ECLI:NL:RBNHO:2019:4527

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 mei 2019
Publicatiedatum
28 mei 2019
Zaaknummer
15/127576-17 19.000555
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schadevergoedingsverzoek in strafzaak na voorwaardelijk sepot

Op 21 december 2018 diende mr. S. Meijer, advocaat, een verzoekschrift in bij de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, namens verzoeker, die aanspraak maakte op een schadevergoeding van € 2.093,21 ten laste van de Staat. Dit verzoek was gerelateerd aan de kosten van rechtsbijstand in een strafzaak met parketnummer 15/127576-17, die op 29 september 2017 voorwaardelijk was geseponeerd. De behandeling van het verzoek vond plaats op 20 mei 2019, waarbij zowel verzoeker als de officier van justitie, mr. D. Sarian, aanwezig waren. De officier van justitie stelde dat het verzoek afgewezen moest worden, omdat verzoeker zelf verantwoordelijk was voor de escalatie van de situatie met zijn zoon, wat leidde tot de strafzaak.

De rechtbank overwoog dat op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering een gewezen verdachte in beginsel recht heeft op vergoeding van de kosten van rechtsbijstand, mits de strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf. De rechtbank concludeerde echter dat verzoeker de vervolging aan zijn eigen houding te wijten had, aangezien hij zijn zoon had gedwongen om met hem te praten door zijn auto klem te zetten. De rechtbank oordeelde dat het niet billijk was om de kosten van rechtsbijstand op de Staat te verhalen, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uiteindelijk wees de rechtbank het verzoek af, met de overweging dat de kosten bij degene dienden te blijven die ze had veroorzaakt, in dit geval verzoeker zelf. De beschikking werd gegeven door mr. L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2019. De officier van justitie heeft 14 dagen de tijd om hoger beroep in te stellen, terwijl verzoeker binnen een maand na betekening van de uitspraak hoger beroep kan aantekenen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Enkelvoudige raadkamer
Registratienummer: 19.000555
Parketnummer: 15/127576-17
Uitspraakdatum: 27 mei 2019
Beschikking(art. 591a Sv.)

1.Ontstaan en loop van de procedure

Op 21 december 2018 is ter griffie van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, ingekomen een door mr. S. Meijer, advocaat, ingediend verzoekschrift van
[verzoeker],
[geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
,
domicilie kiezende aan de Meerstraat 50 te (1941 JC) Beverwijk, ten kantore van mr. S. Meijer, voornoemd.
Het verzoekschrift strekt tot toekenning aan verzoeker van een vergoeding ten laste van de Staat ten bedrage van € 2.093,21 wegens de door deze met betrekking tot de strafzaak met bovengenoemd parketnummer gemaakte kosten van een raadsvrouw, alsmede tot vergoeding van de kosten van een raadsvrouw met betrekking tot de indiening en behandeling van het onderhavige verzoekschrift.
Op 20 mei 2019 is dit verzoekschrift in het openbaar in raadkamer behandeld.
Voor verzoeker is verschenen mr. S. Meijer, voornoemd.
Tevens was aanwezig de officier van justitie mr. D. Sarian.

2.Beoordeling

De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd door een brief van de officier van justitie van 29 september 2017 aan verzoeker waarin deze meedeelt dat de strafzaak voorwaardelijk is geseponeerd onder de voorwaarde dat verdachte gedurende een proeftijd van één jaar ingaande op de dag van uitreiking van de kennisgeving zich niet aan enig strafbaar feit zal schuldig maken dan wel op andere wijze zich zal misdragen.
De brief is op 29 september 2017 in persoon aan verzoeker uitgereikt.
Het door verzoeker ondertekende verzoekschrift is tijdig ingediend.
Op de voet van het bepaalde in artikel 591a jo artikel 90 van het Wetboek van Strafvordering kan de gewezen verdachte – indien de strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht – in beginsel aanspraak maken op vergoeding van de te zijnen laste gekomen kosten van een raadsman/raadsvrouw.
- standpunt verzoeker -
De raadsvrouw heeft namens verzoeker er op gewezen dat niet alle kosten in rekening zijn gebracht en dat er is gewerkt tegen een gereduceerd tarief. De raadsvrouw heeft een bemiddelende rol in het mediationtraject gehad en verzoeker bijgestaan tijdens de OM – zitting. Zonder haar bemiddeling was de zaak mogelijk verder uit de hand gelopen.
Aan het incident is een en ander voorafgegaan, waarbij de zoon de moeder heeft geslagen. Verzoeker heeft het voor de moeder opgenomen. Hij ziet zijn rol dan ook anders dan het Openbaar Ministerie. Een beleidssepot hoeft een vergoeding niet in de weg te staan.
- standpunt officier van justitie -
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek dient te worden afgewezen. Verzoeker heeft zijn zoon met zijn auto klem gezet en hem zo gedwongen om met hem te praten. Het is dan ook niet redelijk – nu verzoek heeft gezorgd voor de escalatie – de Staat de kosten van rechtsbijstand te laten dragen.
- de rechtbank overweegt als volgt –
De rechtbank dient te beoordelen of er gronden van billijkheid zijn die toekenning van een vergoeding van de advocaatkosten rechtvaardigen. Om die billijkheid te kunnen vaststellen, dient te worden gekeken naar de strafzaak. Dat geldt in deze zaak temeer, nu de officier van justitie de zaak voorwaardelijk had geseponeerd.
In zijn arrest HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5566 heeft de Hoge Raad erop gewezen dat bij het billijkheidsoordeel van de rechter omtrent het toekennen van een tegemoetkoming en bij het bepalen van de hoogte daarvan een belangrijke rol kan spelen in hoeverre de verdachte de voorlopige hechtenis “aan zijne eigen houding te wijten heeft”. De rechtbank is van oordeel dat dat criterium ook kan gelden voor de kosten van rechtsbijstand die de verdachte heeft moeten betalen.
In de strafzaak met bovenstaand parketnummer werd verzoeker verdacht van mishandeling van zijn zoon Michael. Michael wilde niet met verdachte spreken en verdachte heeft vervolgens de auto van Michael klemgezet. In het procesdossier zijn over de verdenking (mishandeling) onder meer – zakelijk weergegeven - de volgende stukken opgenomen.
1. Aangifte door [A]

