ECLI:NL:RBNHO:2019:4336

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 mei 2019
Publicatiedatum
22 mei 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2309
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor het bouwen van een extra bouwlaag op een bestaand gebouw in Zaanstad

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad. Eiseres, een mede-eigenaresse van het perceel, had een vergunning aangevraagd voor het bouwen van een extra bouwlaag op een bestaand gebouw. Het primaire besluit van 24 oktober 2017 om de vergunning te weigeren werd in het bestreden besluit van 16 mei 2018 gehandhaafd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het project in strijd is met de maximale bouwhoogte van 6,00 meter, zoals vastgelegd in het bestemmingsplan "Poelenburg", aangezien de voorgestelde bouwlaag een hoogte van 10,63 meter heeft.

De rechtbank heeft overwogen dat de weigering van de vergunning door verweerder gerechtvaardigd was op basis van stedenbouwkundige overwegingen. De extra bouwlaag zou niet aansluiten bij de bestaande bebouwing en zou de heldere structuur van het gebied verstoren. Eiseres betoogde dat de weigering onterecht was, omdat volgens de Ruimtelijke visie van 7 oktober 2015 drie bouwlagen toegestaan zouden zijn. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder beleidsruimte had en dat de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid was gemaakt.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de aanvraag niet gesplitst kon worden, omdat er geen functionele en constructieve samenhang was tussen de verschillende bouwlagen. Eiseres had eerder de gelegenheid gekregen om het project te splitsen, maar had daarvan geen gebruik gemaakt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/2309

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 mei 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: C.J. Segers),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad, verweerder

(gemachtigden: mr. F.P. Brouwer, F. Oussouma-Ait Moha, M. Mooij, ing. R.J. Reukema en A. Laarhoven).

