ECLI:NL:RBNHO:2019:3994

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 mei 2019
Publicatiedatum
13 mei 2019
Zaaknummer
15.216854.18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting en diefstal in Hoofddorp met levensgevaar voor omwonenden

Op 9 mei 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere brandstichtingen en een diefstal. De verdachte heeft op 28 oktober 2018 in Hoofddorp opzettelijk brand gesticht in een geparkeerde auto, wat resulteerde in de verbranding van vijf voertuigen en schade aan nabijgelegen woningen. Door de brand ontstond er levensgevaar voor de bewoners van deze woningen. Drie nachten later heeft de verdachte opnieuw brand gesticht aan een andere auto, waarbij ook gemeen gevaar voor andere voertuigen ontstond. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal uit een woning, waarbij hij een tablet en een laptop heeft weggenomen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie en de verdediging in overweging genomen, evenals de impact van de brandstichtingen op de slachtoffers en de samenleving. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar is en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid uitsluiten. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij schadevergoedingen zijn toegewezen voor materiële schade, maar immateriële schade is afgewezen omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De uitspraak benadrukt de ernst van brandstichting en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.216854.18 (P)
Uitspraakdatum: 9 mei 2019
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 april 2019 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
( [adres] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [P.I.] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B.J.G. Leeuw en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. R.W. van Zanden, advocaat te Hoofddorp, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 28 oktober 2018 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met spiritus en/of terpentine, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan vijf, althans een hoeveelheid, personen- en/of bestelauto's, althans motorrijtuigen, en/of de voordeur(en) en/of voorgevel(s) van de woning(en) (gelegen aan [adres] ) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor een of meer belendende motorrijtuigen en/of voornoemde woning(en) en/of (een) belendende woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor (een) zich in die woning(en) bevindend(e) perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) zich in die woning(en) bevindend(e) perso(o)n(en), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
Feit 2:
hij op of omstreeks 31 oktober 2018 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met spiritus en/of terpentine, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een personenauto geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor een of meer belendende motorrijtuigen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
Feit 3:
primair
hij op of omstreeks 12 oktober 2018 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer
in/uit een woning (gelegen aan [adres] ) een tablet (merk Apple, type Ipad Air 2) en/of een computer/laptop (merk Apple, type Macbook Air 13) en/of een of meer sleutel(s) van voornoemde woning, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van de sleutel(s) van voornoemde woning;
subsidiair
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 oktober 2018 tot en met 1 november 2018 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, en/of (elders) in Nederland een of meer goed(eren), te weten een tablet (merk Apple, type Ipad Air 2) en/of een computer/laptop (merk Apple, type Macbook Air 13) en/of een of meer sleutel(s) van een woning (gelegen aan [adres] ) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof(fen).

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten.
Wat betreft de feiten 1 en 2 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake is geweest van het medeplegen van die feiten door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] .
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte ten aanzien van de feiten 1 en 2 partieel dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen. De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 1 bovendien betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onderdelen ‘levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander’.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw algehele vrijspraak bepleit.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelverweer
De raadsvrouw heeft betoogd dat de in het overzichtsproces-verbaal (op pagina 6) weergegeven samenvatting van de getuigenverklaring van verdachte (in het onderzoek ‘Kopanista’) tijdens het verhoor op 27 november 2018 dient te worden uitgesloten van het bewijs omdat deze verklaring op onrechtmatige wijze tot stand is gekomen. Nu de rechtbank deze samenvatting niet zal bezigen voor het bewijs, komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van dit verweer.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Partiële vrijspraak en bewijsoverweging feit 1
Op grond van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen is voor de rechtbank komen vast te staan dat verdachte in de nachtelijke uren van 28 oktober 2018 aan het [adres] te Hoofddorp personenauto’s in brand heeft gestoken. De vraag die voorligt, is of hij dit feit tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] heeft gepleegd. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
Voor een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen (vgl. ECLI:NL:HR:2004:AO9905). De kwalificatie medeplegen is slechts gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde (intellectuele en/of materiële) bijdrage van een verdachte aan het delict van voldoende gewicht is (vgl. ECLI:NL:HR:2011:BO2629). Als het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband kunnen worden gebracht, dan kan bij de vorming van een oordeel hierover rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol van de verdachte en het belang van die rol (vgl. ECLI:NL:HR:2014:3474, r.o. 3.2.2.).
De rechtbank acht bewezen dat medeverdachte [medeverdachte] een bepaalde rol bij dit feit heeft gehad, naar hij zelf ook heeft verklaard. Met de verdediging is de rechtbank echter van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en ook overtuigend bewijs bevat voor de conclusie dat [medeverdachte] bij deze (eerste) brandstichting een zodanig significante, wezenlijke bijdrage aan de brandstichting heeft geleverd dat hij zich aldus als medepleger aan dit feit heeft schuldig gemaakt. Daarbij acht de rechtbank van belang dat op de camerabeelden is te zien dat de brandstichting feitelijk door één persoon, te weten verdachte, is uitgevoerd. De rechtbank zal [medeverdachte] in zijn eigen zaak veroordelen wegens medeplichtigheid aan deze brandstichting. Dit betekent dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het onderdeel ‘medeplegen’.
De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, van oordeel dat als gevolg van de brandstichting – naast gemeen gevaar voor goederen – ook levensgevaar voor personen te duchten was en overweegt daartoe als volgt.
De brand is in de nachtelijke uren gesticht door open vuur in aanraking te brengen met spiritus en/of terpentine waardoor vijf personen- en bestelauto’s geheel of gedeeltelijk zijn verbrand. Uit het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] volgt dat toen hij ter plaatse kwam, hij zag dat uit meerdere auto’s metershoge vlammen kwamen. Hij zag dat de brand hevig woedde en dat door de hitte ook de voorzijde van de woningen aan het [adres] aanstraalden. Tussen de brandende auto’s en deze woningen lag een trottoir van naar schatting 1,5 meter. Gelet op de hevige brand en de hevige rookontwikkeling, werd besloten tot het ontruimen van een aantal woningen. Daarbij is geconstateerd dat in een of meerdere van de ontruimde woningen rook aanwezig was.
Uit het sporenonderzoek blijkt dat ten gevolge van hitte inwerking de twee voordeuren van nummers [nummer] en [nummer] waren aangetast. De verf van de deuren was gebarsten en grotendeels afgebladderd. Ook was een barst in een raam aanwezig en was de regenpijp, gesitueerd tussen de twee voordeuren, deels gesmolten. Voorts is in het proces-verbaal van sporenonderzoek de conclusie getrokken dat wanneer de brand niet of later geblust was, de mogelijkheid aanwezig was dat de hitte inwerking op de voordeuren en het raam over zou slaan op directe vuurbelasting. Hierbij was het mogelijk dat de directe vuurbelasting over zou slaan op de gordijnen achter de ruit, waarop het uiteindelijk over zou kunnen slaan op één of meerdere woningen. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze conclusie, van verbalisanten werkzaam bij de Forensische Opsporing, te twijfelen. De rechtbank neemt deze conclusie over.
Tot slot wijst de rechtbank nog op het feit dat uit eerdergenoemd proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] volgt dat een ambulance ter plaatse is gekomen, dat bewoners van ontruimde percelen zijn onderzocht en dat de twee bewoners van perceel [nummer] ter controle zijn overgebracht naar het ziekenhuis.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de brand een concreet gevaar voor met name de bewoners van percelen [nummer] en [nummer] opleverde die zich, gezien het tijdstip van de brand, vermoedelijk slapend in hun woning bevonden. Dit moet naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest, ook voor verdachte.
3.3.4
Bewijsoverweging feit 2
Op grond van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen is voor de rechtbank komen vast te staan dat in de nachtelijke uren van 31 oktober 2018 wederom aan het [adres] te Hoofddorp een personenauto in brand is gestoken. De rechtbank acht bewezen dat verdachte hierin een wezenlijk aandeel heeft gehad. De vraag die ook nu weer voorligt, is of hij dit feit tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] heeft gepleegd. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
Net als bij de brandstichting van feit 1 zijn verdachte en [medeverdachte] voorafgaand aan dit feit, op 29 oktober 2018, gezamenlijk naar de Albert Heijn gegaan. Verdachte koopt daar een fles spiritus en [medeverdachte] koopt een fles terpentine en handschoenen. In de nacht van 31 oktober 2018 verlaten verdachte en [medeverdachte] om 02:41 uur gezamenlijk hun woningen. [medeverdachte] draagt een gevulde tas bij zich. Buiten zet verdachte zijn capuchon op. Omstreeks 03:26 uur komen beiden, zonder tas, terug bij hun woningen. In de gemeenschappelijke keuken van hun woningen is een tas aangetroffen met daarin latex handschoenen die sterk naar terpentine ruiken.
