ECLI:NL:RBNHO:2019:4519

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 mei 2019
Publicatiedatum
28 mei 2019
Zaaknummer
15/870233-17;19.000922 en 19.000923
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van verzoek om schadevergoeding na onterecht ondergane voorlopige hechtenis

Op 7 januari 2019 diende mr. M. Schmit, advocaat, een verzoekschrift in bij de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, namens verzoeker, die schadevergoeding vroeg van de Staat wegens onterecht ondergane voorlopige hechtenis. Het verzoek betrof een schadevergoeding van in totaal € 27.410,83, inclusief gederfd inkomen, gederfde vakantiedagen en kosten van rechtsbijstand. De behandeling vond plaats op 20 mei 2019, waarbij verzoeker in persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn advocaat, en de officier van justitie, mr. D. Sarian, ook aanwezig was.

De rechtbank beoordeelde het verzoek op basis van de artikelen 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering, waarbij de Hoge Raad eerder had bepaald dat de houding van de verdachte een rol speelt in de toekenning van een schadevergoeding. De rechtbank concludeerde dat verzoeker voldoende had aangetoond dat hij inkomensschade had geleden door de voorlopige hechtenis, die duurde van 23 april 2018 tot 10 oktober 2018. De rechtbank stelde de schade voor gederfd inkomen vast op € 11.953,83, en voor gederfde vakantiedagen op € 792,00, met een aanvullende vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand.

Uiteindelijk kende de rechtbank verzoeker een totale schadevergoeding toe van € 27.410,83, bestaande uit verschillende componenten, waaronder een vergoeding voor de dagen doorgebracht op een politiebureau en in een huis van bewaring. De rechtbank wees het meer of anders verzochte af. De beschikking werd openbaar uitgesproken op 24 mei 2019, en de rechtbank gaf aan dat de beslissing nog niet onherroepelijk was, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen bepaalde termijnen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige raadkamer
Registratienummers: 19.000922 en 19.000923
Parketnummer: 15/870233-17
Uitspraakdatum: 24 mei 2019
Beschikking(art. 89 en 591a Sv.)

1.Ontstaan en loop van de procedure

Op 7 januari 2019 is op de griffie van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, ingekomen een door mr. M. Schmit, advocaat, ingediend verzoekschrift van
[verzoeker], verzoeker,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie persoonsgegevens op het adres [adres]
,
domicilie kiezende aan de William Boothlaan 14, 3012 VJ Rotterdam, ten kantore van mr. M. Schmit, voornoemd.
Het verzoekschrift strekt tot toekenning van een vergoeding ten laste van de Staat ten bedrage van:
  • € 13.755,00, ter zake van de schade die verzoeker stelt te hebben geleden ten gevolge van ten onrechte ondergane verzekering en voorlopige hechtenis;
  • € 14.555,07 wegens gederfd inkomen (salaris, vakantietoeslag, provisieregeling en pensioenopbouw);
  • € 1.397,29 wegens gederfde vakantiedagen;
  • € 280,00 (en bij een behandeling ter zitting € 560,00) wegens de kosten van rechtsbijstand met betrekking tot het opstellen en indienen (en ter zitting behandelen) van het onderhavige verzoekschrift.
Op 20 mei 2019 is dit verzoekschrift in het openbaar in raadkamer behandeld.
Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M. Schmit, voornoemd.
Tevens was aanwezig de officier van justitie mr. D. Sarian.

