4.3.3Bewijsoverwegingen
4.3.3.1 Algemene overwegingen ten aanzien van het bewijs
Sporen berging Vinkeveen
Standpunt van de raadsman
Ten aanzien van de in de berging aangetroffen goederen heeft de raadsman aangevoerd dat niet duidelijk is wanneer en door wie de goederen in de berging zijn geplaatst. Meerdere personen hadden toegang tot de berging. Niet onaannemelijk is dat [verdachte] de folie waarin de drugspakketten gewikkeld waren eerder heeft gebruikt en dat hij bij het zoeken naar gereedschap in de berging een vingerafdruk heeft achtergelaten op de wapens. Het is onduidelijk wanneer de vingerafdruk van [verdachte] op het doosje terecht is gekomen. Ook heeft de verdediging bepleit dat er mogelijk sprake is van overdracht van celmateriaal van een handdoek en een boodschappentas naar de wapens.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat [verdachte] de in de berging van het vakantiehuisje in Vinkeveen aangetroffen goederen daar heeft geplaatst en deze zodoende voorhanden heeft gehad. De rechtbank baseert dit op het volgende.
Op 20 februari 2017 zijn in de afgesloten berging van het door [verdachte] gehuurde vakantiehuisje in Vinkeveen de volgende goederen aangetroffen; een koffer met hierin een sporttas met € 283.000,-, een Rolex horloge, vier pakketten met cocaïne en twee wapens met bijbehorende munitie. Een gedeelte van het geld in de sporttas zat verpakt in een doosje. Op één van de drugspakketten en op het doosje dat werd aangetroffen in de sporttas met het geldbedrag zijn vingerafdrukken van [verdachte] aangetroffen. Op beide vuurwapens zijn DNA-sporen van [verdachte] aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat de door de verdediging naar voren gebrachte alternatieve scenario’s niet aannemelijk zijn geworden. [verdachte] heeft daarmee geen geloofwaardige ontlastende verklaring gegeven voor de aanwezigheid van zijn sporen op deze goederen. Het verweer dat het DNA van [verdachte] mogelijk via andere spullen op de vuurwapens terecht is gekomen, is niet genoegzaam onderbouwd. Daarbij speelt ook de combinatie van de verschillende sporen en de plek waar deze sporen zijn aangetroffen een rol. Bovendien is redengevend dat in de berging een laptop is aangetroffen die aan [verdachte] toebehoort en door hem is gebruikt, zoals blijkt uit hetgeen hierna wordt overwogen. Daarom schuift de rechtbank dit verweer als ongemotiveerd ter zijde. Gelet op de hiervoor genoemde bevindingen in onderling verband en samenhang bezien, luidt de conclusie dat [verdachte] degene is geweest die de goederen in de berging heeft geplaatst en daarover dus beschikkingsmacht had.
Toeschrijven digitale gegevensdragers aan [verdachte]
Laptop Sony Vaio
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de bewijsmiddelen (zie de opsomming in de betreffende bewijsmiddelenbijlage) worden vastgesteld dat niet alleen de laptop zelf kan worden toegeschreven aan [verdachte] , maar ook de in het onderzoek aangetroffen belastende inhoud van die laptop. De rechtbank baseert dit oordeel op het volgende.
Allereerst blijkt uit het onderzoek dat de laptop voor het gebruik van internet met slechts één wifipunt verbonden is geweest en dat dit wifipunt gelegen was op het adres [adres] , de woning van [verdachte] en [medeverdachte 2] . Gebleken is dat de laptop vrijwel elke dag, vaak meermalen per dag en soms ook diep in de nacht, contact maakte met bedoeld wifipunt. Dit wijst, zonder een concrete andersluidende verklaring, zonder meer op gebruik door enkel de bewoners van [adres] . Hoewel het onderzoek naar het gebruik van het wifipunt slechts de periode van 19 januari tot en met 12 februari 2017 beslaat, leiden ook andere onderzoeksbevindingen tot de vaststelling dat de belastende inhoud van de laptop aan [verdachte] is toe te schrijven.
Zo zijn er afbeeldingen van persoonlijke, op naam van [verdachte] gestelde documenten in de laptop aangetroffen (waaronder factuur Groupon Good d.d. 28 februari 2015, factuur Zekur d.d. 6 juni 2016, facturen Tele2 d.d. 25 februari 2016) en is een bestand met de naam “facebook- [verdachte] .zip opgeslagen. Verder is nog op 18 januari 2017 een mobiel apparaat met de naam “ [verdachte] ” aan de laptop gekoppeld geweest. Ook is gebleken dat een groot aantal devices met de naam [verdachte] aan de laptop gekoppeld zijn geweest, waaronder twee iPhones met een laatste back-up van respectievelijk 13 februari 2016 en 11 maart 2016. Ook is gebleken dat met e-mail [verdachte] @hotmail.com op 8 juli 2015 en op 3 februari 2017 is ingelogd op de site van Western Union.
Ook is redengevend de omstandigheid dat de laptop op 20 februari 2017 is aangetroffen in de berging van het zomerhuisje in Vinkeveen, tussen allerlei spullen die de sporen van [verdachte] droegen (waaronder wapens met zijn DNA en een pakket cocaïne met zijn vingerafdruk). [verdachte] heeft geen geloofwaardige ontlastende verklaring gegeven voor de aanwezigheid van zijn sporen op die spullen. De rechtbank concludeert dat [verdachte] de beschikkingsmacht had over de spullen in de berging. Geconcludeerd kan dus worden dat [verdachte] de laptop gedurende de gehele onderzoeksperiode voorhanden heeft gehad en heeft gebruikt.
