Geschil15. In geschil is allereerst het antwoord op de vraag of het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Zo die vraag bevestigend wordt beantwoord, is in geschil of de utb terecht is uitgereikt.
16. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, omdat haar niet is gezegd dat zij in het Nederlands bezwaar moest maken, ook niet tijdens het in de Duitse taal gevoerde gesprek met verweerder op 25 augustus 2016. Voorts is eiseres van mening dat de utb ten onrechte aan haar is uitgereikt, onder meer omdat niet is bewezen dat de zonnepanelen in China zijn geproduceerd. Het OLAF Mission Report bevat enkel vermoedens en speculatie; de getallen in het rapport zijn onvolledig en vormen geen bewijs. Verder heeft zij te goeder trouw gehandeld door zonnepanelen te kopen van het gerenommeerde Spaanse merk [A MERK] , dat de zonnepanelen volledig in Taiwan laat produceren. Het Taiwanese oorsprongscertificaat bewijst ook dat de zonnepanelen in Taiwan zijn geproduceerd. Het is volgens eiseres onaanvaardbaar om meer onderzoek en zorgvuldigheid te eisen van een kleine onderneming als de hare. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van haar beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en de utb en tot veroordeling van verweerder in de proceskosten van de beroepsprocedure.
17. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat eiseres haar bezwaar niet in de Nederlandse taal heeft ingediend en eiseres dit verzuim, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, niet heeft hersteld. De utb is terecht en voor het juiste bedrag opgelegd, omdat de zonnepanelen van oorsprong uit China zijn. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
18. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
19. Artikel 6:5, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt als volgt:
“Indien het bezwaar- of beroepschrift in een vreemde taal is gesteld en een vertaling voor een goede behandeling van het bezwaar of beroep noodzakelijk is, dient de indiener zorg te dragen voor een vertaling.”
20. Artikel 6:6 van de Awb luidt – voor zover van belang – als volgt:
“Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien:
a. niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, of
b. (…),
mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.”
Beoordeling van het geschil
21. Ter zake de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van de artikelen 6:5, derde lid, en 6:6 van de Awb kan een bezwaarschrift niet-ontvankelijk worden verklaard, wanneer het bezwaarschrift in een vreemde taal is gesteld en de indiener de gelegenheid heeft gehad een vertaling in te dienen maar dat binnen een hem daartoe gestelde termijn niet heeft gedaan.
22. Voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar hebben eiseres en verweerder elkaar enige malen gesproken. Deze (telefoon)gesprekken werden in het Duits gevoerd. Dientengevolge wist verweerder of had hij kunnen weten dat eiseres de Nederlandse taal niet machtig is. Dat eiseres de Nederlandse taal niet machtig is, blijkt ook uit de (bijlagen bij) brieven van eiseres aan verweerder van 28 februari en 10 maart 2017. Desondanks heeft verweerder voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar eiseres niet op een voor haar begrijpelijk wijze erop gewezen dat zij een Nederlandse vertaling van haar bezwaarschrift moest indienen, omdat het bezwaarschrift anders niet-ontvankelijk zou worden verklaard.
De enkele mededeling van verweerder ter zitting, dat bij mondelinge contacten doorgaans tegen procespartijen die de Nederlandse taal niet machtig zijn, op een voor zo’n partij begrijpelijke wijze wordt gezegd dat een bezwaarschrift in het Nederlands moet worden ingediend, is – nu hierover uit de gedingstukken niets blijkt en eiseres dit gemotiveerd heeft betwist – niet voldoende om aan te nemen dat dat in dit geval ook is gebeurd. Dit alles klemt te meer nu verweerder ter zitting heeft verklaard dat zijn medewerkers die mondeling contact hadden gehad met eiseres de Duitse taal machtig zijn. Al het vorenstaande brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat niet kan worden gezegd dat eiseres voldoende in de gelegenheid is gesteld haar verzuim te herstellen in de zin van artikel 6:6 van de Awb. Dit betekent dat het bezwaar van eiseres naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Haar beroep is in zoverre gegrond.
