ECLI:NL:RBNHO:2019:3340

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 april 2019
Publicatiedatum
18 april 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 498
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gewichten van leerlingen in het primair onderwijs en de rechtsgeldigheid van de besluitvorming

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 24 april 2019, staat de wijziging van de gewichten van leerlingen centraal, zoals bedoeld in artikel 27 van het Besluit bekostiging WPO. Eiseres, Stichting Confessioneel Primair Onderwijs Waterland, heeft beroep ingesteld tegen besluiten van de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, die de gewichten van leerlingen van haar basisscholen heeft gewijzigd. De rechtbank behandelt de procesgang, beginnend met het primaire besluit van 9 oktober 2017, waarin de gewichten van 13 leerlingen zijn vastgesteld. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit I van 28 december 2017. Na een wijziging van dit besluit op 17 april 2018, waarbij het bezwaar van eiseres voor 3 leerlingen alsnog gegrond werd verklaard, heeft de rechtbank op 23 januari 2019 een zitting gehouden. Tijdens deze zitting is het onderzoek geschorst om verweerder de gelegenheid te geven aanvullend onderzoek te verrichten. Uiteindelijk heeft verweerder op 30 januari 2019 een nieuw besluit genomen, waarin het bezwaar van eiseres voor 4 leerlingen gegrond werd verklaard.

De rechtbank oordeelt dat verweerder in het bestreden besluit I ten onrechte heeft afgezien van het horen van eiseres, omdat niet op voorhand vaststond dat het bezwaar ongegrond was. Dit is in strijd met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank besluit echter dat dit gebrek kan worden gepasseerd, omdat eiseres in de beroepsfase voldoende gelegenheid heeft gehad om haar standpunten naar voren te brengen. De rechtbank concludeert dat het beroep tegen de bestreden besluiten ongegrond is, maar beveelt wel dat het door eiseres betaalde griffierecht wordt vergoed en dat verweerder in de proceskosten wordt veroordeeld. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige besluitvorming en het belang van het horen van belanghebbenden in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/498

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 april 2019 in de zaak tussen

Stichting Confessioneel Primair Onderwijs Waterland, te Purmerend, eiseres

(gemachtigde: mr. A.H. te Voortwis),
en

de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, verweerder

(gemachtigden: mr. M. Kalpoe en J. Arkensteijn).