Er zijn geen concrete aanwijzingen dat de belastende inhoud op de laptop terecht is gekomen doordat iemand anders dan [verdachte] de laptop heeft gebruikt. Dat wat [verdachte] heeft aangevoerd om zijn stelling te onderbouwen dat hij niets te maken heeft met het belastende materiaal dat op de laptop is aangetroffen, is te weinig concreet om tot een ander oordeel te komen. [verdachte] heeft immers slechts gesteld dat hij de laptop aan iedereen die dat wilde, heeft uitgeleend. Hij heeft niet aangegeven wie, wanneer, waar en hoe vaak van de laptop gebruik heeft of hebben gemaakt. De rechtbank kan zich voorstellen dat [verdachte] zich dit misschien niet allemaal meer kan herinneren, maar hij heeft zelfs niet één naam van een gebruiker genoemd. De rechtbank gaat, gelet op de hierboven beschreven bevindingen, dan ook aan dit verweer voorbij.
De rechtbank wijst gezien het voorgaande het – in voorwaardelijke zin gedane – verzoek van de verdediging tot het aanhouden van de zaak om nader deskundigenonderzoek aan de laptop te laten doen, af. Ten eerste omdat de verklaring van [verdachte] zelf tegenover de onderzoeksbevindingen te weinig concreet en te vaag is. Ten tweede omdat ook het door de verdediging ingebrachte deskundigenrapport naar het oordeel van de rechtbank geen duidelijkheid verschaft op welke concrete punten het onderzoek en/of de onderzoeksbevindingen van de FIOD niet juist zouden zijn dan wel aanvulling behoeven.
iPhone 5s
De rechtbank is – onder verwijzing naar de in de bijlage vermelde bewijsmiddelen ten aanzien van het toeschrijven van de iPhone 5s aan [verdachte] - van oordeel dat de onder [verdachte] inbeslaggenomen iPhone 5s en de in die iPhone aangetroffen berichten, afbeeldingen en andere data aan [verdachte] kunnen worden toegeschreven. De meest sterke aanwijzing voor die conclusie is dat [verdachte] op het moment van zijn aanhouding in het bezit was van die iPhone. Verder is uit de verschillende onderzoeken die zijn verricht aan die iPhone gebleken dat de simkaarten die in de periode van september 2016 tot en met de dag van aanhouding van [verdachte] in die iPhone hebben gezeten, alle aan [verdachte] zijn toe te schrijven. Aanwijzingen dat er simkaarten in de iPhone hebben gezeten die aan andere personen zijn toe te schrijven zijn er niet. Evenmin zijn er aanwijzingen dat de iPhone gedurende de onderzoeksperiode door een ander of anderen dan [verdachte] is gebruikt.
Gelet op het verweer van de verdediging overweegt de rechtbank nog het volgende. Het aan de telefoon gekoppelde Apple ID [naam] @icloud.com kan naar het oordeel van de rechtbank ook aan [verdachte] worden toegeschreven, omdat uit het onderzoek (AMB-151) blijkt dat dit account actief is voor FaceTime en iMessage met het telefoonnummer [telefoonnummer] . Dit is het nummer dat in de telefoon werd gebruikt op het moment van inbeslagneming onder [verdachte] . Voor gebruik door een ander dan [verdachte] van dit nummer (deze simkaart) is geen enkele aanwijzing. Verder is dit nummer actief voor de applicatie WhatsApp op de telefoon met gebruikersnaam [gebruikersnaam] . Uit het verrichte onderzoek komt naar voren dat bij het installeren van WhatsApp het opgegeven telefoonnummer automatisch wordt gekoppeld aan WhatsApp maar dat het niet noodzakelijk is dat dit nummer dan in de betreffende telefoon zit. Het enige dat nodig is voor het activeren van WhatsApp op een telefoon is dat het opgegeven nummer actief is. Dat kan dus ook in een andere telefoon zijn. De conclusie hiervan is dat het WhatsApp account is toe te schrijven aan [verdachte] . De enkele omstandigheid dat de gebruikersnaam “ [gebruikersnaam] ” is en deze naam op zichzelf geen relatie met [verdachte] lijkt te hebben, doet hier niet aan af. Daar komt bij dat – in tegenstelling tot wat in het rapport van Digital Investigation (door de verdediging van [verdachte] in het geding gebracht) vermeld wordt – de naam “ [gebruikersnaam] ” juist wel enige relatie met [verdachte] lijkt te hebben. Op 29 januari 2015 is immers in een Apple iPhone 6s die gekoppeld is geweest met de laptop van [verdachte] het contact “ [contact] ” opgeslagen, welk contact te bereiken is via het e-mailadres [e-mailadres] @hotmail.com.
BlackBerry
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de bewijsmiddelen (zie de opsomming in de betreffende bewijsmiddelenbijlage) worden vastgesteld dat de BlackBerry met het IMEI-nummer [IMEI-nummer] (hierna: BB1), die onder [medeverdachte 3] is aangetroffen en waarvan het verpakkingsdoosje is aangetroffen op het adres [adres] (adres [medeverdachte 1] ), kan worden toegeschreven aan [verdachte] . De rechtbank baseert dit oordeel op het volgende.
