregen. Een andere redengevende verklaring voor de bij [medeverdachte 1] aangetroffen sleutel van [verdachte] is niet aannemelijk geworden. Tot de aanname van de rechtbank draagt verder bij dat in de telefoon van [medeverdachte 1] whatsapp-berichten van 19 februari 2019 gevonden zijn tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] op tijdstippen die samenvallen met het fraudeincident van die datum, waarin zij onderling informatie uitwisselen over of [medeverdachte 1] klaar is, hoeveel telefoons [medeverdachte 1] heeft, of hij codes nodig heeft of dat hij nog wacht op ‘crypto’, en waarna vervolgens het aantal benodigde codes door [verdachte] wordt doorgegeven. Ook maakt [medeverdachte 1] melding van de 30 lijnen die hij heeft en dat er 4 bij hem (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 2]) stuk zijn. Hierop deelt [verdachte] mee “ga samen anders kast in als daar 30 zijn”.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1
hij op tijdstippen in de periode van 29 december 2018 tot en met 19 februari 2019 te Hoofddorp en Haarlem en Purmerend en Zwanenburg en Wormer en Beverwijk en Alkmaar en Amsterdam en elders in regio Noord-Holland, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens opzettelijk en wederrechtelijk in een geautomatiseerd werk, te weten het [slachtoffer 1] telecommunicatienetwerk, is binnengedrongen
- door een technische ingreep en
- met behulp van een valse sleutel,
te weten door telkens in [slachtoffer 1] verdeelkasten telefoons, welke waren voorzien van een (UTP)kabel met aan het uiteinde van die kabels een draadklem/krokodillenbek, middels voornoemde draadklem/krokodillenbek aan te sluiten/te koppelen/te bevestigen aan poorten van analoge particuliere en vaste telefoonaansluitingen, en hij, verdachte en diens mededader(s) vervolgens de gegevens die zijn opgeslagen, worden verwerkt of worden overgedragen door middel van voornoemd geautomatiseerd werk waarin hij en/of diens mededader(s) zich wederrechtelijk bevond(en) voor zichzelf en/of (een) ander(en) heeft overgenomen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en diens mededader(s) door het uitvoeren van voornoemde handelingen de analoge telefoonlijnen van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] klanten overgenomen waarna met voornoemde lijnen is gebeld naar betaalnummers;
2
hij op tijdstippen in de periode van 29 december 2018 tot en met 19 februari 2019 te Hoofddorp en Haarlem en Purmerend en Zwanenburg en Wormer en Beverwijk en Alkmaar en Amsterdam en elders in regio Noord-Holland, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen, beltikken en/of belminuten/beltijd en/of een geldelijke waarde/geldbedrag welke wordt opgebouwd/verhoogd door openstaande belverbindingen, die toebehoorden aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 1]- en/of [slachtoffer 2] telefonie-abonnees, telkens heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader(s) dat/die weg te nemen beltikken en/of belminuten en/of een geldelijke waarde/geldbedrag welke wordt opgebouwd/verhoogd door een openstaande telefonie/belverbinding, onder hun bereik hebben gebracht
door middel van een valse sleutel, waarbij voornoemde valse sleutel telkens bestond uit het
zonder daartoe gerechtigd te zijn via de vaste/analoge telefoonverbinding/lijn van een [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] abonnee te bellen naar betaalnummers;
3
hij op tijdstippen in de periode van 29 december 2018 tot en met 19 februari 2019 te Hoofddorp en Haarlem en Purmerend en Zwanenburg en Wormer en Beverwijk en Alkmaar en Amsterdam en elders in regio Noord-Holland,
telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens met het oogmerk daarvoor niet te betalen, door een of meer technische ingrepen, gebruik hebben gemaakt van een dienst die via telecommunicatie aan het publiek werd aangeboden, immers hebben hij, verdachte en diens mededader(s) zonder daartoe gerechtigd te zijn en via een niet aan hen toebehorende, niet op hun naam gestelde vaste en analoge [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] telefoonaansluitingen contact gemaakt/gelegd met:
- het (betaal)telefoonnummer [telefoonnummer 1] (op naam gesteld van [bedrijf 1] en
- het (betaal)telefoonnummer [telefoonnummer 2] (op naam gesteld van [bedrijf 2]
en vervolgens specifieke voor de betreffende transacties aan verdachten verstrekte codes
ingetoetst/ingevoerd om vervolgens via genoemde belverbindingen een telefonieverbinding van langere duur te bewerkstelligen, waarbij per aansluiting/verbinding de kosten voor de tijd welke de telefonieverbinding open staat in rekening wordt gebracht ten laste van voornoemde [slachtoffer 1]- en/of [slachtoffer 2] abonnee(s), en daarmee (online) tegoed(en)/credits/betaalkaart(en) op te waarderen/op te bouwen en/of te verkrijgen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

De raadsman heeft betoogd dat bij feit 1, 2 en 3 sprake is van ééndaadse samenloop.
