Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Procesverloop
2.Het standpunt van verzoekster
3.De beoordeling van het verzoek
“Ik moet het doen met de stukken die voorliggen.”
Rechtbank Noord-Holland
Op 21 mei 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland, in de persoon van de wrakingskamer, een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van verzoekster tegen mr. P.J. Jansen. Verzoekster had op 5 april 2019 een wrakingsverzoek ingediend, dat na een mondelinge behandeling op 29 april 2019 werd afgewezen. Op 20 mei 2019 vond er een zitting plaats in de hoofdzaak, waarbij verzoekster voortijdig de zitting verliet. Op 21 mei 2019 diende verzoekster opnieuw een wrakingsverzoek in. De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van de geldende uitgangspunten voor wraking, waarbij de onpartijdigheid van de rechter centraal staat. De wrakingskamer concludeerde dat de aangevoerde gronden voor wraking niet voldoende waren om te concluderen dat de rechter partijdig zou zijn. De enkele aankondiging van de rechter om op 29 mei 2019 vonnis te wijzen, en de vermeende weigering om stukken op te vragen, werden niet als wrakingsgronden erkend. De wrakingskamer verklaarde het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, wat betekent dat het verzoek zonder verdere mondelinge behandeling werd afgehandeld. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.