[verdachte] heeft verklaard dat de verpakkingsdoosjes die zijn aangetroffen op [adres] , waaronder die van de BB1, afkomstig waren uit zijn eigen woning en door hem daar zijn neergezet. Uit de reisbewegingen van verschillende telefoons blijkt dat de BB1 zich op meerdere data gelijktijdig met het nummer, dat hoort bij de onder [verdachte] in beslag genomen iPhone (
de rechtbank begrijpt: de iPhone 5s), alsmede met het nummer, dat hoort bij de op het woonadres van [verdachte] aangetroffen BlackBerry, op dezelfde locaties bevindt, soms ook voor langere duur. Daarnaast stralen het nummer van de BB1 en het nummer dat aan [medeverdachte 1] wordt toegeschreven op meerdere data dezelfde zendmasten aan. Op 28 januari 2017 verplaatst de BB1 zich samen met de telefoon van [medeverdachte 1] richting de Belgische grens. [verdachte] heeft verklaard dat hij die dag met [medeverdachte 1] naar Antwerpen is gereden. Uit informatie van de Belgische autoriteiten blijkt dat de BB1 op 28 januari 2017 om 19.22 uur een zendmast op de Groenplaats 45 te Antwerpen aanstraalt. Uit de rekeningafschriften van [verdachte] blijkt dat hij die dag om 19.31 uur € 8,- betaalt met zijn bankpas bij Q park Antwerpen Centrum. Deze locaties liggen op 140 meter afstand van elkaar. Bovendien is opvallend dat de BB1 op 13 februari 2017, de dag van de aanhouding van [medeverdachte 1] , de zendmast op Schiphol aanstraalt. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat [verdachte] de gebruiker was van de BB1.
4.3.3.2 Bewijsoverwegingen per feit
Ten aanzien van feit 1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat sprake is van medeplegen van opzetwitwassen. Verder heeft de officier van justitie met betrekking tot dit feit aangevoerd dat drie eerdere geldtransporten kunnen worden bewezen verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat slechts twee eerdere geldtransporten bewezen kunnen worden verklaard. Daarnaast heeft de raadsman opgemerkt dat [verdachte] geen rol heeft in de € 10.000,- beloning die [medeverdachte 1] heeft gekregen voor de eerdere geldreizen. Verder zijn het in de berging aangetroffen geldbedrag van € 283.800,- en de horloges niet van [verdachte] .
–
Eerdere geldtransporten
De rechtbank gaat, anders dan de officier van justitie en met de raadsman, uit van twee eerdere geldtransporten in 2016. Hoewel uit de reisgegevens van [medeverdachte 1] blijkt dat hij in 2016 drie keer naar Brazilië is gereisd, is de bron van het gegeven dat sprake is van eerdere geldreizen gelegen in de verklaring van [medeverdachte 1] bij de FIOD d.d. 14 februari 2017 (dossierpagina 552), waarin hij heeft verklaard dat hij in 2016
twee keereerder geld heeft vervoerd voor [verdachte] . De rechtbank is van oordeel dat het dossier verder onvoldoende aanknopingspunten biedt voor de stelling dat sprake is geweest van méér dan die twee geldreizen. Het enkele feit dat [medeverdachte 1] vaker naar Brazilië is gereisd is daartoe onvoldoende.
–
De in de berging aangetroffen goederen
Zoals de rechtbank reeds hiervoor onder 4.3.3.1 heeft overwogen, heeft [verdachte] de in de berging aangetroffen goederen daar geplaatst. Ten aanzien van het grote geldbedrag en het Rolex-horloge (die zijn aangetroffen in een afgesloten berging samen met drugs en wapens) bestaat zonder meer het vermoeden dat dit afkomstig is uit enig misdrijf. Van [verdachte] mag derhalve een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring over de herkomst daarvan worden verwacht. Nu hij geen enkele verklaring heeft gegeven, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het aangetroffen geldbedrag van € 283.800,- en het Rolex horloge uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat [verdachte] dat wist. Concluderend is daarmee sprake van opzetwitwassen.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 (invoer containers SUDU’s 5931290 en 7883837)
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] van het onder 3 (SUDU 5931290, hierna SUDU 2015) ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken, nu hij niet als medepleger kan worden aangemerkt voor de invoer van 85,12 kilogram cocaïne. Het is goed mogelijk dat [verdachte] rond de datum van de invoer van de cocaïne in Antwerpen was voor iets anders, zodat zijn aanwezigheid niets had te maken met het drugstransport, aldus de raadsman.
Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat [verdachte] moet worden vrijgesproken van de invoer van cocaïne, onderdeel van het onder 2 (SUDU 7883837, hierna SUDU 2017) ten laste gelegde feit, nu niet is gebleken dat daadwerkelijk cocaïne is ingevoerd. Volgens de raadsman dienen er voor de toepassing van schakelbewijs minimaal 2 of 3 klip- en klare zaken te zijn. Verder kunnen volgens de raadsman geen handelingen van [verdachte] ten aanzien van concrete invoer of vervoer worden vastgesteld. Daarnaast is volgens de raadsman geen sprake van medeplegen.
Oordeel van de rechtbank
Omwille van de leesbaarheid van dit vonnis wordt feit 3 (container SUDU 2015) als eerste besproken.
-
Invoer SUDU 2015 (feit 3)
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de boot ms. Cap San Artemissio met daarop de container SUDU 2015 op 15 april 2015 de haven van Antwerpen is binnengevaren, waarna de container op 16 april 2015 is gelost. De lading was afkomstig uit de haven van Santos (Brazilië). In de container werd, naast een lading papier, een hoeveelheid van 85,12 kilogram cocaïne aangetroffen, verpakt in een kakikleurige en twee zwartkleurige sporttassen.