Voorts zijn na deze brandstichting ter plaatse – op straat en onder diverse auto’s – A4-papieren aangetroffen met daarop teksten als “Nr. [nummer] Mister [naam] You Fuckt Up”. Uit het onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) aan één van deze, inbeslaggenomen papieren is gebleken dat het afkomstig is uit het schrijfblok dat in de woning van verdachte is aangetroffen. Deze A4-papieren moeten voorafgaand aan de brandstichting zijn geschreven. Het kan naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs niet anders zijn dan dat (ook) deze papieren, naast de spiritus en terpentine, in de gevulde tas zaten die [medeverdachte] bij het verlaten van de woningen droeg.
De gedragingen van verdachte en [medeverdachte] geven – in onderling verband en in samenhang bezien – naar hun uiterlijke verschijningsvorm blijk van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachten, gericht op het stichten van brand. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken, te minder nu verdachte zich zowel bij de politie als ter terechtzitting op zijn zwijgrecht heeft beroepen. De rechtbank acht dan ook het ‘medeplegen’ wettig en overtuigend bewezen.
3.3.5
Bewijsoverweging feit 3 primair
Op grond van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen is voor de rechtbank komen vast te staan dat verdachte zich op 12 oktober 2018 schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een MacBook, iPad en een voordeursleutel uit de woning aan de [adres] te Hoofddorp. Dit is in de buurt van de woning van verdachte. Ten tijde van de diefstal straalde de telefoon/het telefoonnummer van verdachte een zendmast aan in de directe omgeving van de [adres] . Op het moment dat de MacBook, na de diefstal, online kwam (via “Find my iPhone”) ter hoogte van de [adres] , gedurende ongeveer tien minuten, straalde de telefoon/het telefoonnummer van verdachte een zendmast aan in de directe omgeving van deze woning. Op de [adres] wonen de ouders van verdachte. Gelet op deze gelijktijdigheden en het korte tijdsverloop tussen de diefstal van de goederen uit de woning en het moment dat de MacBook voor langere tijd “aanstraalt” ter hoogte van de woning van de ouders van verdachte, kan het niet anders dan dat het verdachte is geweest die voornoemde goederen heeft weggenomen. Verdachte past ook binnen het signalement dat door de getuige [getuige 1] van de dader is gegeven.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
hij op 28 oktober 2018 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met spiritus en/of terpentine, ten gevolge waarvan vijf personen- en bestelauto’s en de voordeuren en voorgevels van de woningen gelegen aan [adres] geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor een of meer belendende motorrijtuigen en voornoemde woningen en belendende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en levensgevaar voor zich in die woningen bevindende personen te duchten was;
Feit 2:
hij op 31 oktober 2018 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met spiritus en/of terpentine, ten gevolge waarvan een personenauto gedeeltelijk is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor een of meer belendende motorrijtuigen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
Feit 3 primair:
hij op 12 oktober 2018 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, uit een woning gelegen aan [adres] , een tablet (merk Apple, type Ipad Air 2) en een laptop (merk Apple, type Macbook Air 13) en een sleutel van voornoemde woning, toebehorende aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van de sleutel van voornoemde woning.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is;
Feit 2:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
Feit 3 primair:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de geëiste straf buitenproportioneel is, ook kijkend naar de richtlijnen van het Openbaar Ministerie (OM). De raadsvrouw heeft verzocht bij de straftoemeting rekening te houden met de tijd die verdachte inmiddels al in voorarrest zit en zijn persoonlijke omstandigheden, zoals die onder andere blijken uit de opgemaakte rapportages en de overgelegde stukken van Vast & Verder. De raadsvrouw heeft verzocht om van een op te leggen gevangenisstaf in ieder geval een deel voorwaardelijk op te leggen met als (enige) bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht. Een bijzondere voorwaarde inhoudende het verplicht meewerken aan een ambulante behandeling heeft naar de mening van de raadsvrouw geen meerwaarde, nu verdachte gemotiveerd is om een eerdere behandeling bij De Waag in een vrijwillig kader te blijven volgen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de nachtelijke uren schuldig gemaakt aan het in brand steken van een geparkeerde auto. Door de ontstane brand zijn in totaal vijf auto’s in meer of mindere mate uitgebrand. Er is daarnaast schade aan nabijgelegen woningen ontstaan en er was levensgevaar voor de in die woningen aanwezige personen te duchten. Zoals hiervoor onder 3.3.3 is weergegeven, is een aantal woningen ontruimd en zijn twee bewoners ter controle naar het ziekenhuis overgebracht. Drie nachten later heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van brandstichting aan een geparkeerde auto. Door de ontstane brand is de auto volledig uitgebrand en was er gemeen gevaar voor belendende voertuigen te duchten. Brandstichting is een zeer ernstig feit, zeker als dat gepaard gaat met concreet gevaar voor personen. Naast materiële schade en hinder heeft de brand bij de bewoners van het [adres] te Hoofddorp angst en een groot gevoel van onveiligheid veroorzaakt. Namens [slachtoffer 2] , omwonende en eigenaresse van twee van de uitgebrande auto’s, is ter terechtzitting naar voren gebracht hoe groot de impact van de brand voor haar is geweest.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een diefstal uit een woning. Hiermee werd aan de bewoners overlast en schade berokkend. Bovendien zorgt een woninginbraak voor gevoelens van onveiligheid bij de bewoners in het bijzonder en in de maatschappij in het algemeen. Een woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig moet kunnen voelen en waar spullen veilig moeten kunnen staan. Verdachte heeft zich hier niets van aangetrokken en was kennelijk alleen maar uit op eigen financieel gewin.
Gelet op de ernst van de feiten komt naar het oordeel van de rechtbank enkel een gevangenisstraf van aanzienlijke duur als straf in aanmerking.
Bij het bepalen van de duur van die straf heeft de rechtbank in het nadeel van verdachte rekening gehouden met zijn proceshouding. Verdachte heeft zich gedurende het onderzoek consequent op zijn zwijgrecht beroepen en zelf geen inzicht gegeven in de achtergrond van het gebeuren op 28 en 31 oktober 2018, dat – mede gelet op de bij de tweede brandstichting verspreide A4-papieren – vermoedelijk in de relationele sfeer is gelegen. Verdachte heeft aldus geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen en lijkt op buitengewoon lichtvaardige wijze tot dit handelen te zijn overgegaan zonder de ernst daarvan te beseffen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank verder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 19 april 2019, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder is veroordeeld, ook meermalen ter zake van vermogensdelicten;
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 18 april 2019, van
[reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland;
- het psychologische Pro Justitia rapport, gedateerd 29 maart 2019, opgesteld door
drs. A. Witvliet, GZ-psycholoog.
Uit het rapport van de psycholoog komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast is sprake van enige narcistische persoonlijkheidstrekken. Ook is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een stoornis in cannabisgebruik. De psycholoog kan, nu verdachte niet over de feiten verklaart, geen verband leggen tussen de gestelde diagnose en de ten laste gelegde feiten. Het eventuele motief is onvoldoende inzichtelijk geworden. Wel wijst de psycholoog op het feit dat verdachte over het algemeen in staat moet worden geacht zijn gedragskeuzes in behoorlijke wilsvrijheid te maken. Ook kan de psycholoog, om dezelfde reden, vanuit psychopathologisch perspectief geen uitspraak doen over de kans op recidive en ook niet een interventieadvies geven.
Gelet op de inhoud van dit rapport is de rechtbank van oordeel dat verdachte als volledig toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
De reclassering kan, gelet op het feit dat verdachte niet wil spreken over de ten laste gelegde feiten, geen delict gerelateerde factoren aanwijzen. Ook kan zij geen uitspraak doen over het risico op recidive ten aanzien van brandstichting. Wel ziet de reclassering zorgelijk gedrag voorafgaande aan detentie. Er zijn aanwijzingen voor een pro criminele houding en een vriendengroep die zich begeeft in het criminele circuit. Verdachte lijkt zich niet te conformeren aan hulpverlening en sociale normen en waarden. Daarnaast is hij niet oprecht in het contact met zowel zijn ouders als hulpverleners. De reclassering maakt zich zorgen over de houding van verdachte en zijn gedrag. Als verdachte schuldig wordt bevonden aan de brandstichting, meent de reclassering ‘dat het gedrag welke dit delict heeft veroorzaakt’, behandeling behoeft. Zij adviseert een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht en een ambulante behandelverplichting.
De rechtbank deelt de zorgen van de reclassering. Zowel uit het reclasseringsrapport als het Pro Justitia rapport komt een bijzonder somber en zorgwekkend beeld naar voren omtrent de persoon van verdachte. Nu verdachte echter geen enkel inzicht geeft in zijn handelen en daar, blijkens het verhandelde ter terechtzitting, volhardend in is, ziet de rechtbank geen reden om thans bijzondere voorwaarden aan een voorwaardelijk strafdeel te verbinden. Gelet op de huidige houding van verdachte ziet de rechtbank daar de meerwaarde onvoldoende van in. Naar het oordeel van de rechtbank zal in het kader van de (voorbereiding van de) latere voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) van verdachte opnieuw naar de meerwaarde van bijzondere voorwaarden moeten worden gekeken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Deze straf is lager dan die door de officier van justitie is geëist, nu een gevangenisstraf van 54 maanden teveel afwijkt van de straffen die rechters voor feiten als de onderhavige plegen op te leggen.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

7.1.