Procesverloop

Bij besluit van 9 oktober 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder voor een basisschool die onder het bevoegd gezag van eiseres ressorteert de gewichten van in totaal 13 leerlingen met teldatum 1 oktober 2014 gewijzigd vastgesteld.
Bij besluit van 28 december 2017 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
Bij besluit van 17 april 2018 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bestreden besluit I gewijzigd, in die zin dat het bezwaar van eiseres met betrekking tot 3 leerlingen alsnog gegrond is verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2019. Eiseres is vertegenwoordigd daar haar gemachtigde, [naam 1] en [naam 2] . Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder nader onderzoek te laten verrichten aan de hand van door eiseres nog in te leveren stukken.
Bij besluit van 30 januari 2019 (het bestreden besluit III) heeft verweerder het bestreden besluit I gewijzigd, in die zin dat het bezwaar van eiseres met betrekking tot 4 leerlingen alsnog gegrond is verklaard.
Nadat geen van partijen desgevraagd heeft verklaard een nadere zitting te wensen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
2.1
Eiseres houdt de basisscholen De Binnendijk en ’t Prisma in stand. Deze scholen worden op grond van de Wet op het primair onderwijs (Wpo) bekostigd.
2.2
In 2006 is een nieuwe gewichtenregeling ingevoerd met als doel een verbeterde verdeling van achterstandsmiddelen. Naar aanleiding hiervan is de brochure “Nieuwe gewichtenregeling basisonderwijs” uitgebracht in maart 2006 (brochure 2006). In 2008 is opnieuw een brochure uitgebracht, “Nieuwe gewichtenregeling basisonderwijs April 2008” (brochure 2008), waarin de lijn van de eerdere brochure is voortgezet. Het criterium om een basisschool al dan niet extra middelen toe te wijzen is het opleidingsniveau van de ouder(s). De gewichtenregeling kent twee gewichten (0,3 en 1,2), waarbij een hoger leerlinggewicht leidt tot een hogere bekostiging. Het leerlinggewicht wordt vastgesteld bij de toelating van de leerling tot de basisschool. Dit gebeurt op grond van een door de ouders ingevulde en ondertekende ouderverklaring dan wel een inschrijfformulier. Scholen moeten alle leerlinggegevens, waaronder de ouderverklaringen, voor het vaststellen van de leerlinggewichten, bewaren in het leerlingadministratiesysteem en het digitale informatiesysteem BRON (Basisregister Onderwijs).
2.3
Op basis van de gegevens uit BRON wordt jaarlijks het (gewogen) aantal leerlingen per teldatum 1 oktober vastgesteld in een Overzicht Vaststelling Tellingen (OVT). Wanneer het OVT onherroepelijk is geworden, wordt dit vervolgens gebruikt om de jaarlijkse bekostiging van een school vast te stellen. De vaststelling van de bekostiging gebeurt in een Overzicht Financiële Beschikkingen (OFB).
2.4
De Inspectie van het Onderwijs heeft in 2008/2009 geconstateerd dat veel fouten werden gemaakt bij het aanvragen van achterstandsmiddelen. Op grond daarvan is vervolgonderzoek ingesteld. In 2013 heeft de toenmalig staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen de Tweede Kamer geïnformeerd over de vele fouten die werden gemaakt bij het aanvragen van achterstandsmiddelen. Vervolgens zijn controles uitgevoerd bij scholen, waarbij onder meer leerlingen waren betrokken die op 1 oktober 2014 op de scholen stonden ingeschreven.
2.5
Bij besluit van 20 januari 2015 heeft verweerder voor onder meer ’t Prisma de gewichten van leerlingen met teldatum 1 oktober 2014 vastgesteld.
2.6
Bij brief van 12 februari 2015 heeft de staatssecretaris aangekondigd dat voor de teldatum 1 oktober 2014 in verband met de geconstateerde fouten een hercontrole zal plaatsvinden in het jaar 2015, uit te voeren door accountantskantoor Deloitte. Bij brief van 3 juli 2015 heeft de staatssecretaris alle betrokken scholen geïnformeerd over de aankomende controles vanaf medio september 2015 en aangegeven dat dossiers die onvolledig zijn als onjuist zullen worden aangemerkt met als consequentie dat de gewichten die daarin voorkomen op nul zullen worden vastgesteld. In de brief is verder aangegeven dat de staatssecretaris de scholen ten zeerste aanraadt de ouderverklaringen en/of inschrijfformulieren te controleren op volledigheid alsmede de leerlinggewichten in BRON. Eventuele aanvullingen daarop dienen te zijn voorzien van een handtekening en datum en er dient verplicht gebruik te worden gemaakt van de (per 1 januari 2015 verplicht gestelde) standaard “ouderverklaring vaststelling leerlinggewicht”. Bij de scholen van eiseres hebben vervolgens (her)controles plaatsgevonden, waarvan op 18 maart 2016 de controle bij ’t Prisma.
2.7
Van de hercontrole bij eiseres is op 29 april 2016 een definitief accountantsrapport opgemaakt.
2.8
Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.
2.9
Bij het bestreden besluit I heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
2.1
Hangende het beroep van eiseres heeft verweerder de bestreden besluit II en III genomen.
Het bestreden besluit I
3.1