23. Indien verweerder de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar heeft uitgesproken en de rechter die uitspraak vernietigt, dient de rechter in beginsel verweerder op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Van die regel kan worden afgeweken indien daartoe goede grond bestaat, bijvoorbeeld indien partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter, of indien eiser niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet. Partijen hebben ter zitting de rechtbank verzocht de zaken inhoudelijk af te doen en niet terug te wijzen voor hernieuwde behandeling van de bezwaarschriften. De rechtbank zal partijen hierin volgen.
24. Nu verweerder wenst af te wijken van de aangifte, rust op hem de bewijslast om aannemelijk te maken dat de zonnepanelen niet van oorsprong zijn uit Taiwan, maar uit China. Hiertoe heeft hij het algemene gedeelte van het OLAF Mission Report van 21 april 2015 overgelegd en twee regels uit Annex 3 bij dat rapport.
25. In Annex 3 is de invoer in de FTZ van twee containers (TWCU8025049 en TWCU8043905) die samen 1.616 stuks zonnepanelen met aangegeven oorsprong China bevatten gekoppeld aan de uitvoer uit de FTZ naar Nederland van twee containers (CBHU8497683 en FCIU9564249), die elk 1.616 stuks, dus in totaal 3.232 stuks, zonnepanelen bevatten. De vanuit Taiwan naar Nederland uitgevoerde hoeveelheid komt derhalve niet overeen met de hoeveelheid zonnepanelen uit de invoeraangifte F1 en ook niet met de 1.616 stuks zonnepanelen die door eiseres in het vrije verkeer zijn gebracht. Met het enkel overleggen van deze gegevens heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de 1.616 stuks zonnepanelen die eiseres voor het vrije verkeer heeft aangegeven en die in de navordering betrokken zijn dezelfde 1.616 stuks zonnepanelen zijn die op 26 november 2013 met aangegeven oorsprong China in de FTZ zijn ingevoerd. De rechtbank acht daarbij mede van belang dat de containers waarin de zonnepanelen zich bevonden die door eiseres in het vrije verkeer zijn gebracht in Taiwan door de rederij waren verzegeld. Verweerder heeft derhalve niet aan de op hem rustende bewijslast voldaan.
26. Gelet op het vorengaande dient het beroep ook ten aanzien van het inhoudelijke geschil gegrond te worden verklaard. De overige stellingen van eiseres behoeven hierdoor geen bespreking, omdat zij daardoor niet in een fiscaal gunstiger positie kan komen.
27. Verweerder heeft ter zitting ingestemd met vergoeding van de door eiseres opgevoerde kosten, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de volgende kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken:
- € 512 voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (de kosten van Rechtsanwaltin Dr. [C] voor het schrijven van het beroepschrift (1 punt à € 512));
- € 89,67 voor de door eiseres naar de zitting meegebrachte tolk (1,5 uur (de zitting heeft net iets meer dan een uur geduurd) à € 46,29 te vermeerderen met het voorrijtarief van € 20,23, zie de artikelen 4 en 9 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003);
- € 230 reiskosten (uitgaande van de gemiddelde prijs waarvoor tickets door de NS worden aangeboden voor een tweedeklas treinreis Furth (Duitsland) – Haarlem – Furth (Duitsland), zie artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003);
- € 37,85 verblijfskosten voor de hotelovernachting van de gemachtigde in Nederland (artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003)
- € 136,50 verletkosten voor het bijwonen van de zitting (1,5 uur zitting en 18 uur reistijd à € 7, zie artikel 2 eerste lid, aanhef en onderdeel d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Omdat de verletkosten niet zijn gespecificeerd houdt de rechtbank het minimumuurtarief van € 7 aan, zie ECLI:NL:RVS:2012:BV9511), in totaal € 1.006,02.
De door eiseres opgevoerde portokosten van € 36,95 komen op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht niet voor vergoeding in aanmerking.