[benadeelde partij 3]
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.787,61 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit:
  • uitgebrande auto € 2.000,00
  • zonnebril € 43,61
  • shirt € 29,00
  • schoenen € 315,00.
De gestelde immateriële schade bedraagt € 400,00.
De rechtbank is van oordeel dat de posten “zonnebril”, “shirt” en “schoenen” rechtstreeks voortvloeien uit het onder 1 bewezen verklaarde feit en voldoende zijn onderbouwd. Deze posten, die ook niet door de verdediging zijn weersproken, zijn derhalve toewijsbaar.
De post “uitgebrande auto” ziet op het verschil tussen de historische aanschafwaarde van de auto en de door de verzekering uitgekeerde vergoeding. Bij de beoordeling van de vordering kijkt de rechtbank, net als de verzekeringsmaatschappij, naar de dagwaarde van de auto. Het verschil tussen de historische aanschafwaarde en de dagwaarde betreft (juridisch gezien) geen schade, zodat de rechtbank dit deel van de vordering zal afwijzen.
Samenvattend is de rechtbank van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 387,61 dient te worden toegewezen.
Wat betreft de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij niet heeft voldaan aan de civielrechtelijke stelplicht en bewijslast die van toepassing is op vorderingen van de benadeelde partij. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de bewezen verklaarde autobrand bij de benadeelde gevoelens van onveiligheid en onbehagen heeft veroorzaakt, is voor de toewijsbaarheid van immateriële schade het uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Gevoelens van angst en onveiligheid zijn in dit verband onvoldoende. In beginsel zal sprake moeten zijn van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Niet gesteld of gebleken is dat daarvan sprake is. In dit verband merkt de rechtbank op dat deze benadeelde partij – anders dan de benadeelde partij [slachtoffer 2] (zie hierna) – in de nacht zelf niets van de autobrand heeft gemerkt en haar woning niet heeft hoeven te verlaten. Daarmee is dit onderdeel van de vordering onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De vordering zal derhalve tot een bedrag van € 387,61 worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid hebben geleid, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: brandstichting] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft, gelet op het onderzoek ter terechtzitting, een vordering tot schadevergoeding van € 4.352,42 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit de afbetaling van de auto van € 3.752,42. De gestelde immateriële schade bedraagt € 600,00.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade niet voor vergoeding in aanmerking komt, aangezien de benadeelde partij ook los van het onder 1 bewezen verklaarde feit de auto – waarvan zij de dagwaarde door de verzekering uitgekeerd heeft gekregen – zou hebben moeten betalen. Dit is dan ook niet als schade aan te merken, zodat de rechtbank dit deel van de vordering zal afwijzen.
Wat betreft de immateriële schade overweegt de rechtbank dat op de voet van artikel 6:106, lid 1 sub b, van het Burgerlijk Wetboek de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, anders dan vergoeding van vermogensschade, als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast. De rechtbank is van oordeel dat van deze laatste situatie sprake is, gelet op de onderbouwing van de vordering en de inhoud van het dossier, waaruit volgt dat de benadeelde partij als gevolg van de onder 1 bewezen verklaarde brandstichting ’s nachts haar woning heeft moeten verlaten en naar het ziekenhuis is moeten worden overgebracht. De rechtbank ziet in onderhavig geval, gelet op de aard van de inbreuk en alle omstandigheden van het geval, aanleiding om de immateriële schade te bepalen op een bedrag van € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: brandstichting] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.3.
[benadeelde partij 4]
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 639,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
  • eigen risico WA-plus verzekering € 300,00
  • TomTom navigatie € 239,00
  • inboedel van auto-accessoires € [nummer] ,00.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade, gelet op de door de benadeelde partij ter terechtzitting gegeven toelichting, tot het gevorderde bedrag rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit en voldoende is onderbouwd. De vordering zal derhalve worden toegewezen tot het bedrag van € 639,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: brandstichting] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.4.
[benadeelde partij 5]
De benadeelde partij [benadeelde partij 5] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.253,07 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
  • schade € 2.105,35
  • kosten rapport € 30,00
  • bedrijfsschade leaseauto’s € 117,72.
In reactie op het verweer van de raadsvrouw overweegt de rechtbank dat een bijzondere schriftelijke machtiging zoals bedoeld in artikel 51c, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet vereist is, nu [benadeelde partij 5] een rechtspersoon is en [persoon] kennelijk bevoegd is namens deze rechtspersoon op te treden, hetgeen blijkt uit het door hem namens [benadeelde partij 5] ondertekende voegingsformulier. Voorts merkt de rechtbank op dat het Slachtofferinformatiepunt van het OM [benadeelde partij 5] op haar vestigingsadres heeft aangeschreven en dat daarop een ingevuld wensenformulier retour is gekomen, voorzien van een bedrijfsstempel, inhoudende dat dit bedrijf schadevergoeding wenst. Ook op het voegingsformulier zelf is een bedrijfsstempel geplaatst. De verdediging heeft ook niet aangevoerd waarom [persoon] niet bevoegd zou zijn namens [benadeelde partij 5] op te treden. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om te twijfelen aan de bevoegdheid van [persoon] en zal [benadeelde partij 5] ontvangen in haar vordering.
De rechtbank is van oordeel dat de posten “schade” en “kosten rapport” rechtstreeks voortvloeien uit het onder 1 bewezen verklaarde feit en voldoende zijn onderbouwd. Deze posten zijn derhalve toewijsbaar.
De post “bedrijfsschade leaseauto’s” is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De vordering zal derhalve tot een bedrag van € 2.135,35 worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid hebben geleid, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: brandstichting] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.5.
[benadeelde partij 6]
De benadeelde partij [benadeelde partij 6] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 12.215,17 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit (exclusief BTW):
  • BMW 1 serie € 12.022,67
  • expertisekosten € 67,50
  • transportkosten € 125,00.
De rechtbank is van oordeel dat de posten “BMW 1 serie” en “expertisekosten” rechtstreeks voortvloeien uit het onder 2 bewezen verklaarde feit en voldoende zijn onderbouwd. Deze posten zijn derhalve toewijsbaar.
De post “transportkosten” is naar het oordeel van rechtbank onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De vordering zal derhalve tot een bedrag van € 12.090,17 worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid hebben geleid, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen van brandstichting] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 36f, 47, 57, 157 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1, 2 en 3 primair bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 3]geleden schade tot een bedrag van
€ 387,61 (driehonderdzevenentachtig euro en éénenzestig cent), als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 3] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor de immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 387,61 (driehonderdzevenentachtig euro en éénenzestig cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
7 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 600,00 (zeshonderd euro), als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 600,00 (zeshonderd euro), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
12 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 4]geleden schade tot een bedrag van
€ 639,00 (zeshonderdnegenendertig euro), bestaande uit materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 4] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 4] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 639,00 (zeshonderdnegenendertig euro), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
12 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 5]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.135,35 (tweeduizend honderdvijfendertig euro en vijfendertig cent), als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 5] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 5] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.135,35 (tweeduizend honderdvijfendertig euro en vijfendertig cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
31 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 6]geleden schade tot een bedrag van
€ 12.090,17 (twaalfduizend negentig euro en zeventien cent), als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 6] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 6] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 12.090,17 (twaalfduizend negentig euro en zeventien cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
95 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Jongeling, voorzitter,
mr. K.I. de Jong en mr. B.C. Swier, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C. Naeije,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 mei 2019.
Mr. B.C. Swier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
De bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
Een proces-verbaal van verhoor (ter terechtzitting gevoegd in de zaak van verdachte). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 14 november 2018 door medeverdachte [medeverdachte] ten overstaan van de raadkamer afgelegde verklaring:
“Ik heb bij de reclassering gezegd dat ik een bepaalde rol bij de feiten heb gehad. Dat klopt. Dat zeg ik ook tegen u. Ik ben beide avonden/nachten op pad gegaan met [verdachte] .”
Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] (pagina 19-21). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van 28 oktober 2018:
“Op 28 oktober 2018, omstreeks 03.15 uur, kreeg ik, verbalisant, de opdracht te gaan naar het [adres] (te Hoofddorp), aldaar zou ter hoogte van perceel [nummer] een autobrand gaande zijn. Ter plaatse zag ik dat er in een parkeervak, van een achttal vakken, welke haaks op de rij woningen stonden, waarvan perceel [nummer] deel uitmaakt, een drietal geparkeerde personenauto's welke in brand stonden. Uit de voertuigen kwamen metershoge vlammen. Twee van de voertuigen stonden recht voor perceel [nummer] . Het derde voertuig stond voor perceel [nummer] . Verder hoorde ik meerdere klappen van springende ramen. Vervolgens zag ik dat de brand hevig woedde en door de hitte ook de voorzijde van de woningen, [adres] perceel [nummer] en [nummer] aanstraalden, waardoor de voortuin, voordeur en vermoedelijk ook de voorgevel schade heeft opgelopen. Vervolgens zag ik dat de brandweer ter plaatse kwam en ging aanvangen met bluswerkzaamheden. Door de hevige brand is deze doorgeslagen naar een vierde personenauto. Door de brand is dit voertuig ernstig beschadigd. Door de hevige brand en hevige rookontwikkeling en het feit dat er gevaar bestond dat deze doorsloeg naar de woningen, achter de brandende auto’s, tussen de brandende auto’s en de woningen lag een trottoir van naar schatting anderhalve (1,5) meter breed, heb ik besloten tot het ontruimen van de woningen, [adres] [nummer] , [nummer] en [nummer] . Via de achterzijde van de woningen zijn de bewoners van de percelen [nummer] en [nummer] benaderd en uit hun woningen gehaald. In verband met de hevige rook, welke ook in de woning stond, is een ambulance ter controle van deze bewoners ter plaatse gekomen. Nadat de brandweer de brandende voertuigen had geblust, bleek dat een bestelauto ook schade ten gevolge van de brand heeft opgelopen, meerdere plastic delen van dit voertuig aan de linkerzijde waren door hevige hitte aangetast. Nadat er door de politie plaats delict was gemaakt, meldde zich een man die aangaf te verblijven op [adres] [nummer] . Hij deelde mede dat hij na ontdekking van de brand aan de voorzijde van de woning, via de achterdeur de woning was uit gevlucht. Door de ter plaatse gekomen ambulance zijn alle bewoners van de ontruimde percelen [nummer] , [nummer] en [nummer] onderzocht, waarbij uiteindelijk de twee bewoners van perceel [nummer] ter controle zijn overgebracht naar het ziekenhuis, betreffende: [slachtoffer 2] en [bewoner] .”
Een proces-verbaal van sporenonderzoek (pagina 49-51). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van 13 februari 2019:
“De plaats delict betrof acht parkeervakken aan de openbare weg genaamd [adres] , ter hoogte van nummers [nummer] en [nummer] te Hoofddorp. Achter deze parkeervakken bevond zich een trottoir met daarachter voortuinen van de naastgelegen woningen. Ten tijde van het onderzoek stonden er acht voertuigen geparkeerd in deze parkeervakken. Wij zagen dat vier van de voertuigen, die in de parkeervakken geparkeerd stonden, beschadigd waren. Wij zagen dat het linker voertuig was aangetast door hitte inwerking dan wel directe vuurbelasting. Wij zagen dat de twee rechter naastgelegen voertuigen volledig waren uitgebrand. Van het vierde voertuig was met name de bestuurderszijde aangetast door de hitte inwerking dan wel directe vuurbelasting. Zoals eerder benoemd, waren er woningen aanwezig die grensden aan het trottoir. Wij zagen dat het tuinhek van nummer [nummer] was aangetast door hitte inwerking dan wel directe vuurbelasting. Daarnaast zagen wij dat de twee voordeuren van nummers [nummer] en [nummer] tevens waren aangetast door de hitte inwerking. Wij zagen dat de verf van de deuren gebarsten was en grotendeels was afgebladderd. Naast de voordeur was er een raam aanwezig met daarachter gordijnen van enig textiel. Wij zagen dat er een barst in het raam aanwezig was, dit is waarschijnlijk gebeurd door de hitte inwerking van de brand afkomstig van de voertuigen. Ook zagen wij dat de regenpijp, die aanwezig was tussen de twee voordeuren in op de voorgevel, was aangetast door de hitte. Deze was namelijk deels gesmolten.
Het gevaar voor goederen kan onderbouwd worden doordat er in totaal vier voertuigen, een tuinhek, een regenpijp, twee voordeuren en de ruit naast de voordeur van nummer [nummer] waren aangetast door de brand. Drie van de vier voertuigen en de overige goederen waren waarschijnlijk nevenschade doordat de brand vermoedelijk bij een van de voertuigen is ontstaan.
Het gevaar voor personen kan onderbouwd worden doordat de voordeuren van twee woningen waren aangestraald door de hitte en daarbij schade hadden opgelopen. Dit geldt tevens voor de gebarsten ruit naast de voordeur van nummer [nummer] . Wanneer de brand niet of later geblust was dan gebeurd was, zou de mogelijkheid bestaan dat de hitte inwerking op de voordeuren en het raam over zou slaan op directe vuurbelasting. Hierbij zou de mogelijkheid aanwezig zijn dat de directe vuurbelasting over zou slaan op de gordijnen achter de ruit, waarop het uiteindelijk over zou kunnen slaan op één of meerdere woningen. Gezien het tijdstip van de brand, rond 03:00 uur in de nacht, is het waarschijnlijk dat er personen aanwezig waren in de woning.”
Een proces-verbaal van bevindingen (pagina 41-42). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van 28 oktober 2018:
“Ik zag schuin tegenover de plaats delict twee camera’s hangen. Ik vroeg aan getuige [getuige 2] , wonende aan het [adres] , of het klopte dat deze camera’s door hem beheerd worden. Ik hoorde getuige [getuige 2] dit bevestigen. Ik zag dat getuige [getuige 2] zijn laptop pakte en aangaf de beelden op te zoeken. Op de beelden was te zien dat een (1) persoon het vuur aansteekt en daarna weg rent. Deze persoon loopt voordat hij het vuur aansteekt een aantal keren heen en weer.
Ik, verbalisant [verbalisant] , werd omstreeks 04:03 uur aangesproken door getuige [getuige 2] . Die gaf aan wat in zijn steeg te hebben gevonden wat daar eerder op de avond niet had gelegen en mogelijk verband had met de brandstichting. Ik zag in de steeg twee plasticflessen liggen. Dit betrof een fles spiritus van het merk Albert Heijn en een fles terpentine van het merk SEL. De fles spiritus was leeg, de fles terpentine was voor de helft nog vol.”
Een proces-verbaal van bevindingen (pagina 85- 100 ). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van 28 oktober 2018:
“Uit onderzoek ter plaatse bleek dat een woning tegenover de percelen [nummer] t/m [nummer] voorzien was van bewakingscamera’s. Op verzoek van de politie verstrekte de eigenaar van de camera’s de beelden aan het onderzoeksteam voor nader onderzoek.
Op 28 oktober 2018 ging de wintertijd in, om 03.00 uur werd het weer 02.00 uur. De melding kwam bij de politie binnen omstreeks 03.12 uur, dat is wintertijd. Het starttijdstip op de beelden staat op 02.59,50 uur, dit is volgens de eigenaar zomertijd. De wintertijd in acht genomen is 02.59,50 uur dus eigenlijk 01.59,50 uur.
Om 02.27,20 uur komt er een persoon in beeld. De persoon lijkt een jonge man van gemiddelde lengte en postuur. Hij heeft een capuchon op en lijkt doelbewust ergens naar onderweg.
Om 02.40,59 uur is de persoon weer terug, ditmaal komend vanaf de andere kant. Te zien aan een band schuin over de rug lijkt hij een tas te dragen.
Korte tijd later blijft de persoon staan, ongeveer ter hoogte van perceel [nummer] .
Na korte tijd te hebben gewacht verdwijnt de persoon, mij is ambtshalve bekend dat er daar een brandgang tussen de woningen is.
Kort hierna komt de persoon weer uit de steeg.
Hierna gaat de persoon achter een auto staan.
Hierna verdwijnt de persoon weer in de steeg.
De persoon komt weer uit de steeg.
Vervolgens loopt de persoon richting de straat, de persoon heeft iets in zijn hand.
De persoon lijkt even te wachten ter hoogte van de neus van een witte bus.
De persoon gaat terug naar de stoep, heeft het voorwerp nog in de hand.
De persoon lijkt terug te gaan naar de plek waar deze eerder was en lijkt te knielen.
Er komt een fietser vanaf het pad naast de woning op perceel [nummer] , de persoon zit nog steeds geknield achter de auto.
Omstreeks 02.53 uur loopt de persoon naar het pad naast perceel [nummer] en verdwijnt daar.
Ruim 4 minuten later is de persoon weer terug,. Hij verschijnt vanaf de andere kant van het huizenblok.
De persoon lijkt stil te blijven staan achter een geparkeerd voertuig.
Omstreeks 02.57 uur knielt de persoon.
De persoon blijft enkele minuten laag bij de grond en lijkt een beetje heen en weer te kruipen. Omstreeks 03.00 uur ontstaat de brand.
Na het ontstaan van de brand rent de persoon weg.
Omstreeks 03.05 uur is te zien hoe de brand groter wordt en hoe de wind de vlammen in de richting van de woningen blaast.”
Een proces-verbaal van bevindingen (pagina 101-103). Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van 5 november 2018:
“In een proces-verbaal van bevindingen verwees verbalisant [verbalisant] naar twee beveiligings-camera’s en het aantreffen van een fles terpentine en een fles spiritus in een steeg.
In een proces-verbaal van bevindingen beschreef verbalisant [verbalisant] de camerabeelden, waarbij hij beschrijft dat een persoon in een brandgang loopt. Op basis van de posities van de camera’s en de kijkrichting van de meest noordelijke camera, is te concluderen dat de steeg die [verbalisant] beschrijft dezelfde steeg is waar [verbalisant] de flessen terpentine en spiritus aantrof.”