2.Beoordeling

De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd door het onherroepelijk worden van het vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 23 oktober 2018, waarbij verzoeker is vrijgesproken.
Het door verzoeker ondertekende verzoekschrift is tijdig ingediend.
Verzoeker is op 23 april 2018 in verzekering gesteld op verdenking van het plegen van een overval op 2 februari 2017 en in de loop van 10 oktober 2018 in vrijheid gesteld.
Op de voet van het bepaalde in de artikelen 89, 90 en 591a van het Wetboek van Strafvordering kan de gewezen verdachte – indien de strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht – aanspraak maken op vergoeding van de door deze ten gevolge van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis geleden schade, respectievelijk de gemaakte kosten van een advocaat, zo daartoe althans gronden van billijkheid aanwezig zijn, alle omstandigheden in aanmerking genomen.
Standpunt verzoeker
Van de zijde van verzoeker is er op gewezen dat verzoeker vanaf het begin een verklaring bij de politie heeft afgelegd en de voorlopige hechtenis heeft laten toetsen bij het Hof. Slechts bij het tweede verhoor heeft verzoeker een beroep gedaan op zijn zwijgrecht omdat hij net was overgestapt naar een andere advocaat, die nog geen inzage in het dossier had gehad. De vragen, die tijdens het tweede verhoor zijn gesteld, komen echter overeen met de vragen die tijdens het eerste verhoor zijn gesteld. Verzoeker kon niet anders dan antwoorden dat hij het niet weet. Het voortduren van de voorlopige hechtenis kan verzoeker daarom niet worden verweten.
Ten aanzien van de verzochte vergoeding wegens gederfd inkomen heeft verzoeker meegedeeld dat hij na zijn vrijlating op 10 oktober 2018 eerst moest bijkomen van het voorarrest en tijd met zijn familie heeft doorgebracht. In november 2018 is hij weer gaan werken.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat een vergoeding ex artikelen 89 en 591a Sv niet redelijk en billijk is. Na zijn aanhouding heeft verzoeker verklaard dat hij aangever [naam] niet kent. Vervolgens heeft verzoeker een beroep op zijn zwijgrecht gedaan. Uit het dossier blijkt echter, dat verzoeker eerder bij een controle had aangegeven dat hij naar [naam] ging. Hij had op dat moment een masker in de auto liggen. Verzoeker heeft derhalve niet volledig meegewerkt aan het onderzoek, hetgeen heeft bijgedragen aan het voortduren van de voorlopige hechtenis.
De rechtbank
De rechtbank acht in dit geval, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een vergoeding. De rechtbank overweegt daarbij als volgt.
- billijkheid -
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 19 februari 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BX5566) bepaald dat bij het billijkheidsoordeel van de rechter omtrent het toekennen van een tegemoetkoming en bij het bepalen van de hoogte daarvan een belangrijke rol kan spelen in hoeverre de verdachte de voorlopige hechtenis aan zijn eigen houding te wijten heeft.
De overval op [naam] vond plaats op 2 februari 2017. Ruim een jaar later, op 23 april 2018, is verzoeker aangehouden omdat op een door de overvallers gebruikte tie-wrap DNA van verzoeker werd aangetroffen. Tijdens zijn eerste verhoor heeft verzoeker verklaard dat hij niets weet van een overval op [naam] . Bij het tweede verhoor op 26 juni 2018 heeft verzoeker een beroep gedaan op zijn zwijgrecht om redenen die hiervoor zijn vermeld.
Uit de politieverhoren, noch uit het verhoor door de rechter-commissaris en de overige dossierstukken blijkt dat verzoeker zijn aanhouding en het voortduren van de voorlopige hechtenis (grotendeels) aan zichzelf te wijten heeft. Daarbij betrekt de rechtbank dat verzoeker pas anderhalf jaar na dato is verhoord en onduidelijk is wat hij nog meer of anders zou hebben moeten of kunnen verklaren. De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat niet valt in te zien welke antwoorden verzoeker had moeten geven, die tot beëindiging van zijn voorlopige hechtenis zouden hebben geleid. Daarom acht de rechtbank in dit geval gronden van billijkheid aanwezig om aan verzoeker een vergoeding toe te kennen voor de 171 dagen die hij in voorarrest heeft doorgebracht, zoals hierna bij de beslissing te melden, en de (inkomens)schade die hij daardoor heeft geleden.
- gederfd inkomen -
De rechtbank acht voldoende onderbouwd dat verzoeker als gevolg van de vrijheidsbeneming inkomensschade heeft geleden. Uit de bij het verzoekschrift overgelegde brief van de werkgever van 7 december 2018 blijkt dat vanaf 1 mei 2018 geen loon aan verzoeker is uitbetaald. Verzoeker heeft vanaf dat moment schade geleden tot en met 10 oktober 2018. Gedurende die periode heeft verzoeker inkomen gederfd als gevolg van de inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. De rechtbank stelt die periode vast op 5,3 maanden. Dat verzoeker feitelijk pas in november 2018 zijn werkzaamheden heeft hervat komt voor zijn eigen rekening.
Voor de bepaling van het netto maandsalaris gaat de rechtbank uit van de gegevens op de overgelegde loonstroken. De rechtbank berekent het netto maandloon door van het daarop aangegeven bruto maandloon, vermeerderd met de ploegentoeslag, af te trekken de loonbelasting/premie volksverzekering en de premie WGA-WHK. De werkgever heeft aangegeven dat in die periode geen pensioenpremie is afgedragen. Dat leidt tot een netto maandsalaris van € 2.018,05.
Uit genoemde brief van de werkgever blijkt dat de vakantietoeslag (8,33%) wordt opgebouwd over het bruto salaris en de ploegentoeslag.
De grondslag waarover de vakantietoeslag moet worden berekend is derhalve: € 2.121,01 + € 445,41 = € 2.566,42 bruto per maand. 8,33% van € 2.566,42 = € 213,78 bruto vakantietoeslag per maand.
Dit levert - naar schatting - bij een belastingdruk van 38,10% een netto bedrag op van € 132,33 per maand.
De vaste provisie à 4,5% wordt volgens genoemde brief van de werkgever berekend over het bruto jaarsalaris inclusief vakantiegeld, zijnde: € 25.452,12 + € 2.565,36 = € 28.017,48.
4,5% van € 28.017,48 is € 1.260,79 per jaar, derhalve € 105,06 per maand. De rechtbank schat de schade op dit onderdeel derhalve op dit bedrag.
Gederfd inkomen per maand (netto):
Salaris inclusief ploegentoeslag € 2.018,05
Vakantietoeslag € 132,33
Provisie
€ 105,06
Totaal per maand € 2.255,44
Gederfd inkomen over de periode van 5,3 maanden: € 11.953,83.
- gederfde vakantiedagen –
Per maand bouwt verzoeker 2,08 vakantiedagen op.
Voor 5,3 maanden komt dat neer op circa 11 dagen.
De rechtbank schat het netto uurloon op € 9,00.
De vergoeding voor gederfde vakantiedagen wordt derhalve geschat op 11 dagen x 8 uur x € 9,00 = € 792,00.
- afgeschreven vakantiedagen in april 2018 –
Door de werkgever is over de gehele maand april 2018 loon uitbetaald, maar zijn de dagen die verzoeker niet aanwezig is geweest verrekend met reeds opgebouwde vakantiedagen. Van 23 tot en met 30 april 2018 zijn dat 5 werkdagen (Koningsdag is een nationale vrije dag).
De vergoeding op dit onderdeel wordt geschat op 5 dagen x 8 uur x € 9,00 = € 360,00.
Aan gederfd inkomen en gederfde c.q. afgeschreven vakantiedagen komt derhalve voor vergoeding in aanmerking:
€ 11.953,83 + € 792,00 + € 360,00 = € 13.105,83.
Als vergoeding voor het indienen en ter zitting behandelen zal de rechtbank het forfaitaire bedrag toekennen.
Het verzoek zal dan ook worden ingewilligd op de wijze als hieronder is aangegeven.