Op de Sony Vaio laptop, die aan [verdachte] wordt toegeschreven (r.o. 4.3.3.1), zijn via een back-up van twee telefoons met zijn naam, de iPhone 6s en iPhone Plus, identieke foto’s van de rechter achterkant van een zeevracht containerdeur met het nummer SUDU 5931290, een oranjekleurige containerseal en laaddocumenten terechtgekomen. De creatiedatum van de foto’s van de containerdeur en de containerseal is 17 maart 2015 en dat is ook de datum dat de foto’s op de iPhone 6s, met de naam van [verdachte] , zijn opgeslagen. De creatiedatum van de foto’s van de laaddocumenten is 21 maart 2015. De container SUDU 2015 is op 18 maart 2015 afgeleverd in de haven van Santos (Brazilië) en de container stond geboekt voor verscheping met vermoedelijke vertrekdatum 21 maart 2015. Nu uit de laaddocumenten van de container blijkt dat deze pas op 23 maart 2015 aan boord van de ms. Cap San Artemissio te Santos (Brazilië) is geladen, concludeert de rechtbank dat de foto’s van de containerdeur en de oranje containerseal zijn gemaakt in Brazilië en in het bezit van [verdachte] zijn gekomen vóórdat de container aan boord van de ms. Cap San Artemissio is gegaan. Uit de reisgegevens van [verdachte] kan worden afgeleid dat hij op 15 maart 2015 naar Sao Paulo (Brazilië) is gereisd en vervolgens op 26 maart 2015 is teruggevlogen naar Amsterdam. Ook de pintransacties die te zien zijn op het rekeningoverzicht van [verdachte] bevestigen dat hij vanaf 15 maart 2015 tot en met 26 maart 2015 in Brazilië is geweest. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat vaststaat dat [verdachte] in Brazilië was toen voornoemde foto’s werden gemaakt en de container aan boord van de ms. Cap San Artemissio ging. Nadat [verdachte] op 27 maart 2015 terug is gekomen in Nederland zijn de foto’s van de containerdeur op zijn laptop gezet. Vanaf deze datum is op die laptop ook regelmatig de website www.hamburgsud-line.com bezocht. Uit de bewijsmiddelen volgt dat via deze website diverse informatie kan worden geraadpleegd omtrent zeetransporten, zoals “schedules” en “Track&Trace”.
Uit de pintransacties die te zien zijn op het rekeningoverzicht van [verdachte] leidt de rechtbank af dat hij op 11 en 12 april 2015 in Antwerpen is geweest, waarna hij op 13 april 2015 weer terug is in Nederland. Vervolgens is [verdachte] op 14 april 2015 terug in Antwerpen, terwijl op 15 april 2015 weer wordt gepind in Nederland. Vanaf 16 april 2015 vinden vervolgens meerdere pintransacties plaats in Antwerpen. De rechtbank concludeert, gelet op het vorenstaande, dat [verdachte] niet alleen in Brazilië aanwezig was toen de container SUDU 2015 aan boord van de ms. Cap San Artemissio ging, maar ook dat hij in Antwerpen aanwezig was op het moment dat de container – met daarin 85,12 kilogram cocaïne – aankwam. Deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien met de op de laptop van [verdachte] aangetroffen foto’s, zijn sterke aanwijzingen voor de betrokkenheid van [verdachte] bij de invoer van cocaïne en schreeuwen om een verklaring.
De verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 19 maart 2019, inhoudende dat hij in Antwerpen aanwezig was om daar iemand op te halen, is naar het oordeel van de rechtbank in het licht van de hiervoor genoemde belastende bewijsmiddelen dan onvoldoende om tegenwicht te bieden aan die verdenking. De rechtbank zal aan deze verklaring daarom voorbijgaan. Daarbij heeft de rechtbank ook betrokken dat [verdachte] geen verklaring heeft gegeven voor de belastende informatie op zijn laptop, maar slechts heeft ontkend daar iets mee te maken te hebben. Zoals eerder overwogen kan die belastende informatie echter wel aan hem worden toegeschreven.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het – gelet op de genoemde bewijsmiddelen – niet anders kan zijn dan dat [verdachte] in april 2015 naar Antwerpen is gereisd om cocaïne af te halen. Daarbij volgt ook uit de bewijsmiddelen dat hij meerdere keren naar Antwerpen is gegaan, kennelijk omdat de container SUDU 2015 aanvankelijk eerder in de haven van Antwerpen zou aankomen. Zoals hiervoor vermeld, is de container uiteindelijk pas op 23 maart 2015 op de boot ms. Cap San Artemissio geladen en dus ook pas later in de haven van Antwerpen aangekomen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat een containerschip vanuit Santos (Brazilië) ongeveer drie weken nodig heeft om de haven van Antwerpen te bereiken.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het een feit van algemene bekendheid is dat de logistiek rond de invoer van verboden verdovende middelen complex is waarbij meestal meerdere personen betrokken zijn. Bovendien blijkt uit de overige gegevens uit de laptop en telefoons van [verdachte] , waaronder veel afbeeldingen van drugspakketten en meerdere containernummers, dat sprake is van cocaïnehandel in een georganiseerd verband. Het kan dus ook niet anders dan dat [verdachte] in nauwe en bewuste samenwerking met anderen zich schuldig heeft gemaakt aan de cocaïne-invoer, zodat de rechtbank bewezen acht dat sprake is van het medeplegen van het binnen het grondgebied van Nederland brengen van 85,12 kilogram cocaïne.