Een proces-verbaal van bevindingen (pagina 116-119). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van 30 oktober 2018:
“Naar aanleiding van de autobranden aan het [adres] te Hoofddorp in de nacht van 27 op 28 oktober 2018, waarbij in de directe omgeving van de autobranden een fles terpentine en een fles spiritus van het merk Albert Heijn zijn aangetroffen, is onderzoek gedaan bij de Albert Heijn filialen in de directe omgeving van de plaats delict.
Hierbij bleek dat bij het Albert Heijn filiaal aan het [adres] te Hoofddorp op zaterdag 27 oktober 2018 een fles terpentine en een fles spiritus, gelijk aan de aangetroffen flessen, in één aankoop zijn aangeschaft.
Op dinsdag 30 oktober 2018 hebben wij, verbalisanten, voornoemd Albert Heijn filiaal bezocht teneinde camerabeelden te vorderen van genoemde aankoop. Daar de beelden niet digitaal aangeleverd konden worden is door ons besloten om met een mobiele telefoon opnames te maken van de bewegende beelden op de monitor in genoemd Albert Heijn filiaal.”
Een proces-verbaal van bevindingen (pagina 120-128). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen:
“Op de beelden van de Albert Heijn is te zien hoe een getinte man 2 flessen vloeistof aanschaft, samen met nog wat andere goederen. De getinte man lijkt in gezelschap van een blanke man. Hieronder een chronologische weergave, vanaf binnenkomst in de winkel tot het afrekenen.
Alle beelden werden gemaakt op 27 oktober 2018, de tijd staat midden boven in beeld.
Om 17.51,48 uur komen de getinte man en de blanke man de winkel binnen.
De getinte man draagt een donkerkleurige zwarte 3 kwart jas en een donkere broek.
Om 17.59,48 uur staat de getinte man in een pad in de winkel. Hij lijkt te bestuderen wat er op de etiketten staat van de goederen die hij in zijn handen heeft.
Om 17.59,59 uur bukt de getinte man zich en zet 1 goed terug in het schap en legt 1 goed in zijn mandje. Hierna verlaat hij het pad. De blanke man waarmee de getinte man de winkel binnenkwam is rechtsonder in beeld te zien.
Om 18.00,30 uur staan de 2 mannen bij de kassa. De getinte man met de donkere jas zet als eerste 2 flessen uit zijn mandje op de kassaband.
Om 18.01,40 uur rekent de blanke man zijn boodschappen af. Hierna is de getinte man aan de beurt, de kassière pakt als eerste 2 flessen, scant deze en zet ze voor de getinte man neer. Hij stopt ze in een blauw met witte Albert Heijn tas. De hele tijd dat de getinte man zijn boodschappen afrekent, lijkt de blanke man op hem te wachten.
Nadat de getinte man alle boodschappen in zijn plastic tas heeft gedaan, zet hij deze tussen zijn benen en rekent af.
Nadat de getinte man heeft afgerekend verlaat hij om 18.02.20 uur de winkel.”
Een proces-verbaal van relaas (pagina 9). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van 5 maart 2019:
“Op de camerabeelden werden een getinte man en een blanke man gezien.
De getinte man werd door meerdere opsporingsambtenaren herkend als zijnde [verdachte] .
De blanke man werd door meerdere opsporingsambtenaren herkend als zijnde [medeverdachte] .
Beide personen staan ingeschreven op de [adres] . Dit betreft een complex met meerdere woningen. De woningen op de eerste drie verdiepingen zijn eigendom van de [naam] . De woninglagen vanaf de vierde verdieping zijn eigendom van het [naam] . Verdachten [verdachte] en [medeverdachte] wonen op de vijfde verdieping en wonen in een woning van het [naam] .”
Een proces-verbaal van bevindingen (pagina 135-146). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van 15 november 2018:
“Op 15 november 2018 heb ik de camerabeelden met betrekking tot de Albert Heijn, [adres] te Hoofddorp, nogmaals bekeken. Het bleek namelijk dat in het eerste proces-verbaal niet alle camerabeelden waren verwerkt.
Samenvattend kan worden gerelateerd dat [verdachte] enige tijd bij het schap staat waarin meerderde flessen staan. Op de camerabeelden is te zien dat hij meerdere flessen vanaf de tweede plank van onderen pakt en de etiketten op deze flessen leest. Als gekeken wordt naar de camerabeelden en deze tweede plank, dan lijkt het erop dat [verdachte] de volgende flessen in zijn hand heeft gehad en bekeken heeft: een fles (of meerdere flessen) wasbenzine merk SEL, een fles (of meerdere flessen) terpentine merk SEL, en een fles (of meerdere flessen) spiritus merk Albert Heijn. Uiteindelijk rekent hij een fles terpentine merk SEL en een fles spiritus merk Albert Heijn af bij de kassa.
Op de camerabeelden die het begin van de kassaband laten zien, is te zien dat [medeverdachte] naar het einde van de rij bij de kassa loopt. Hij gaat achter in de rij staan.
Op een gegeven moment kijkt [medeverdachte] achter zich.
Op het moment dat [medeverdachte] achter zich kijkt, komt [verdachte] het beeld in lopen.
Op het moment dat [verdachte] in beeld komt en richting [medeverdachte] loopt, doet [medeverdachte] ook een paar stappen in de richting van [verdachte] . Ze lijken contact met elkaar te hebben.
[verdachte] gaat vervolgens achter [medeverdachte] in de rij staan. Al wachtend in de rij lijken ze contact met elkaar te hebben.”
Een proces-verbaal van binnentreden in woning [adres] (pagina 237-238). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen:
“Op 1 november 2018 omstreeks 18.20 uur trad ik binnen in de woning [adres] , bewoond door [verdachte] . Ik betrad die woning ter aanhouding van: [verdachte] . In de woning werd in beslag genomen: een jas merk Zara.”
Een ander geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 31 december 2018 (pagina 306-310). Dit schriftelijke stuk houdt het volgende in:
Vraagstelling
Bevat de jas [AAKR7103NL] vluchtige stoffen die afkomstig zijn van een ontbrandbare vloeistof? Zo ja, in welke productklasse valt deze ontbrandbare vloeistof?
Conclusie
SIN
Conclusie
AAKR7103NL
In het monster zijn vluchtige stoffen aangetoond die van een aardoliedestillaat afkomstig zijn. De aangetoonde combinatie van deze stoffen wijst op een product van subklasse kerosine.
Een proces-verbaal van bevindingen (ongenummerd). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van 16 april 2019:
“Gedurende het onderzoek is bij verdachte [verdachte] in de woning een jas van het merk Zara in beslag genomen. Gezien de kernmerken van de jas (donkergroene kleur, kort model (tot op heup), zwarte biezen aan de onderkant van de jas, einde van de mouwen en donkergekleurde kraag, ritssluiting) is dit meer dan vermoedelijk de jas die verdachte [verdachte] droeg in de nacht van de brand op zondag 28 oktober 2018. De jas komt qua kenmerken overeen met de jas die verdachte [verdachte] draagt op de camerabeelden van zijn woning aan de [adres] . (Opmerking rechtbank: Het proces-verbaal betreffende deze camerabeelden is verderop opgenomen.)
Gedurende het onderzoek is bij verdachte [medeverdachte] in de woning een rood/bruin/blauw/donker gele gestreepte jas van het merk Burton in beslag genomen.
Gezien de kenmerken van de jas (de kleurstelling, een iets langer model jas, licht gekleurde kraag, grijze capuchon, ritssluiting met daaroverheen een bies met knopen) is dit meer dan vermoedelijk de jas die verdachte [medeverdachte] droeg in de nacht van de brand op zondag 28 oktober 2018. De jas komt overeen met de jas die verdachte [medeverdachte] draagt op de camerabeelden van zijn woning aan de [adres] .
Als een vergelijking wordt gemaakt tussen de jassen van verdachten [verdachte] en [medeverdachte] en de jas die de dader van de brandstichting draagt, dan komt de jas van de dader op meerdere punten overeen met de jas van verdachte [verdachte] en wijkt de jas van de dader van de brandstichting op meerdere punten af van de jas van verdachte [medeverdachte] :
- De jas van de dader heeft een duidelijk zichtbare ritssluiting. De jas van verdachte [verdachte] heeft ook een duidelijk zichtbare ritssluiting. De jas van verdachte [medeverdachte] heeft ook een ritssluiting, echter wordt deze overlapt door een bies met knopen, waardoor de ritssluiting niet duidelijk zichtbaar is.
- De jas van de dader betreft een jast tot op heuphoogte. Dit betreft hetzelfde model jas als de jas van verdachte [verdachte] . De jas van verdachte [medeverdachte] is een jas die langer is en iets over de heupen valt.
- Op de jas van de dader is een kleine bies/kraag te zien op de plek van de kraag. De kraag van de jas van verdachte [verdachte] is ook klein en zwart. De jas van verdachte [medeverdachte] heeft een bredere kraag die een lichtere kleur heeft dan de rest van de jas.
