17.2.Naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad geldt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van deze gebreken niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd, aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale bewijsregels van stelplicht en bewijslast (vgl. HR 30 oktober 2009,
nr. 07/10513, HR:2010:BL7957).
18. Verweerder heeft gesteld dat eiseres werkzaamheden heeft verricht voor rechtspersonen waarin zij een aanmerkelijk belang houdt en dat uit de gedane correcties inzake het gebruikelijk loon volgt dat de vereiste aangifte niet is gedaan. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat eiseres in [K] Ltd. in 2010 diverse werkzaamheden heeft verricht, ondanks dat deze vennootschap in 2010 zou zijn opgeheven zoals door eiseres is gesteld. Verweerder heeft in dit verband op de uitspraak op bezwaar omzetbelasting [P] B.V. van 10 augustus 2010 gewezen waaruit blijkt dat eiseres in 2010 diverse malen zowel telefonisch als schriftelijk contact alsmede een gesprek heeft gehad met medewerkers van de Belastingdienst. Uit een brief van de rechtbank Rotterdam van 1 oktober 2010 heeft verweerder tevens kunnen afleiden dat eiseres als contactpersoon is opgetreden voor een op 15 september 2010 ontvangen beroepschrift van [P] B.V.. Verweerder heeft voorts hiermee aannemelijk gemaakt dat als gevolg van deze werkzaamheden [P] B.V. € 96.458 heeft terugontvangen van de Belastingdienst. Het feit dat dit bedrag door middel van een akte van cessie is overgedragen aan [K] B.V. duidt er eveneens op dat er namens deze vennootschap werkzaamheden zijn verricht voor [P] B.V.. Voorts heeft haar ex-echtgenoot tijdens het boekenonderzoek verklaard dat ook zijn echtgenote werkzaamheden verrichtte voor zijn vennootschappen. Bovendien is aan eiseres door [B] B.V. een auto ter beschikking gesteld. Dat volgens eiseres zij in 2010 niet in staat was om werkzaamheden te verrichten omdat zij moest wachten op een oproep voor haar detentie, heeft verweerder voldoende weersproken. Dit maakt het zoeken naar een werkkring bij derden misschien lastig, maar staat niet in de weg aan het werken voor de vennootschappen van haar toenmalige echtgenoot. Voorts heeft verweerder op basis van de hierboven onder punt 3.2 opgenomen gedeeltes uit de gespreksverslagen met de accountmanagers aannemelijk gemaakt dat eiseres door het verzorgen van ib/pvv-aangiften van circa 1.000 particulieren ook uit naam van [B] B.V. en [M] . werkzaamheden heeft verricht. Uit deze gespreksverslagen blijkt tevens dat via [K] Ltd., [D] Ltd. en [J] Ltd. in 2010 werkzaamheden werden verricht voor het oprichten van Limiteds en het verzorgen van de aangiftes voor deze vennootschappen. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat deze werkzaamheden dusdanig fiscaal-juridisch complex van aard zijn dat eiseres als fiscaal jurist in ieder geval een deel van deze werkzaamheden heeft verricht. Nu verweerder onweersproken heeft gesteld dat de [N] B.V. slechts één maand iemand in dienst heeft gehad en met € 80.754 een substantiële omzet heeft gedraaid, is het aannemelijk dat eiseres, waarvan vaststaat dat zij ook een opleiding in de zorg heeft gevolgd, ook voor deze vennootschap werkzaamheden heeft verricht.
19. De rechtbank acht gelet op de door verweerder aangedragen feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, aannemelijk dat in alle vennootschappen werkzaamheden zijn verricht. Voorts is door verweerder aannemelijk gemaakt dat eiseres als fiscaal jurist en als zorgverlener (een deel) van deze activiteiten heeft verricht. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dan ook redelijkerwijs dat aannemelijk is dat eiseres in ieder geval met zes van de vennootschappen een fictieve dienstbetrekking had. Daar doet niet aan af dat verweerder in zijn brief van
27 november 2015 slechts [K] Ltd. en [J] Ltd. als vennootschappen heeft genoemd waaruit eiseres een gebruikelijk loon heeft genoten. Als verweerder naderhand aannemelijk weet te maken dat eiseres ook in de overige vennootschappen werkzaamheden heeft verricht, dan staat het hem vrij ook die vennootschappen in de onderbouwing van de correcties te betrekken. Nu eiseres, op wie de bewijslast rust uit hoofde van de tekst van artikel 12a van de Wet LB maar ook uit hoofde van een redelijke bewijslastverdeling, geen informatie heeft verstrekt op grond waarvan kan worden aangenomen dat de werkzaamheden voor deze vennootschappen wat betreft aard en omvang tot een lager dan het in artikel 12a, eerste lid, van de Wet LB vermelde bedrag zouden moeten leiden, zou kunnen worden uitgegaan van een gebruikelijk loon van
€ 41.000 per vennootschap. Nu verweerder het gebruikelijk loon heeft beperkt tot twee vennootschappen leidt dit tot een correctiebedrag van € 82.000.