Eiseres betoogt dat verweerder haar ten onrechte niet heeft gehoord alvorens het bestreden besluit I te nemen. Eiseres was van mening dat verweerder het primaire besluit onvoldoende had gemotiveerd en heeft de nadere motivering van verweerder pas na de bezwaarfase ontvangen, zodat zij daarop niet in de bezwaarfase heeft kunnen reageren. Niet is uitgesloten dat het beroep niet nodig zou zijn geweest indien eiseres de nadere motivering van verweerder in de bezwaarfase al onder ogen had gekregen. De handelwijze van verweerder is volgens eiseres onzorgvuldig en heeft eiseres in een nadelige positie geplaatst.
3.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij er terecht van heeft afgezien eiseres in de gelegenheid te stellen haar bezwaarschrift mondeling toe te lichten. Volgens verweerder was in dit geval, net als in de zaak die leidde tot de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1950, sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar, nu uit het bezwaarschrift zelf reeds op voorhand bleek dat de bezwaren ongegrond waren en er redelijkerwijs geen twijfel over die conclusie mogelijk was. Het horen van eiseres zou ook geen toegevoegde waarde hebben gehad volgens verweerder, omdat eiseres in beroep geen nieuwe stukken heeft overgelegd en haar in bezwaar reeds aangevoerde argumenten heeft herhaald.
3.3
Op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt het bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is.
3.4
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3131, mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen in bezwaar worden afgezien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend standpunt.
3.5
De rechtbank is van oordeel dat uit het (aanvullende) bezwaarschrift van eiseres niet aanstonds volgt dat het bezwaar ongegrond is en dat redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Verweerder had dan ook niet met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen van eiseres mogen afzien. Het bestreden besluit I is daarom in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Awb genomen.
3.6
De rechtbank ziet aanleiding dit aan het bestreden besluit I klevende gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat aannemelijk is dat eiseres daardoor niet is benadeeld. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiseres in de beroepsfase ruimschoots de gelegenheid heeft gehad op de door verweerder in het bestreden besluit I ingenomen standpunten te reageren en stukken of argumenten in te brengen waar zij in de bezwaarfase nog niet de gelegenheid toe had gehad.
4. Eiseres betoogt verder dat verweerder van 5 leerlingen het gewicht ten onrechte heeft bepaald op 0 in plaats van op 0,3 dan wel 1,2.
(1) [naam 3]
5.1
Eiseres betoogt dat het formulier ten aanzien van deze leerling volledig is ingevuld en duidelijkheid biedt over de gevolgde opleidingen. De moeder heeft nooit enige vorm van onderwijs genoten en de vader heeft in Nederland LBO gevolgd. Het formulier dat de vader op 2 oktober 2007 heeft ingevuld is het formulier zoals dat toentertijd door verweerder werd gehanteerd. Een handtekening werd op dat formulier niet gevraagd.
5.2
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit I op het standpunt dat het overgelegde formulier onvoldoende duidelijkheid biedt omtrent het hoogst genoten onderwijs, omdat niet duidelijk is welke opleiding(en) daadwerkelijk is/zijn gevolgd, in welk en voor hoeveel jaar. Het opleidingsniveau is dan ook niet bepaalbaar. Bovendien is het formulier niet ondertekend.
5.3
De rechtbank volgt verweerders conclusie dat het opleidingsniveau niet met het overgelegde formulier kan worden vastgesteld. Het betoog van eiseres slaagt niet.
(2) [naam 4]
6.1
Eiseres betoogt dat het gewicht van deze leerling op 1,2 moet worden gesteld. Toen de moeder van de leerling nog in Duitsland zat, was sprake van een eenoudergezin. De moeder kwam met de leerling naar Nederland omdat zij een relatie had gekregen met een Nederlander. Na drie maanden moest de moeder terug naar Duitsland, waardoor de leerling in de vijf maanden dat zij in de schakelklas zat grotendeels bij haar stiefvader verbleef. Volgens eiseres kan niet worden gesproken over een tweeoudergezin. De moeder heeft nooit enige vorm van onderwijs genoten, zodat duidelijk is wat het hoogst genoten onderwijs is.
6.2
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit I op het standpunt dat op basis van de ouderverklaring het gewicht niet kan worden vastgesteld, zodat het gewicht uitkomt op 0. De verklaring bevat volgens verweerder niet voldoende gegevens over de ouder(s)/verzorger(s) en maakt niet duidelijk of sprake is van een eenoudergezin (punten 2 en 3 van de brief van 3 juli 2015), waardoor niet kan worden bepaald of de benodigde informatie over het hoogst genoten onderwijs compleet is.
In het verweerschrift vermeldt verweerder dat op de ouderverklaring de persoonsgegevens van de moeder niet zijn ingevuld, zodat haar identiteit niet kan worden vastgesteld. Bepalend voor de vraag of sprake is van een eenoudergezin is het moment van inschrijving. Uit hetgeen eiseres heeft aangevoerd valt op te maken dat op het moment van inschrijving sprake was van een tweeoudergezin. In dat geval zouden ook de gegevens van de stiefvader op het formulier moeten zijn vermeld. Dit is echter niet het geval. Indien er toch van moet worden uitgegaan dat sprake is van eenoudergezin, is niet duidelijk of de ene ouder de moeder is of de stiefvader.
6.3