- De jas van de dader heeft een bies onderaan de jas, deze komt qua dikte/kleur op de camerabeelden overeen met de bies/kraag van deze jas. De jas van verdachte [verdachte] heeft ook een bies aan de onderkant van de jas, die qua dikte overeenkomt met de bies aan de onderkant van de jas van de dader. Net als de jas van de dader, heeft de jas van verdachte [verdachte] een bies aan de onderkant van de jas, die qua kleur en stof overeenkomt met de kraag van de jas. De jas van verdachte [medeverdachte] heeft geen bies aan de onderkant van de jas.
- De jas van de dader is egaal van kleur. De jas van verdachte [verdachte] is ook egaal van kleur (met uitzondering van de biezen en kraag die donkerder zijn). De jas van verdachte [medeverdachte] heeft meerdere kleuren (donker geel, blauw/bruin, rood) en heeft verticale strepen. Tevens heeft de capuchon van de jas van verdachte [medeverdachte] een veel lichtere kleur dan de jas zelf.
Om meer zekerheid te krijgen of de jas van de dader van de brandstichting dezelfde jas is als de jas van verdachte [verdachte] , en daarbij meer zekerheid te krijgen dat verdachte [verdachte] de dader is van de brandstichting, heeft een reconstructie plaatsgevonden. Een medewerker van de politie, die qua postuur enigszins overeenkomt met het postuur van verdachte [verdachte] , heeft met de jas van verdachte [verdachte] aan, in de nachtelijke uren door het beeld van de camera's aan perceel [adres] gelopen. Dit deed zij op dinsdag 09 april 2019, omstreeks 04:00 uur.
Als gekeken wordt naar de jas van verdachte [verdachte] op de screenshots, dan kan de jas als volgt omschreven worden:
Een korte jas tot op de heupen. Donkere band aan de onderzijde van de jas. Rits van de jas is goed zichtbaar.
Uit bovenstaande blijkt dat de jas van verdachte [verdachte] sterkte overeenkomsten vertoont met de jas van de dader van de brandstichting.”
Een proces-verbaal van bevindingen (pagina 147-148). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van 31 oktober 2018:
“Op 31 oktober 2018, te 03.23 uur, kregen waren wij, verbalisanten, de opdracht te gaan naar de [adres] . Aldaar zou een voertuig in de brand staan op de parkeerplaats. Ter plaatse zagen wij dat de personenauto aan de voorzijde in de brand stond. Wij zagen dat de vlammen al ruim twee meter hoog kwamen.
Ik, verbalisant, werd aangesproken door de aanwezige persfotograaf, [persoon] . Ik hoorde hem zeggen: ‘Er ligt een brief naast jullie auto, misschien moet je dit even zien’. Ik liep naar de linkerzijde van het dienstvoertuig en zag een wit vel A4 liggen naast ons dienstvoertuig. Ik zag dat deze gestoken was in een transparante insteekmap voor een ringbandmap. Ik zag dat er met blauwe stift een tekst op geschreven was. Ik zag dat er het volgende op geschreven stond: “Nr: [nummer] Mister: [nummer] You Fukt up!” Ik zag dat dit geschreven was met een donkerblauwe stift. Ik heb de insteekmap opgepakt met latex handschoenen aan en deze in een papieren zak gedeponeerd.
Wij, verbalisanten, hebben een onderzoek ingesteld in de omgeving. Wij troffen tegen de zijgevel van perceel [adres] , vanaf de voorgevel gezien op driekwart van de gevel, naast de plantenbak, een stapel eenzelfde insteekmappen aan. Wij zagen dat de insteekmappen gevuld waren met eenzelfde A4 met dezelfde tekst. Ik, verbalisant, heb de stapel opgepakt en afzonderlijk van de gevonden map bij de dienstauto, in een papieren zak gestopt.
Wij, verbalisanten, zagen dat het uitgebrande voertuig op de sleepwagen stond. Wij zagen in het sleepspoor verbrande resten liggen van het voertuig. Ik, verbalisant, zag uit een bergje afval, welke op de lijn lag van de linkerzijde van het voertuig, een stukje oranje stof steken. Toen wij, verbalisanten, dit beter bekeken zagen wij dat er tussen het afval van het voertuig een prop stof lag. Dit betrof een prop van ongeveer twee vuisten groot. Wij zagen dat de stof nat was. Wij hebben deze in een plastic zak gestopt. Deze zak is in het voertuig achtergelaten bij de bestuurdersstoel.”
Een proces-verbaal van bevindingen (pagina 159). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van 31 oktober 2018:
“Op 31 oktober 2018, omstreeks 07:50 uur, kregen wij, verbalisanten, het verzoek te gaan naar het [adres] te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer. Aldaar moesten wij uitkijken naar personenauto’s waaronder een A4 papier was geplakt met een tekst: “Mister: [naam] NR: [nummer] You Fuckt Up” of een tekst met woorden van gelijke strekking.
Wij kwamen ter plaatse en zagen onder verschillende personenauto’s deze genoemde A4 papieren zitten. Wij hebben al deze papieren in beslag genomen. Wij zagen dat de A4 papieren met genoemde tekst, in plastic tabbladen zaten verpakt.”
Een proces-verbaal van binnentreden in woning [adres] (pagina 237-238). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen:
“Op 1 november 2018 omstreeks 18.20 uur, trad ik binnen in de woning [adres] , bewoond door [verdachte] . Ik betrad die woning ter aanhouding van: [verdachte] . In de woning werd in beslag genomen: een kladblok en een blauwe stift.”
Een ander geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 4 april 2019 (ongenummerd). Dit schriftelijke stuk houdt het volgende in:
“Vraagstelling
In de opdracht van de rechter-commissaris zijn de volgende vragen opgenomen:
1. Zijn de papieren (AALY5909NL, AAMA8510NL) in de mapjes afkomstig uit het schrijfblok met roze kaft, SIN AAMA8046NL?
Conclusie
Naar aanleiding van de vraagstelling, het onderzoek en de opgestelde hypothesen:
Hypothese 1: het papier [AAMA8510NL] is afkomstig uit schrijfmap [AAMA8046NL];
Hypothese 2: het papier [AAMA8510NL] is afkomstig uit een andere schrijfmap met dezelfde klassekenmerken als schrijfmap [AAMA8046NL];
wordt de volgende conclusie getrokken:
De bevindingen van het onderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.”
Een proces-verbaal van bevindingen (pagina 172-173). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van 31 oktober 2018:
“Op 31 oktober 2018 kreeg ik het volgende verzoek van de dienstdoende chef van dienst:
‘Naar aanleiding van de autobranden op het [adres] heeft zich telefonisch een anonieme getuige gemeld. Deze vertelde dat hij twee flessen spiritus had gevonden in een vuilnisbak en dat dit mogelijk in verband zou kunnen worden gebracht met de brandstichtingen.’ Naar aanleiding van bovenstaande informatie ben ik, verbalisant, direct naar het [adres] gereden en heb mijn dienstauto geparkeerd ter hoogte van het pleintje waar de autobranden hebben plaatsgevonden. Vanaf die positie ben ik door het [adres] en enkele omliggende straten gaan lopen. Ik heb in meerdere vuilnisbakken van bewoners en publieke vuilnisbakken gekeken.
In een parkje, gelegen, aan het [adres] trof ik een publieke vuilnisbak. Ik, verbalisant, zag in de vuilnisbak een (1) doorzichtige fles liggen die ik herkende als zijnde een terpentine fles. Op dat moment werd ik gebeld door de dienstdoende chef van dienst. Hij vertelde mij dat de getuige wederom telefonisch contact had gezocht met de politie. Deze getuige had nu een exacte locatie doorgegeven van de vuilnisbak. Dit bleek dezelfde vuilnisbak als waar ik, verbalisant, op dat moment stond.
Op het moment dat ik, verbalisant, op de voorgeschreven wijze de doorzichtige terpentine fles vastpakte om uit de vuilnisbak te halen, rook ik direct de geur van terpentine.
Ik, verbalisant, zag op het moment dat ik de fles terpentine uit de vuilnisbak haalde een tweede fles in de vuilnisbak liggen. Op deze fles was het woord spiritus zichtbaar en een logo dat ik herken als zijnde het logo van supermarktketen Albert Heijn.”
Een proces-verbaal van bevindingen (pagina 195). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van 5 november 2018:
“Op 1 november 2018 omstreeks 14.30 uur heb ik telefonisch contact gehad met de heer [persoon] , bedrijfsleider van de AH-vestiging in Hoofddorp, gelegen aan de [adres] . Ik heb hem gevraagd of er op maandag 29 of dinsdag 30 oktober 2018 terpentine en/of brandspiritus van het eigen merk (Albert Heijn) zijn verkocht. Hij verklaarde mij het volgende:
‘Ik kan u vertellen dat er op maandag 29 oktober 2018 een fles brandspiritus van ons merk, Albert Heijn, is verkocht en dat er een fles terpentine is verkocht. Ik kan dit terugzien op de kassabonnen. Hierop is te zien dat er om 17.25 uur een betaling is gedaan bij een kassa waar de bedoelde spiritus, gele doekjes en een saucijzenbroodje zijn gekocht. Op hetzelfde tijdstip zijn er bij een andere kassa terpentine, toiletpapier, handschoenen en chips verkocht. Vervolgens ben ik de camerabeelden van deze betalingen gaan bekijken. Hierop is te zien dat er om 17.16 uur 2 personen ons filiaal binnenkwamen waarvan de één een hindoestaans uiterlijk had en de andere een blank uiterlijk had. Beide personen rekenen vervolgens ieder apart bij een kassa af.’”