3.Beslissing

De rechtbank:
Kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van
€ 27.410,83(zegge: zevenentwintigduizendvierhonderdtien euro en drieëntachtig cent), welk bedrag als volgt is samengesteld:
€ 315,00 wegens een verblijf van 3 dagen op een politiebureau;
€ 13.440,00 wegens een verblijf van 168 dagen in een huis van bewaring;
€ 13.105,83 wegens gederfd inkomen en gederfde c.q. afgeschreven vakantiedagen;
€ 550,00 wegens de kosten van de raadsvrouw voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift.
Wijst af het meer of anders verzochte.
Beveelt de uitbetaling door de griffier van deze rechtbank van de bij deze beschikking aan verzoeker toegekende vergoeding op de derdengeldrekening van verzoekers advocaat, bankrekeningnummer NL43ABNA 0477 2458 97 ten name van Stichting Derdengelden Blonk & Jansen, onder vermelding van “schadevergoeding [verzoeker]
/om– dossiernummer [nummer] .”

4.Samenstelling raadkamer en uitspraakdatum

Deze beschikking is gegeven door mr. L.J. Saarloos, voorzitter,
mr. I.H. Lips en mr. N. Boots, rechters
in tegenwoordigheid van mr. C.M.A. van der Meij, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2019.
Informatie bij deze beschikking
Voor zover er in deze uitspraak een bedrag is toegewezen kan de opdracht tot uitbetaling van dit bedrag pas worden gegeven nadat de beslissing onherroepelijk is geworden. Bijgaande beschikking is op dit moment nog niet onherroepelijk; de officier van justitie heeft 14 dagen de tijd om hoger beroep in te stellen en voor de verzoekende partij is binnen een maand (30 dagen) na betekening van deze uitspraak hoger beroep mogelijk. Genoemde termijnen kunnen worden bekort wanneer ter griffie afstand wordt gedaan van het recht op het instellen van hoger beroep.
U kunt op de volgende wijze ter griffie afstand doen van het recht op het instellen van hoger beroep:
  • (als verzoeker) in persoon bij de informatiebalie van onze rechtbank;
  • (als advocaat) in persoon bij de informatiebalie van onze rechtbank, indien u verklaart daartoe door verzoeker te zijn gevolmachtigd;
  • (in het geval dat noch verzoeker noch de advocaat in de gelegenheid is om in persoon bij de informatiebalie afstand te doen) door aan een medewerker van de strafgriffie daartoe een schriftelijke bijzondere volmacht te verlenen.