Vervolgens voelde en zag ik dat mijn vader zijn beide handen om mijn nek klemde en dat hij behoorlijk druk uitoefende op mijn nek. Ik voelde dat mijn vader zijn greep verstevigde en dat hij met zijn vingers harder begon te knijpen. Ik voelde zijn duimen op mijn luchtpijp drukken en ik kreeg het benauwd. Ik voelde een heel onaangename druk op mijn luchtpijp en kreeg lucht te kort. Het lukte mij niet om zelf uit de greep van mijn vader te komen.

2. Verklaring getuige [B]

Ik zag op een gegeven moment dat [verzoeker] met twee handen [A] vastpakte aan de voorzijde van zijn jas, bij de kraag, kort onder zijn nek. Ook zag ik dat hij kort ervoor [A] met twee handen bij zijn nek vastpakte.

3. Verklaring getuige [C]

Ik zag dat [verzoeker] voor [A] stond en dat [verzoeker] met zijn beide handen de kraag van het jasje van [A] vastpakte. Ik zag dat [A] zich losrukte, zich verweerde en vervolgens dat [verzoeker] zijn zoon met beide handen om de keel vastgreep. Als ik het inschat, dan hield [verzoeker] zijn zoon bij de nek vast met volle kracht ongeveer 15 seconden.

4. Verklaring getuige [D]

Ik hoorde vervolgens wat geschreeuw vanuit de richting van mijn ouders, [verzoeker] en [A] komen. Ik keek die kant op en zag dat [verzoeker] [A] bij zijn keel vast had. Ik zag dat [verzoeker] [A] met beide handen stevig vastgreep bij zijn nek en hem tegen onze auto aandrukte.

5. Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [1 en 2]

[verzoeker] verklaarde dat hij al enige tijd problemen heeft met zijn zoon [A] en dat die niet meer bij hun thuis woont. Hij wilde zijn zoon graag spreken, maar deze wilde dat niet. Hij heeft toen zijn auto vóór die van zijn zoon gezet zodat deze niet weg kon rijden. Hij wilde hem min of meer dwingen zo te spreken.

6. De verklaring van verzoeker als verdachte

Ik heb hem stevig vastgepakt.

De aangifte wordt door verklaringen van getuigen ondersteund en ook uit de verklaring van verzoeker blijkt dat hij zijn zoon wilde dwingen om met hem te spreken en dat hij hem heeft vastgepakt. De rechtbank kan niet anders dan concluderen dat verzoeker de vervolging aan zichzelf heeft te wijten.
Uit het dossier en de ter zitting gegeven toelichting blijkt zonder meer dat de raadsvrouw kundig en bemiddelend heeft opgetreden. Dat heeft er onder meer toe geleid dat er geen verdere vervolging heeft plaatsgevonden, maar dat de zaak na de OM-zitting van 29 september 2017 voorwaardelijk is geseponeerd. Onder de omstandigheden van dit geval acht de rechtbank het echter niet juist dat de Staat de kosten van de raadsvrouw vergoedt. De kosten dienen te blijven bij degene die ze veroorzaakte en dat is verzoeker.
Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.

3.Beslissing

De rechtbank:
Wijst het verzoek af.

4.Samenstelling raadkamer en uitspraakdatum

Deze beschikking is gegeven door mr. L.J. Saarloos, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.M.A. van der Meij, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2019.
Informatie bij deze beschikking
Bijgaande beschikking is op dit moment nog niet onherroepelijk; de officier van justitie heeft 14 dagen de tijd om hoger beroep in te stellen en voor de verzoekende partij is binnen een maand (30 dagen) na betekening van deze uitspraak hoger beroep mogelijk.