Een proces-verbaal van bevindingen (pagina 196-198). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van 2 november 2018:
“Op 2 november 2018 omstreeks 11:00 was ik aan de [adres] . Ik sprak daar met de verdachte [medeverdachte] en ik overhandigde hem een ontbiedingsbrief voor 4 november 2018 te 09.30 uur.
Op genoemde datum omstreeks 14.00 uur heb ik de camerabeelden bekeken van de Albert Heijn aan de [adres] . Het betroffen de camerabeelden van 29 oktober 2018 van 17.15 uur tot en met 17.30 uur.
Ik zag dat om 17.16 uur twee personen de Albert Heijn binnen kwamen. Ik herkende de linker jongen als [medeverdachte] met wie ik kort daarvoor gesproken had. De rechter persoon is door collega [verbalisant] herkend als de verdachte [verdachte] .
Ik zag dat [medeverdachte] vervolgens een mandje pakte en dat zij samen de winkel inliepen. Enkele minuten later liepen zij ter hoogte van de kassa’s. Te zien was dat [medeverdachte] enkele goederen in zijn winkelmandje had. Zij liepen vervolgens weer terug de winkel in. Na verloop van tijd kwamen beiden weer terug bij de kassa’s. Zij zochten beiden een andere kassa uit. Om 17.26 uur verlieten zij de Albert Heijn.
Naar aanleiding van de bovenstaande camerabeelden zijn de kassabonnen opgevraagd. Hieruit bleek dat [verdachte] onder andere spiritus van Albert Heijn merk had gekocht en dat [medeverdachte] onder andere terpentine, handschoenen en een Albert Heijn draagtas had gekocht.”
Een proces-verbaal van forensisch brandonderzoek (pagina 177-179). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van 2 november 2018:
“Op woensdag 31 oktober 2018, werd door ons verbalisanten een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een brandstichting, gepleegd op woensdag 31 oktober 2018 te 03:21 uur.
De auto stond in een woonomgeving geparkeerd in een parkeervak op de openbare weg in de onmiddellijke nabijheid van andere geparkeerde auto’s.
Wij zagen dat de auto aan de voorzijde zwaar door vuur en hitte was beschadigd. Beide voorspatschermen en de motorkap waren schoon en kaalgebrand. De band van het linkervoorwiel was grotendeels weggebrand. De band van het rechtervoorwiel was nog met lucht gevuld. Het motorcompartiment was uitgebrand. Kunststof delen aan de voorzijde van de auto waren niet meer aanwezig.
In het interieur voor de bestuurdersstoel stond een transparante draagtas met daarin vochtig textiel. Metingen met een MiniRae gaven een indicatie voor de aanwezigheid van een ontbrandbare vloeistof. Het textiel rook naar terpentine. Het textiel is veiliggesteld in een brandpot.
Een technische oorzaak waardoor de brand zou kunnen zijn ontstaan, werd niet aangetroffen. De auto verkeerde in goede staat van onderhoud. De accu bevond zich achter in de auto en was nog intact. De auto stond al meerdere uren geparkeerd, zodat het ongewenst lekken van een ontbrandbare vloeistof, bijvoorbeeld benzine, op een nog heet motorblok als brandoorzaak kan worden uitgesloten.
Gezien de omstandigheden, waaronder het aantreffen van de naar terpentine ruikende doeken onder de auto, het tijdstip waarop de brand had gewoed en het brandbeeld, is het meest waarschijnlijke, dat de brand is ontstaan door het opzettelijk bijbrengen van vuur bij of onder de voorzijde van de auto.
Meerdere in de directe omgeving van de betrokken BMW geparkeerd staande auto’s liepen schade op. Door de brand is gemeen gevaar voor goederen ontstaan.”
Een ander geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 31 december 2018 (pagina 306-310). Dit schriftelijke stuk houdt het volgende in:
AAKR7208NL Spoortype: Monster
Plaats veiligstellen: Doeken veiliggesteld door bpz
Vraagstelling
Bevat het brandmonster [AAKR7208NL] vluchtige stoffen die afkomstig zijn van een ontbrandbare vloeistof? Zo ja, in welke productklasse valt deze ontbrandbare vloeistof?
Conclusie
SIN
Conclusie
AAKR7208NL
In het monster zijn vluchtige stoffen aangetoond die van een aardoliedestillaat afkomstig zijn. De aangetoonde combinatie van deze stoffen wijst op een product van subklasse kerosine.
Daarnaast zijn de vluchtige stof ethanol en op relatief veel lager concentratieniveau enkele andere zuurstofhoudende vluchtige stoffen aangetoond. Deze stoffen wijzen op de aanwezigheid van een alcoholhoudend product. Binnen de NFI referentieverzameling van alcoholhoudende producten komt de aangetoonde combinatie van vluchtige stoffen het meest overeen met brandspiritus.
Een proces-verbaal van bevindingen (pagina 201-210). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van 4 november 2018:
“Op 3 november 2018 heb ik een onderzoek ingesteld naar de beveiligingsbeelden van het pand aan de [adres] . Van alle beschikbare camera’s werden de beelden veiliggesteld over een periode van 28 en 31 oktober 2018, 00:00 tot 05:00 uur.
Bij het bekijken van voornoemde beveiligingsbeelden herken ik, verbalisant, de verdachte [verdachte] . Dit doordat ik hem in persoon heb gezien op 3 november 2018 in het politiebureau te Haarlem alwaar hij verbleef na zijn aanhouding.
Ik herken eveneens verdachte [medeverdachte] . Dit doordat ik hem op 2 november 2018 in persoon bezocht heb in zijn woning Ik herken beiden personen vooral aan hun gezicht, haar en postuur. De bewegende beveiligingsbeelden zijn van dermate kwaliteit dat ik de gezichten goed heb kunnen zien.
28 oktober 2018
Op 28 oktober 2018 is er omstreeks 03:13 uur melding gemaakt van brand op het [adres] ter hoogte van nummer [nummer] te Hoofddorp.
Op de beelden van de begane grond is te zien dat [verdachte] en [medeverdachte] middels de centrale gang het pand verlaten op 28 oktober 2018, 01:06:37 uur.
Op de beelden van de voorzijde van het pand is te zien dat dat [verdachte] en [medeverdachte] samen het pand verlaten, links af de deur uitgaan, en in de richting van de wijk [wijk] lopen. In die wijk is de plaats delict, het [adres] , gelegen. Te zien is dat beiden geen goederen in hun handen dragen.
Op dezelfde camera is te zien dat zij om 02:03:33 uur samen terugkomen, vanuit de richting wijk [wijk] .
Vervolgens is te zien dat [verdachte] en [medeverdachte] wederom middels de centrale gang samen het pand verlaten om 02:31:02 uur. Zij lopen via de centrale hal de voordeur uit. Op de bewegende beelden is te zien dat dat [verdachte] een donkerkleurige tas over zijn schouder draagt die gevuld lijkt te zijn doordat deze bol staat. Te zien is dat [medeverdachte] een capuchon op heeft en [verdachte] niet.
Te zien is dat ze om 02:31:13 uur de voordeur uitlopen, links afslaan en in de richting lopen van de wijk [wijk] . Terwijl ze op de beelden aan de voorzijde van het pand zichtbaar zijn, is te zien dat [verdachte] zijn capuchon opzet en aantrekt middels koordjes. Te zien is dat hij de tas aan de voorzijde van zijn lichaam draagt.
Op dezelfde camera is te zien dat [verdachte] en [medeverdachte] samen terug komen lopen op 28 oktober 2018 om 03:15:00 uur. Te zien is dat beiden geen capuchon dragen.
Op de beelden van de entree is te zien dat zij voor de voordeur staan. Daarbij is te zien dat [verdachte] zijn handen op zijn rug heeft en iets in zijn handen heeft. Op de bewegende beelden lijkt het alsof hij een lege tas of iets dergelijks vast heeft. Te zien is dat [verdachte] geen tas meer over zijn schouders draagt als hij het pand binnen komt.
Op de beelden van de begane grond is te zien hoe beiden het pand inlopen, dat [verdachte] geen tas meer om zijn schouders draagt en iets in zijn handen heeft.
31 oktober 2018
Op 31 oktober 2018 is er omstreeks 03:21 uur melding gemaakt van brand op het [adres] ter hoogte van nummer [nummer] te [adres] .