-
Invoer SUDU 2017 (feit 2)
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de boot Cap San Nicolas met daarop de container SUDU 2017 op 1 februari 2017 is afgemeerd in de haven van Antwerpen. De lading betrof koffie en de container was afkomstig uit de haven van Santos (Brazilië). Op een foto zijn sporttassen te zien tussen balen met koffie. De vraag die thans voorligt is of dit, zoals ten laste gelegd, een (aanzienlijke) hoeveelheid cocaïne betrof. De rechtbank stelt voorop dat er geen cocaïne is aangetroffen. De rechtbank hanteert als uitgangspunt dat de opzettelijke invoer van cocaïne in beginsel pas voor bewezenverklaring in aanmerking komt als tijdens het opsporingsonderzoek ook daadwerkelijk een hoeveelheid cocaïne is aangetroffen en inbeslaggenomen. Op dit uitgangspunt kan een uitzondering worden gemaakt als de inhoud van de bewijsmiddelen voor geen andere uitleg vatbaar is dan dat de op een bepaald tijdstip gerealiseerde invoer kan worden bewezen.
Daarbij zal de rechtbank eveneens dienen te beoordelen of de bewezen invoer betrekking heeft gehad op verdovende middelen – in dit geval cocaïne. De rechtbank is van oordeel dat in beginsel een bewezenverklaring mogelijk is, mits op grond van het samenstel van feiten en omstandigheden geen andere conclusie mogelijk is dan dat sprake is geweest van handelingen met betrekking tot cocaïne. Deze conclusie kan worden getrokken indien blijkt van een patroon van handelingen en gebeurtenissen dat in aanzienlijke mate overeenkomt met het patroon, beschreven in een zaaksdossier waarin wél een hoeveelheid cocaïne is aangetroffen en inbeslaggenomen en dat tot een bewezenverklaring van een de verdachte ten laste gelegd feit heeft geleid. Daarbij is onder meer de modus operandi van betekenis.
De rechtbank overweegt voorts dat voor de conclusie dat het over cocaïne ging geen plaats is indien de verdachte een aannemelijke verklaring heeft weten te geven voor uit het dossier blijkende belastende feiten en omstandigheden.
De rechtbank is van oordeel dat de handelwijze met betrekking tot de container SUDU 2017 in aanzienlijke mate overeenkomt met de handelwijze met betrekking tot de container SUDU 2015, zoals hiervoor besproken, en neemt de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking.
Op de Sony Vaio laptop van [verdachte] is een thumbnail van een container met het nummer SUDU 7883837 gevonden. Daarnaast zijn op de SD-kaart die in de laptop zat foto’s van het navolgende aangetroffen: een container met het nummer SUDU 7883837 en de daarbij behorende exportdocumenten, een Braziliaans transportdocument van voornoemde container waarbij het zegelnummer H4679668 staat vermeld, het verbroken zegel en het nieuw te plaatsen/geplaatste zegel met het nummer H4679668 en een zending met zakken koffie in de container, waar tussen sporttassen zijn geplaatst. De rechtbank leidt uit de technische informatie die bij de foto’s is geleverd af dat de container SUDU 2017 gerelateerde foto’s op 5 januari 2017 tegen middernacht zijn gemaakt. De vrachtbrieven van de container SUDU 2017 hebben een aanmaakdatum van 4 januari 2017 en op het Braziliaanse transportdocument van de container SUDU 2017 voor de boot Cap San Nicolas staat een deadline-datum van 6 januari 2017 vermeld. Gelet op het vorenstaande concludeert de rechtbank dat de foto’s die op de laptop en SD-kaart in de laptop van [verdachte] zijn aangetroffen, zijn gemaakt in Brazilië vóórdat de container aan boord van de Cap San Nicolas is gegaan. Uit de reisgegevens van [verdachte] kan worden afgeleid dat hij op 20 december 2016 naar Sao Paulo (Brazilië) is gereisd en vervolgens op 9 januari 2017 is teruggevlogen naar Amsterdam. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat vaststaat dat [verdachte] in Brazilië was toen voornoemde foto’s werden gemaakt en de container aan boord van de Cap San Nicolas is gegaan. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de boot met daarop de container op 1 februari 2017 is aangemeerd in de haven van Antwerpen.
Uit de historische printlijsten van de BB1 van [verdachte] leidt de rechtbank af dat deze telefoon op 28 januari 2017 zendmasten in Antwerpen heeft aangestraald. Daarnaast blijkt uit de pintransacties die te zien zijn op het rekeningoverzicht van [verdachte] dat met zijn rekening op 28 januari 2017 is betaald bij Q Park in Antwerpen Centrum. Ook heeft [verdachte] bekend dat hij op 28 januari 2017 in Antwerpen aanwezig is geweest. Zoals hiervoor vermeld is de boot met daarop de container op 1 februari 2017 aangemeerd in de haven van Antwerpen. Ook op 1 februari 2017 heeft de BB1 zendmasten in Antwerpen aangestraald, onder meer in het Antwerpse havengebied. Daarnaast heeft de iPhone 5s van [verdachte] op 1 februari 2017 gebruik gemaakt van twee wifi-netwerken in Antwerpen. Nu uit het vorenstaande kan worden afgeleid dat zowel de iPhone 5s als de BB1 op 1 februari 2017 in Antwerpen aanwezig zijn geweest, staat naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam vast dat [verdachte] op 1 februari 2017 in Antwerpen was. De rechtbank concludeert, gelet op het vorenstaande, dat [verdachte] niet alleen in Brazilië aanwezig was toen de container SUDU 2017 aan boord van de Cap San Nicolas ging, maar ook dat hij in Antwerpen aanwezig was op het moment dat de container aankwam. In hoofdlijnen komt de handelwijze met betrekking tot feit 3 dus overeen met het onderhavige feit, terwijl er ook in dit geval sprake is van een containertransport vanuit Santos naar Antwerpen.