20. Eiseres heeft in haar aangifte ib/pvv 2010 geen inkomen uit werk en woning aangegeven en ook in de definitieve aanslag is dit inkomen op nihil vastgesteld.
Derhalve is in zowel absolute als relatieve zin een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet aangegeven. Aangezien zij fiscaal jurist is, is aannemelijk dat eiseres zich hiervan ten tijde van het doen van de aangifte bewust moet zijn geweest, zodat de vereiste aangifte niet is gedaan. Gelet hierop, dient de bewijslast te worden omgekeerd en verzwaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat deze omkering in dit geval onevenredig is.
21. De omkering van de bewijslast brengt mee dat eiseres de stelplicht en de (verzwaarde) bewijslast draagt ten aanzien van feiten die van belang zijn voor de beoordeling van de vraag of de bij de uitspraak op bezwaar gehandhaafde of nader vastgestelde belastingaanslag onjuist is (Hoge Raad 15 november 2013, nr. 12/00606, ECLI:NL:HR:2013:1129). Gelet hierop, wordt de navorderingsaanslag geacht juist te zijn, tenzij eiseres overtuigend aantoont dat deze tot een te hoog bedrag is vastgesteld. 22. Met hetgeen eiseres heeft aangevoerd, heeft zij naar het oordeel van de rechtbank niet doen blijken dat de navorderingsaanslag op dit onderdeel te hoog is vastgesteld.
23. Eiseres heeft aldus het van haar te verlangen bewijs niet geleverd. De rechtbank dient dan nog wel te beoordelen of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de opgelegde navorderingsaanslag berust op een redelijke schatting. De rechtbank is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. Daarbij is in aanmerking genomen dat eiseres dit mede aan zichzelf heeft te danken door geen of weinig informatie te verstrekken, zodat verweerder redelijkerwijs niet anders heeft kunnen handelen dan door zich te baseren op de gegevens zoals deze uit controlerapport voortvloeiden.
Schending van het motiveringsbeginsel?
24. De grief van eiseres dat de navorderingsaanslag en de uitspraak op bezwaar onvoldoende zijn gemotiveerd, treft geen doel. Verweerder is aanvankelijk een boekenonderzoek gestart met betrekking tot de vpb-aangifte 2010 van [K] Ltd. De uit dat onderzoek naar voren gekomen feiten waren voor verweerder voldoende aanleiding om ook de aangifte ib/pvv 2010 van eiseres voor wat betreft het gebruikelijk loon aan een nader onderzoek te onderwerpen. In het onderzoeksrapport wordt naar het oordeel van de rechtbank op dit onderwerp uitgebreid en gemotiveerd ingegaan om hetgeen aldaar naar voren is gekomen als onderbouwing te mogen laten dienen voor de navorderingsaanslag. Daarnaast heeft verweerder in zijn brief van
4 oktober 2016 eiseres in kennis gesteld van zijn voorlopige standpunt in deze zaak. Als eiseres van mening is dat de daarin door verweerder aangedragen feiten en omstandigheden niet kloppen, dan ligt het op de weg van eiseres om deze gemotiveerd te weerspreken en van haar kant feiten te stellen en vervolgens aannemelijk te maken dat hetgeen verweerder stelt niet juist is. Het door verweerder op 2 december 2016 geplande hoorgesprek was hiertoe een uitgelezen moment geweest. Doordat eiseres er bewust voor heeft gekozen om niet op dat hoorgesprek te verschijnen, kan, en daarmee anders dan eiseres heeft gesteld, verweerder niet worden verweten dat de uitspraak op bezwaar van 9 december 2016 vrijwel gelijk is aan het eerder ingenomen voorlopige standpunt.
25. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
26. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.