ECLI:NL:RBNHO:2019:4527
Rechtbank Noord-Holland
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing schadevergoedingsverzoek in strafzaak na voorwaardelijk sepot
Op 21 december 2018 diende mr. S. Meijer, advocaat, een verzoekschrift in bij de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, namens verzoeker, die aanspraak maakte op een schadevergoeding van € 2.093,21 ten laste van de Staat. Dit verzoek was gerelateerd aan de kosten van rechtsbijstand in een strafzaak met parketnummer 15/127576-17, die op 29 september 2017 voorwaardelijk was geseponeerd. De behandeling van het verzoek vond plaats op 20 mei 2019, waarbij zowel verzoeker als de officier van justitie, mr. D. Sarian, aanwezig waren. De officier van justitie stelde dat het verzoek afgewezen moest worden, omdat verzoeker zelf verantwoordelijk was voor de escalatie van de situatie met zijn zoon, wat leidde tot de strafzaak.
De rechtbank overwoog dat op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering een gewezen verdachte in beginsel recht heeft op vergoeding van de kosten van rechtsbijstand, mits de strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf. De rechtbank concludeerde echter dat verzoeker de vervolging aan zijn eigen houding te wijten had, aangezien hij zijn zoon had gedwongen om met hem te praten door zijn auto klem te zetten. De rechtbank oordeelde dat het niet billijk was om de kosten van rechtsbijstand op de Staat te verhalen, gezien de omstandigheden van de zaak.
Uiteindelijk wees de rechtbank het verzoek af, met de overweging dat de kosten bij degene dienden te blijven die ze had veroorzaakt, in dit geval verzoeker zelf. De beschikking werd gegeven door mr. L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2019. De officier van justitie heeft 14 dagen de tijd om hoger beroep in te stellen, terwijl verzoeker binnen een maand na betekening van de uitspraak hoger beroep kan aantekenen.