De opvatting van de raadsman dat bij de bewijsvoering slechts van schakelbewijs gebruik kan worden gemaakt indien de aan dat bewijs ontleende modus operandi steunt op de aan meer dan één ander bewezenverklaard feit ten grondslag gelegde bewijsmiddelen vindt geen steun in het recht (ECLI:NL:HR:2016:2024). Dat in de container SUDU 2017 cocaïne heeft gezeten, wordt naar het oordeel van de rechtbank verder ondersteund door de omstandigheid dat op de foto’s meerdere sporttassen in de SUDU 2017 zijn te zien, wat opmerkelijk is omdat de lading bestond uit balen met koffie. Ook de foto’s met betrekking tot het verbroken en nieuw te plaatsen containerseal dragen bij aan de overtuiging dat cocaïne in de container SUDU 2017 heeft gezeten. Uit het dossier volgt immers dat het een bekende smokkelmethode is – ook wel “rip-off” genoemd – om een nagemaakte verzegeling op een container te plaatsen, nadat in het land van bestemming verdovende middelen uit een container zijn gehaald. Op deze manier kunnen onopgemerkt verdovende middelen in een container worden vervoerd zonder dat de ontvanger van de container daarvan op de hoogte is. Daar komt bij dat het een feit van algemene bekendheid is dat de cocaïne in Europa veelal uit landen in Zuid-Amerika, waaronder Brazilië, afkomstig is. De rechtbank is, gelet op al het vorenstaande, van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat in sporttassen in de container SUDU 2017 een hoeveelheid cocaïne heeft gezeten.
Voornoemde omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien met de op de laptop en SD-kaart in de laptop van [verdachte] aangetroffen foto’s, zijn sterke aanwijzingen voor de betrokkenheid van [verdachte] bij de invoer van cocaïne en schreeuwen om een verklaring. [verdachte] heeft ter terechtzitting van 19 maart 2019 verklaard dat hij zich niet kan herinneren of hij op 1 februari 2017 in Antwerpen was. Hiermee heeft [verdachte] geen enkele redelijke verklaring gegeven om de sterke aanwijzingen voor zijn betrokkenheid bij de invoer van cocaïne te ontzenuwen.
De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat [verdachte] eind januari/begin februari 2017 meerdere keren naar Antwerpen is gereisd om cocaïne af te halen uit de container SUDU 2017.
Gelet op hetgeen hiervoor bij de invoer van de container SUDU 2015 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat ook bij de invoer van de container SUDU 2017 sprake is van het medeplegen van het binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne.
Ten aanzien van de feiten 2 (voorhanden hebben van 4 pakketten cocaïne Vinkeveen berging) en 4 (wapens en munitie)
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Het dossier bevat naast de aangetroffen vingerafdrukken en DNA-sporen geen steunbewijs voor het voorhanden hebben van de pakketten cocaïne en de wapens en munitie.
Oordeel van de rechtbank
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het onder feit 2 (het voorhanden hebben van 4 pakketten met cocaïne) en 4 (wapens en munitie) ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Gelet op hetgeen onder 4.3.3.1 is opgenomen, komt de rechtbank immers tot de conclusie dat de spullen in de berging door [verdachte] daar zijn geplaatst en hij dus daarover de beschikkingsmacht had.
Ten aanzien van feit 5
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] dient te worden vrijgesproken. Primair heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] op de hoogte was van de aanwezigheid van het paspoort. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat opzet van [verdachte] op de valsheid van het paspoort niet kan worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of [verdachte] het (vervalste) paspoort voorhanden heeft gehad. Daarvoor is nodig dat hij wist dat het (vervalste) paspoort er was en dat hij daarover de beschikking heeft gehad.
De rechtbank overweegt daartoe dat er in beginsel vanuit kan worden gegaan dat iemand weet wat zich in het huis bevindt waar hij al langere tijd woont en dat hij daar de beschikking over heeft. Dit uitgangspunt geldt uiteraard behoudens aanwijzingen van het tegendeel. [verdachte] ontkent dat hij wist dat het paspoort in zijn woning lag. Uit het dossier blijkt echter dat het paspoort op een hoge kast in de slaapkamer is aangetroffen, waar ook spullen lagen waarvan kan worden vastgesteld dat deze aan de bewoners van het huis toebehoren. Uit het vorenstaande kan naar het oordeel van de rechtbank bezwaarlijk anders worden geconcludeerd dan dat [verdachte] wist van de aanwezigheid van het vervalste paspoort en dat hij daarover de beschikking had. Op grond van het vorenstaande kan dus worden vastgesteld dat [verdachte] het (vervalste) paspoort voorhanden heeft gehad.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of [verdachte] wist dat het paspoort was vervalst. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Uit de inhoud van het dossier leidt de rechtbank af dat [verdachte] de persoon kent die op de foto (
DOC-012, dossierpagina 2281) in het paspoort is te zien, terwijl de persoon op de foto niet de naam heeft die in het paspoort staat vermeld.
Ten aanzien van feit 6
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de begindatum van de ten laste gelegde periode, te weten
1 januari 2014, niet kan worden bewezen. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de witwashandelingen niet met de criminele organisatie te maken hebben, zodat het begin van de periode van de deelname aan de criminele organisatie kan worden bepaald op februari 2016 (de datum van het eerste geldtransport).
Verder heeft de raadsman benadrukt dat [verdachte] geen kernlid was van de criminele organisatie, maar slechts een faciliterende rol heeft vervuld.
Oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot het bestaan van een criminele organisatie geldt dat de rechtbank identieke bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen heeft opgenomen in de vonnissen van alle verdachten in het onderzoek King. Dat heeft tot gevolg dat die bewijsmiddelen en
-overwegingen in de zaken van sommige verdachten ook zien op periodes waarin zij zelf niet hebben deelgenomen aan de organisatie, zoals naar voren komt in de bewezenverklaringen in die zaken en hierna is toegelicht per verdachte. In zoverre zijn die bewijsmiddelen en
-overwegingen dan niet redengevend voor de deelname van de betreffende verdachte aan de criminele organisatie, maar wel voor het bewijs van het bestaan van de criminele organisatie, waaraan de verdachte dan in een bepaalde periode heeft deelgenomen.
Voor de bewezenverklaring van 'een organisatie' als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is vereist dat sprake is van een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon, aldus de Hoge Raad in het arrest van 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134. Duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband
Hoewel het bestaan van een criminele organisatie door geen der verdachten uitdrukkelijk is betwist, hecht de rechtbank er aan om een korte overweging te wijden aan het bestaan van de criminele organisatie. De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband, gedurende een periode van ruim drie jaren, met als oogmerk het plegen van strafbare feiten in het kader van een internationale cocaïnehandel tussen Brazilië en Europa en het witwassen van de daarmee verdiende inkomsten.
Uit de bewijsmiddelen is bijvoorbeeld gebleken dat in 2015 en 2017 in georganiseerd verband cocaïne in zeecontainers vanuit Brazilië naar Nederland is ingevoerd. Daarnaast zijn ook sporen van drugs aangetroffen in een reiskoffer op naam van iemand die per vliegtuig naar Nederland is gereisd, terwijl de bewijsmiddelen erop wijzen dat [verdachte] en [medeverdachte 4] daarbij betrokken zijn geweest. Ook blijkt dat [verdachte] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] de beschikking hadden over een hoeveelheid cocaïne waarvan het niet anders kan zijn dan dat deze bedoeld was voor de verdere verspreiding daarvan. Verder is gebleken dat er twee woningen (vakantiehuisje in Vinkeveen en [adres] ) ter beschikking zijn gesteld voor het onderbrengen van personen die zich met de handel in drugs bezighielden. De met de cocaïnehandel verdiende inkomsten werden in georganiseerd verband witgewassen door onder andere dure auto’s aan te schaffen, grote contante geldbedragen op eigen bankrekeningen te storten en meerdere geldtransporten naar Brazilië uit te voeren. Voorts is gebleken dat er gebruik werd gemaakt van veel verschillende telefoons, onder andere gelet op het groot aantal verpakkingen van mobiele telefoons die bij doorzoeking in de berging van [medeverdachte 1] zijn aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat vier van deze verpakkingen van cryptofoons zijn. Ook werd in het vakantiehuisje in Vinkeveen een cryptofoon aangetroffen. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort telefoons specifiek is ontworpen om versleuteld te communiceren en dat zij worden gebruikt in het criminele circuit.
Gelet op het voorgaande staat vast dat de strafbare feiten in gestructureerd samenwerkingsverband hebben plaatsgevonden en dat die samenwerking bovendien een duurzaam karakter had.
Deelneming aan de criminele organisatie
Om te kunnen spreken van deelneming aan de hierboven bedoelde criminele organisatie is nodig dat aan twee vereisten is voldaan:
1) de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en
2) de verdachte heeft een aandeel in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in die artikelen bedoelde oogmerk.
In ‘deelneming aan’ ligt bovendien opzet besloten. Van opzet is sprake wanneer de verdachte in zijn algemeenheid weet dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Daarbij is niet vereist dat de verdachte enige vorm van opzet heeft gehad op de door de criminele organisatie beoogde concrete misdrijven.
Naar het oordeel van de rechtbank is evident dat [verdachte] behoorde tot het hierboven beschreven samenwerkingsverband en dat hij een aandeel heeft gehad in de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. [verdachte] heeft daarin zelfs een cruciale rol vervuld.
In de eerste plaats heeft [verdachte] zich in dat georganiseerde verband in 2015 en 2017 immers zelf schuldig gemaakt aan de invoer van cocaïne in zeecontainers. Ook heeft [verdachte] begin 2017 zelf de beschikking gehad over 4 kilo cocaïne, vuurwapens en munitie in de berging van het door hem met behulp van [medeverdachte 1] gehuurde vakantiehuisje in Vinkenveen.
Daarnaast heeft [verdachte] een belangrijke rol gehad in het witwassen. Zo heeft [verdachte] in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 1] in 2016 meerdere geldtransporten uitgevoerd, waarbij aanzienlijke – van misdrijf afkomstige – bedragen naar Brazilië zijn overgebracht.
Maar ook verder heeft hij zich gedurende een langere periode bezig gehouden met het witwassen van criminele gelden. Het gaat dan onder andere om het geldbedrag van
€ 283.800,- dat hij heeft verborgen in de al genoemde berging in Vinkeveen, het geldbedrag van € 34.000,- dat [verdachte] bij zich had ten tijde van zijn aanhouding en de aanzienlijke contante stortingen op zijn bankrekening. Daarnaast heeft [verdachte] , ook weer in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 1] , diverse (veelal dure) auto’s gekocht en gebruikt, welke auto’s met crimineel geld werden bekostigd en die doorgaans op naam werden gezet van [medeverdachte 1] . Anders dan de raadsman heeft betoogd kan het niet anders dan dat ook deze witwashandelingen plaatsvonden in georganiseerd verband. Zo zijn deze handelingen veelal gepleegd in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] , andere leden van de criminele organisatie. Bovendien hield de organisatie, en in het bijzonder ook [verdachte] , zich bezig met de internationale cocaïnehandel en biedt het dossier geen aanknopingspunten voor de veronderstelling dat het witwassen betrekking heeft op ander crimineel geld dan de met die cocaïnehandel gepaard gaande inkomsten.