De rechtbank volgt het betoog van de raadsman niet en overweegt daartoe dat de strafbaarstellingen van artikelen 138ab Sr (computervredebreuk), 311 Sr (gekwalificeerde diefstal) en 326c Sr (listiglijk gebruik maken van een telecommunicatiedienst) ter bescherming dermate verschillende rechtsgoederen dienen, dat hier geen sprake is van eendaadse samenloop. Wel is sprake van meerdaadse samenloop.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van computervredebreuk, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
medeplegen van met het oogmerk daarvoor niet volledig te betalen door een technische ingreep gebruik maken van een dienst die via telecommunicatie aan het publiek wordt aangeboden, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij de strafbepaling rekening te houden met de samenloop van de feiten. Verdachte heeft een blanco strafblad en is door deze strafzaak zijn eigen bedrijf verloren. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest van verdachte acht de raadsman passend. Mocht de rechtbank overwegen een hogere straf dan gelijk aan het voorarrest op te leggen, dan verzoekt de raadsman dit als een voorwaardelijke gevangenisstraf of een taakstraf op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de periode van 29 december 2018 tot en met de ontdekking op heterdaad op 19 februari 2019 samen met anderen vele malen schuldig gemaakt aan telecomfraude, soms gelijktijdig in twee verschillende verdeelkasten. Per kabelverdeelkast werden de telefoonlijnen van meer dan tien abonneehouders misbruikt, met als gevolg dat ieder van hen ten onrechte kosten in rekening werden gebracht. Bij deze fraude is gebruik gemaakt van de kennis en kunde alsmede van de toegangssleutel, waarover verdachte uit hoofde van eerdere monteurswerkzaamheden voor [slachtoffer 1] beschikte.
Met hun handelwijze hebben verdachte en zijn medeverdachte(n) ervoor gekozen de abonneehouders te benadelen. Ook [slachtoffer 1] is schade toegebracht, zij heeft immers de abonneehouders schadeloos gesteld. Tevens is misbruik gemaakt van het vertrouwen dat een bedrijf als [slachtoffer 1] in haar (oud)werknemers moet kunnen stellen.
Verder hebben verdachte en zijn medeverdachte(n) met hun handelwijze afbreuk gedaan aan het vertrouwen dat gesteld moet kunnen worden in de veiligheid en integriteit van een telecommunicatienetwerk. Onder meer ook het online handelsverkeer is van het vertrouwen hierin mede afhankelijk. Dit alles enkel voor het eigen financiële gewin. Van inzicht in de laakbaarheid van zijn handelen heeft verdachte geen blijk gegeven.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 8 mei 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder terzake van vermogensdelicten is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 16 mei 2019 van mevrouw M.J. van Cleef, als reclasseringswerkster verbonden aan
Reclassering Nederland.
Dit reclasseringsrapport houdt onder meer in dat verdachte in staat geacht kan worden zijn leven zelf vorm te kunnen geven en, wanneer nodig, daar hulp bij te vragen. Het advies voor een eventuele strafoplegging is een straf zonder bijzondere voorwaarden, interventies of toezicht zijn niet nodig. Onder meer gezien de ontkennende proceshouding kan er geen uitspraak gedaan worden over de recidivekans.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van de duur zoals geëist passend is, maar dat een langer voorwaardelijk strafdeel geboden is om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw tot het plegen van strafbare feiten over te gaan. Daarom zal een hogere straf dan door de officier van justitie geëist, te weten een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een fors gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren.

7.Vordering benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 27.407,06 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit creditering van over de telefoonlijn van haar abonnees gemaakte belkosten.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot een bedrag van bedrag van € 22.686,99 rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten. De schade voor de fraude-incidenten op 4 en 5 januari 2019 op de [adres 2] te Amsterdam (€ 160,09 en € 1.207,79), op 15 januari 2019 in de [adres 2] te Purmerend (€ 2.149,22), op 24 januari 2019 op het [adres 2] te Haarlem
(€ 790,88) en op 4 februari 2019 in de [adres 2] te Haarlem (€ 412,09) komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu niet vastgesteld kan worden dat verdachte en/of zijn medeverdachten hierbij betrokken zijn geweest.
De vordering zal derhalve tot een bedrag van bedrag van € 22.686,99 worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, omdat de verdachte van die onderdelen is vrijgesproken.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.902,78 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit creditering van over de telefoonlijn van haar abonnees gemaakte belkosten.
Daarnaast heeft de benadeelde partij nog een bedrag van € 1.440,00 aan materiële schade gevorderd. Blijkens de omschrijving ervan vordert zij hier de eigen kosten gemaakt voor onderzoek naar de haar betreffende ten laste gelegde feiten (zij het abusievelijk onder het kopje ‘proceskosten’).
De rechtbank is van oordeel dat deze schade van in totaal € 3.342,78 rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten. De vordering zal derhalve worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een van de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: telecomfraude] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 138ab, 311en 326c van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1,2 en 3 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
10 (TIEN) MAANDEN
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 (ZES) MAANDEN
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
22.686,99 (tweeentwintigduizendzeshonderdzesentachtig euro en negenennegentig cent) als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
22.686,99 (tweeentwintigduizendzeshonderdzesentachtig euro en negenennegentig cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
148 (eenhonderdachtenveertig) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van € 3.342,78 (drieduizenddriehonderdtweeenveertig euro en achtenzeventig cent) als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 februari tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een (van de) medeverdachte(en) is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.342,78 (drieduizenddriehonderdtweeenveertig euro en achtenzeventig cent) bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
43 (drieenveertig) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) de medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. van Beek, voorzitter,
mrs. E. de Greeve en P.E. van der Veen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 juni 2019.
Mrs. J. van Beek en E. de Greeve zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.