Procesverloop

Bij besluit van 24 oktober 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan de besloten vennootschap Linus Duurzaam B.V. een omgevingsvergunning te verlenen voor de activiteiten bouwen en gebruiken voor het project het bouwen van een extra bouwlaag op het voorste deel en het achterste deel van het gebouw aan respectievelijk [adressen] (het perceel).
Bij besluit van 16 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit onder aanvulling van de motivering gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2019. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaken geregistreerd onder de nummers HAA 17/5121, HAA 18/133, HAA 18/5104, HAA 18/5101 en HAA 18/5094. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank is, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:484, van oordeel dat eiseres, als mede-eigenares van het perceel waarop het project is voorzien, als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij het primaire besluit is aan te merken.
2. Het project ziet op het realiseren van een extra bouwlaag op het gebouw op het perceel. De bouwlaag bestaat uit in totaal vijf appartementen. De bouwlaag op het voorste deel van het gebouw is teruggelegen van de bestaande voorgevel. De bouwlaag op het achterste deel van het gebouw ligt niet terug van de bestaande voorgevel. Daarnaast ziet het project op de herindeling van een appartement op de eerste verdieping in het voorste deel van het gebouw.
3. Niet in geschil is dat het project in strijd is met de maximale bouwhoogte van 6,00 meter die ter plaatse geldt op basis van het bestemmingsplan “Poelenburg”, nu het project een bouwhoogte heeft van 10,63 meter.
4.1
Verweerder heeft geweigerd met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, in samenhang met artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, omgevingsvergunning te verlenen voor de activiteit gebruiken in strijd met het bestemmingsplan.
4.2
Verweerder heeft aan de weigering ten grondslag gelegd dat een tweede verdieping op het achterste deel van het gebouw die niet terugligt van de bestaande voorgevel stedenbouwkundig niet wenselijk is. Die verdieping is georiënteerd op het binnenterrein. De beoogde woningen zijn gericht op een parkeerterrein met weinig ruimtelijke kwaliteit, terwijl de achterkanten zijn gekeerd naar de openbare ruimte. Dat draagt niet bij aan het verbeteren van de heldere opbouw/structuur van het gebied. Bebouwing moet enerzijds goed op de omgeving aansluiten en anderzijds de heldere lijnen langs het openbaar gebied versterken door het (min of meer) bouwen in de rooilijn van omringende bebouwing en het realiseren van bebouwing met duidelijke voorkanten naar die openbare ruimte. Aanwezige en te versterken lijnen zijn die van De Weer en Dobbeven. Toe te voegen volumes dienen dan ook te worden gerealiseerd met voorkanten naar die openbare ruimten/lijnen.
Daarnaast voldoen de drie appartementen op de tweede verdieping op het achterste deel van het gebouw volgens verweerder niet aan de Woonvisie 2015 en het Actieplan Poelenburg. Binnen de wijk Poelenburg zijn al veel kleine en goedkope woningen aanwezig. Nog meer woningen toevoegen in deze categorie sluit niet aan bij het uitgangspunt om niet alleen kwantitatief maar ook kwalitatief woningen toe te voegen.
5.1
Eiseres betoogt dat verweerder ten onrechte geen vergunning heeft verleend voor de bouwlaag op het achterste deel van het gebouw. Volgens de Ruimtelijke visie van 7 oktober 2015 zijn vanuit stedenbouwkundig oogpunt drie bouwlagen toegestaan. Daarnaast is de motivering van verweerder met betrekking tot de Woonvisie en het Actieplan volgens eiseres niet juist. Verder speelde de omstandigheid dat de woningen georiënteerd zijn op een binnenterrein geen rol toen verweerder in maart 2017 vergunning verleende voor drie appartementen op de eerste verdieping.
5.2
De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij zijn besluitvorming over een aanvraag als hier aan de orde beleidsruimte heeft. De rechtbank toetst dan of verweerder bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Dit is een terughoudende toets.
5.3.1
De rechtbank begrijpt dat de Ruimtelijke visie van 7 oktober 2015 speciaal is ontwikkeld voor het plangebied. Blijkens de visie zijn vooral strakke rooilijnen langs De Weer uitgangspunt. Verder is in de visie vermeld dat de bouwhoogte aan De Weer over vrijwel de gehele lengte uit drie bouwlagen bestaat. Over de inrichting van de openbare ruimte is gezegd dat De Dobbeven een soort plein wordt waaraan gewoond moet worden. Vanaf de begane grond is sprake van direct zicht op de openbare ruimte, wat goed is voor de sociale controle. Blinde plinten met bergingen zijn uitgesloten. Vanaf de eerste verdieping is veel minder sprake van sociale controle, zo is verder in de visie vermeld.
5.3.2
In het advies van 15 december 2017 van de vakgroep Stedebouw is aangegeven dat de stedenbouwkundige niet wenselijke opzet door een extra bouwlaag aan de achterzijde wordt verstrekt. De woonbebouwing die op het achterste deel van het gebouw wordt gerealiseerd is namelijk met de voorzijde gericht naar een achterterrein waar wordt geparkeerd. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt zou de bebouwing juist met de voorzijde naar De Dobbeven moeten worden gericht. De bestaande heldere onderverdeling van het bestaande bouwblok in een hoofdvolume aan de meest belangrijke openbare ruimte (De Weer) en het ondergeschikte bouwdeel aan de achterzijde wordt nu losgelaten. De nieuwbouw keert zich met achterkanten naar de openbare ruimte. Dat is vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk, zo staat verder in het advies vermeld.
5.3.3
Zelfs indien zou moeten worden geconcludeerd dat uit de Ruimtelijke visie van 7 oktober 2015 niet heel duidelijk volgt dat het project voor wat betreft het achterste gedeelte stedenbouwkundig niet wenselijk is vanwege de ligging aan het binnenterrein, dan volgt naar het oordeel van de rechtbank uit het advies van de vakgroep Stedebouw van 15 december 2017 alsnog duidelijk dat dat volgens verweerder niet wenselijk is. Dat advies kan worden geacht een nadere aanvulling op de Ruimtelijke visie van 7 oktober 2015 te vormen en de meest actuele stedenbouwkundige ontwikkelingsideeën van verweerder te bevatten. In het advies is naar het oordeel van de rechtbank duidelijk uiteengezet waarom wonen op de tweede verdieping aan het binnenterrein vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk is. Verweerder heeft de aanvraag dan ook in redelijkheid reeds op die grond kunnen afwijzen. In het midden kan blijven of het project ook in strijd is met de Woonvisie 2015 en het Actieplan Poelenburg, zoals eiseres heeft betwist.
Zoals verweerder in het bestreden besluit verder terecht heeft gesteld, is eerder weliswaar omgevingsvergunning verleend voor drie appartementen op de eerste verdieping, maar dat project paste, anders dan het voorliggende, qua bouwhoogte binnen de regels van het bestemmingsplan, zodat een omgevingsvergunning daarvoor niet kon worden geweigerd. Daarentegen kon en moest verweerder het voorliggende project, anders dan de drie appartementen op de eerste verdieping, wel op stedenbouwkundige wenselijkheid bezien.
5.4
Het betoog van eiseres slaagt niet.
6.1
Eiseres betoogt verder dat verweerder het project had moeten splitsen en omgevingsvergunning had moeten verlenen voor de verdieping op het voorste deel van het gebouw. Volgens eiseres is sprake van een situatie waarin gesplitst kan worden omdat geen sprake van functionele en constructieve samenhang tussen de extra bouwlaag aan de voorzijde en die aan de achterzijde.
6.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder eiseres voorafgaand aan het primaire besluit twee keer in de gelegenheid heeft gesteld het project te splitsen, maar dat eiseres van die gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt.
Uit bij het primaire besluit behorende bouwtekeningen, waarnaar eiseres ter onderbouwing van haar betoog heeft verwezen, blijkt niet duidelijk dat tussen de extra bouwlaag op het voorste gedeelte en die op het achterste gedeelte van het gebouw geen constructieve samenhang bestaat. Er dient dan ook van te worden uitgegaan dat die gedeelten in bouwkundig opzicht niet van elkaar kunnen worden onderscheiden en dat het project dus niet kan worden gesplitst. Dit betekent dat verweerder het project terecht als één geheel heeft beschouwd en in zijn geheel heeft geweigerd. Daarbij geldt dat wat is aangevraagd is geweigerd. Omdat de aanvraag mede de herindeling van een appartement op de eerste verdieping in het voorste deel van het gebouw behelsde, ziet de weigering, zij het impliciet, ook daar op.
6.3
Het betoog van eiseres slaagt niet.
7. Voor zover eiseres heeft bedoeld te betogen dat verweerder het vertrouwen heeft gewekt dat omgevingsvergunning zou worden verleend voor het voorliggende project, faalt dat betoog. Niet is gebleken dat door of namens verweerder aan de aanvrager om omgevingsvergunning concrete en ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan waaraan de aanvrager dan wel eiseres de in rechte te honoreren verwachting kon ontlenen dat omgevingsvergunning zou worden verleend voor het project.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. W.I.K. Baart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2019.
de griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.