Tot slot volgt ook nog uit de bewijsmiddelen dat [verdachte] een aandeel heeft gehad in diverse gedragingen die niet als strafbare feiten zijn aan te merken, maar die wel rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking daarvan. Zo is [verdachte] bijvoorbeeld betrokken geweest bij het onderbrengen van twee leden van de criminele organisatie ( [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] ) in het vakantiehuisje in Vinkeveen, waarvoor [verdachte] ook de huur betaalde, terwijl [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] blijkens de bewijsmiddelen met geen ander doel naar Nederland zijn gekomen dan de cocaïnehandel.
De periode waarin [verdachte] heeft deelgenomen aan de criminele organisatie strekt zich uit van 14 januari 2014 (de datum van de eerste bewezen verklaarde witwashandeling, te weten een contante storting op zijn bankrekening) tot en met 17 februari 2017 (de datum van zijn aanhouding).
4.3.4Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] de onder 1 tot en met 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1:
hij in de periode van 14 januari 2014 tot en met 17 februari 2017, te Uitgeest en/of Naarden en/of Heerhugowaard en/of Alkmaar en/of Vinkeveen (gemeente de Ronde Venen) en/of Schiphol (gemeente Haarlemmermeer),
tezamen en in vereniging met één of meer anderen,
telkens voorwerpen, te weten
- één geldbedrag (geldtransport februari 2017 [medeverdachte 1] naar Brazilië) van in totaal 200.000 euro en/of
- meer grote geldbedragen (eerdere geldtransport(en) [medeverdachte 1] naar Brazilië) en/of
- meer geldbedragen (beloningen geldtransporten [medeverdachte 1] ) van in totaal 10.000 euro en/of
- één geldbedrag (berging te Vinkeveen) van in totaal 283.800 euro en/of
- één geldbedrag (contante stortingen) van in totaal 138.151 euro en/of
- één geldbedrag (contant geld bij aanhouding) van in totaal 34.000 euro en/of
- één geldbedrag (GWK transacties) van in totaal 3.864 euro en/of
- één horloge (merk: Rolex) (Vinkeveen berging) en/of
- een Mercedes GLC 250D met kenteken [kenteken] en/of
- een Mercedes met kenteken [kenteken] en/of
- een Volvo met kenteken [kenteken] en/of
- meer andere voertuigen en/of contante bijbetalingen voor die voertuigen van in totaal 112.650 euro en/of,
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of (van (één van) voornoemd(e) voorwerp(en)) gebruik heeft gemaakt
en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren en/of wie dit/deze voorwerp(en) voorhanden had(den),
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededaders, wist(en), dat deze voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - geheel dan wel gedeeltelijk afkomstig waren uit enig misdrijf;
Feit 2:
hij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 17 februari 2017 te Uitgeest en/of Schiphol (gemeente Haarlemmermeer) en/of Vlissingen (via de Westerschelde en/of de Noordzee), en/of te Antwerpen (België), in ieder geval in België, en/of Brazilië,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander,
- een hoeveelheid cocaïne, container SUDU 7883837,
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2017 tot en met 17 februari 2017 te Vinkeveen,
opzettelijk voorhanden heeft gehad een hoeveelheid cocaïne, te weten
- 4 pakketten cocaïne, in totaal ongeveer 4000 gram cocaïne (Vinkeveen berging);
Feit 3:
hij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 22 april 2015 te Uitgeest en/of Vlissingen (via de Westerschelde en/of de Noordzee), en/of te Antwerpen (België), in ieder geval in België, en/of Brazilië,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander,
opzettelijk een hoeveelheid van in totaal 85,12 kilogram cocaïne, container SUDU 5931290,
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht;
Feit 4:
hij op tijdstippen in de periode van 13 februari 2017 tot en met 17 februari 2017 te Vinkeveen,
vuurwapens van categorie III ond 1, te weten Browning met kaliber 7.65mm en een Browning Fn Mk 1 met kaliber 9mm, zijnde vuurwapens in de vorm van pistolen
en munitie van categorie III, te weten acht scherpe Luger 9mm patronen en vier volmantel patronen en één hollowpoint patroon, voorhanden heeft gehad;
Feit 5:
hij op 17 februari 2017 te Uitgeest, een reisdocument te weten een Braziliaans paspoort op naam van [naam] , waarvan hij, verdachte, wist dat deze vervalst was, bestaande die vervalsing hieruit dat de bladzijden met de identiteitsgegevens zijn aangepast, verwijderd en/of vervangen, voorhanden heeft gehad;
Feit 6:
hij in de periode van 14 januari 2014 tot en met 17 februari 2017 te Uitgeest en/of Alkmaar en/of Heerhugowaard en/of Naarden en/of Vinkeveen (gemeente de Ronde Venen) en/of Schiphol (gemeente Haarlemmermeer),
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in:
- artikel 2 onder A en/of 3 en/of C jo. artikel 10, derde en/of vierde en/of vijfde lid, van de Opiumwet en/of
- artikel 2 onder A en/of 3 jo. artikel 10a, eerste lid en artikel 10, vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet en/of
- artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht en/of
- artikel 420ter van het Wetboek van Strafrecht en/of
- artikel 420bis.l van het Wetboek van Strafrecht.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is [verdachte] daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan [verdachte] meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. [verdachte] moet hiervan worden vrijgesproken.