Op de beelden van de begane grond is te zien dat [verdachte] en [medeverdachte] middels de centrale gang het pand verlaten op 31 oktober 2018, 02:41:13 uur. Te zien is dat [medeverdachte] een volle Albert Heijn tas draagt in zijn rechterhand.
Op de beelden van de centrale hal is te zien dat de Albert Heijn tas gevuld is en dat [medeverdachte] deze mee naar buiten draagt.
Te zien is dat [verdachte] en [medeverdachte] het pand om 02:41:20 uur via de voordeur verlaten en daarbij linksaf slaan in de richting van de wijk [wijk] .
Terwijl ze op de beelden aan de voorzijde van het pand zichtbaar zijn, is te zien dat [verdachte] zijn capuchon opzet.
Op dezelfde camera is te zien dat [verdachte] en [medeverdachte] samen terug komen lopen op 31 oktober 2018 om 03:26:00 uur. Te zien is dat beiden geen capuchon dragen en de Albert Heijn tas niet meer bij zich dragen.
Op de beelden van de entree is te zien dat ze om 03:26:14 uur voor de voordeur staan. Daarbij komen ze niet direct binnen. Het lijkt erop dat [medeverdachte] aanbelt en dat zij wachten tot de deur wordt open gedaan middels de centrale vergrendeling.
Via de beelden van de centrale gang is te zien hoe zij samen het pand in lopen.”
Een proces-verbaal van bevindingen (pagina 215-224). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van 4 november 2018:
“De dader van de brandstichting op 28 oktober 2018 komt voor wat betreft kleding, postuur, lengte, draagwijze tas, model tas en witte accenten op de schoenen aan de zijkanten en achterzijde zeer sterk overeen met de kleding, tas, postuur en lengte van [verdachte] , zoals vastgelegd op beeldmateriaal van het [naam] op 28 oktober 2018.
De afstand van de [adres] naar het [adres] is ruim 800 meter, hemelsbreed gemeten en is volgens Google Maps wandelend te overbruggen in 14 minuten uitgaande van een snelheid van 4.7 km/u.”
Een proces-verbaal van bevindingen (pagina 271). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen:
“Op 4 november 2018 te 08:27 uur heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de kamer van [medeverdachte] , [adres] . Dit betreft een begeleid wonen complex van het [naam] . De kamer van [medeverdachte] maakt onderdeel uit van een duo woning met nog een kamer en een gedeelde douche en keuken. De andere kamer wordt bewoond door [verdachte] .
In de keuken trof ik een plastic boodschappentas aan van de supermarkt Jumbo. In de tas lagen meerdere witte gebruikte latex handschoenen en diverse flessen. Ik rook direct een sterke terpentine lucht komende vanuit de tas. Ik herkende deze geur direct, daar terpentine een specifieke geur heeft en door mij regelmatig wordt gebruikt bij verfwerkzaamheden. Nadat ik deze tas met afval had leeggehaald bleek de sterke terpentine geur afkomstig van de latex handschoenen. De flessen in deze tas zelf roken niet naar terpentine.”
Ten aanzien van feit 3 primair:
Een proces-verbaal van aangifte met goederenbijlage (pagina 7-9). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in de op 12 oktober 2018 door aangever [slachtoffer 1] afgelegde verklaring:
“Ik woon samen met mijn vrouw in een woning gelegen aan de [adres] . Op 12 oktober 2018, omstreeks 09.15 uur, verliet mijn vrouw onze woning. Zij kwam er omstreeks 09.40 uur achter dat zij de sleutel in de voordeur van de woning had laten zitten. Zij is teruggegaan naar onze woning alwaar zij omstreeks 09.45 uur aan kwam. Toen mijn vrouw de straat in liep en ter hoogte van onze woning het voetpad op stapte, kwam er een voor haar onbekend persoon uit onze woning lopen. Uit de woning bleken mijn iPad en Macbook van het merk Apple te zijn weggenomen. Ook de sleutel uit de voordeur is weggenomen.
Goederenbijlage: Apple Ipad Air 2 + Apple Macbook Air 13.”
Een proces-verbaal van verhoor (pagina 10-12). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in de op 22 oktober 2018 door getuige [getuige 1] afgelegde verklaring:
“Ik verliet de woning omstreeks 09.15 uur. Ik was gehaast en ben vergeten de sleutel uit de voordeur te halen. Toen ik dit later ontdekte, ben ik direct naar huis gegaan.
V: Wat zag u toen u bij uw woning kwam?
A: Ik zag dat de voordeur van mijn woning openstond dus ik bedacht dat er ingebroken was. Ik reed achteruit om de auto te parkeren en zag vervolgens een man uit de voordeur komen. Hij rende voor mijn auto langs en ging linksaf richting de [adres] . V: Kunt u een signalement geven van de man?
A: Hij was niet lang, maximaal 1,70 meter, dun postuur. Ik schat hem rond de 20 jaar. Hij had donker haar en een getinte huid. V: Wat deed u nadat de man wegrende?
A: Ik ging mijn woning binnen en zag dat de Macbook die op de tafel in de eethoek lag weg was. Later zag ik ook dat de iPad weg was. Deze lag ook op deze tafel. Daarnaast heeft hij ook de voordeursleutel weggenomen.”
Een proces-verbaal van bevindingen (pagina 20). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van 16 oktober 2018:
“Op 12 oktober 2018 om 12.45 uur kreeg ik verbalisant een telefoontje van aangever. Zijn Macbook was online met de app ‘Find my Iphone’. Ik ben samen met mijn collega direct naar de aangever gereden. Op de Iphone van de aangever zagen wij dat de Macbook uitstraalde ter hoogte van de [adres] . Stipje van de locatie is net voor de woning [adres] . Op een gegeven moment straalde het signaal van de Macbook niet meer uit. Omstreeks 14.20 uur straalde de Macbook opnieuw uit in [adres] , dit was nabij een parkje.”
Een proces-verbaal van bevindingen (pagina 23-24). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van 28 oktober 2018:
“Op 12 oktober 2018, omstreeks 13.00 uur, kregen wij van de dienstdoende centralist het verzoek te gaan naar [adres] . De aangever zag op de app ‘Find My Iphone’ op zijn mobiele telefoon dat zijn MacBook online was en een positiebepaling doorgaf. De locatie die de MacBook doorgaf betrof voor de woning aan de [adres] . Wij kwamen ter plaatse. Vervolgens hebben aangebeld bij perceel [adres] . Op dit adres was een ouder echtpaar woonachtig, te weten de heer [bewoner] en mevrouw [bewoner] .”
Een proces-verbaal van relaas (pagina 5). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van 7 maart 2019:
“Op 12 oktober 2018 omstreeks 12.45 uur meldde aangever [slachtoffer 1] dat zijn MacBook online was en hierbij een locatie uitstraalde ter hoogte van perceel [adres] . Deze woning betreft de woning van de ouders van verdachte [verdachte] .
Omstreeks 12.55 uur straalde de MacBook nog steeds dezelfde locatie aan.”
Een proces-verbaal van bevindingen (pagina 28-30). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van 7 november 2018:
“Middels vordering ex artikel 126n van het Wetboek van Strafvordering werden van het bij de verdachte [verdachte] in gebruik zijnde mobiele telefoonnummer [nummer] de historische verkeersgegevens gevorderd van vrijdag 12 oktober 2018.
Uit analyse van de ontvangen verkeersgegevens werd bekend dat:
• De gebruiker van het mobiele telefoonnummer [nummer] op vrijdag 12 oktober 2018, omstreeks 09.47 uur, gebeld werd waarbij aan de hand van de zendmastgegevens de locatie [adres] bekend werd. Deze locatie bevindt zich in de directe omgeving van de diefstal uit de woning [adres] ;
• De gebruiker van het mobiele telefoonnummer [nummer] op vrijdag 12 oktober 2018, om 12.24 en 12.46 uur, telefonisch contact heeft gehad waarbij aan de hand van de zendmastgegevens de locatie [adres] bekend werd. Deze locatie bevindt zich in de directe omgeving van de woning [adres] , de woning van de ouders van de verdachte [verdachte] .
• De gebruiker van het mobiele telefoonnummer [nummer] op vrijdag 12 oktober 2018, tussen 13.29 en 13.32 uur, telefonisch contact heeft gehad en SMS berichten heeft verstuurd (ontvangen) waarbij aan de hand van de zendmastgegevens de locatie [adres] bekend werd.”
Een proces-verbaal aanvraag vordering verstrekking verkeersgegevens telefonie (pagina 41). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van 1 november 2018:
“Op 19 oktober 2018 is [verdachte] gehoord als getuige. Hij gaf het telefoonnummer
[nummer] op.”
Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] (pagina 129-130 van het zaaksdossier Chapeloise). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van 31 oktober 2018:
“Op 31 oktober 2018 sprak ik [persoon] . Hij liet mij een eerdere profielfoto zien van WhatsApp [nummer] en stuurde deze foto later naar mij toe. Ik herkende deze persoon (naar de rechtbank begrijpt: de persoon op de profielfoto van het WhatsApp-account met het voornoemde telefoonnummer) direct als [verdachte] .”