De rechtbank stelt vast dat in bijlage 17 die is gevoegd bij de brief van eiseres van 10 maart 2018 is vermeld dat deze leerling tussen 10 juni 2013 en 15 november 2013 de zogeheten schakelklas heeft bezocht en toen is uitgestroomd naar een andere school. Ter zitting hebben partijen desgevraagd niet duidelijk kunnen maken of deze leerling op de teldatum 1 oktober 2014 wel op ’t Prisma stond ingeschreven. Zo deze leerling op die datum ingeschreven stond op ’t Prisma, volgt de rechtbank verweerders onder 6.2 weergegeven uiteenzetting. Het betoog van eiseres slaagt niet.
(3) en (4) [namen]
7.1
Eiseres betoogt dat het gewicht van deze leerlingen moet worden vastgesteld op 0,3. De vader heeft in Nederland de LTS gevolgd. Hij heeft het formulier ingevuld en zijn naam bij de verklaring dat alle gegevens juist zijn. Met het schrijven van zijn naam heeft hij het formulier ondertekend. Bij de moeder is bij de opleiding niets ingevuld, omdat zij geen onderwijs heeft genoten.
7.2
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit I op het standpunt dat het gewicht van deze leerlingen niet kan worden vastgesteld. Het formulier biedt onvoldoende duidelijkheid over het hoogst genoten onderwijs, omdat het formulier alleen informatie geeft over afgeronde opleidingen, niet over eventueel deels niet-afgeronde opleidingen die wel van belang zijn in dit kader. Doordat niet duidelijk is waar het onderwijs is genoten, staat niet vast of hiermee de Nederlandse Lagere Technische School is bedoeld of een variant in een ander land. Van de andere ouder/verzorger ontbreekt informatie en is niet duidelijk of wel of geen onderwijs is genoten. Het formulier is voorts niet ondertekend.
7.3
De rechtbank is – anders dan verweerder – van oordeel dat de vader met het schrijven van zijn naam moet worden geacht het formulier van een handtekening te hebben voorzien. Dit leidt echter niet tot het door eiseres gewenste resultaat. De rechtbank is namelijk met verweerder van oordeel dat indien, zoals bij de moeder, bij een regel op het formulier niets is ingevuld, onduidelijk is of wel of geen onderwijs is genoten. Op het formulier is verder, zoals verweerder heeft overwogen, onvoldoende ingegaan op de specifieke kenmerken van het door de vader genoten onderwijs.
7.4
Het betoog van eiseres slaagt niet.
(5) [naam 5]
8.1
Eiseres betoogt dat het gewicht van deze leerling op 1,2 moet worden vastgesteld. Het opleidingsniveau van de moeder kan worden bepaald. De moeder heeft in Ghana zes jaar (een vorm van) basisschool gehad. Zij heeft, in haar moeite om het formulier zo goed en volledig mogelijk in te vullen, bij “Opleiding” het woord “taal” ingevuld, aangevend dat dat zonder diploma was. Gegeven de uitvoering van het formulier zoals verweerder dat in 2008 hanteerde is dat alleszins begrijpelijk. Bij de volgende vraag op het formulier “Indien nee, aantal gevolgde schooljaren” heeft de moeder 6 ingevuld. Aan haar antwoorden kan geen andere uitleg worden gegeven dan dat zij in Ghana 6 jaar basisschool heeft gehad. Dat de moeder op een zesjarige taalopleiding zou doelen die ze uiteindelijk zonder diploma te hebben behaald zou hebben verlaten, is volstrekt onaannemelijk.
8.2
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit I op het standpunt dat het opleidingsniveau niet kan worden bepaald, zodat geen leerlinggewicht kan worden vastgesteld. Het formulier biedt onvoldoende duidelijkheid over het hoogst genoten onderwijs, omdat niet kan worden vastgesteld welk soort onderwijs wordt bedoeld met “Taal”. Verweerder stelt zich in het verweerschrift verder op het standpunt dat het leerlinggewicht niet op basis van interpretaties en aannames kan worden vastgesteld.
8.3
De rechtbank volgt verweerders hiervoor onder 8.2 weergegeven uiteenzetting. Het betoog van eiseres slaagt niet.
9. Voor zover eiseres ter zitting nog heeft bedoeld te betogen dat verweerder gebruik had moeten maken van zijn afwijkingsbevoegdheid die is opgenomen in artikel 178c, tweede lid, van de Wpo, overweegt de rechtbank als volgt.
Verweerder komt beleidsruimte toe bij het aanwenden van zijn discretionaire bevoegdheid die in artikel 178c, tweede lid, van de Wpo is opgenomen. Verweerder maakt uitsluitend van deze bevoegdheid gebruik indien is aangetoond dat het om leerlingen gaat die als asielzoekers zijn aan te merken. De rechtbank acht die keuze van verweerder niet onredelijk.
Eiseres heeft niet aangetoond dat de vijf hiervoor besproken leerlingen als asielzoekers zijn aan te merken. Onder die omstandigheden heeft verweerder in redelijkheid kunnen afzien van het aanwenden van zijn afwijkingsbevoegdheid. Het betoog van eiseres slaagt niet.
10. Het beroep gericht tegen het bestreden besluit I is ongegrond.
De bestreden besluiten II en III
11. De bestreden besluiten II en III, waarbij verweerder op basis van door eiseres in de beroepsfase overgelegde informatie alsnog het bezwaar van eiseres met betrekking tot drie onderscheidenlijk vier leerlingen gegrond heeft verklaard, strekken tot wijziging van het bestreden besluit I. Het beroep heeft, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, van rechtswege mede betrekking op de bestreden besluiten II en III. Eiseres heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de bestreden besluiten II en III. Het beroep gericht tegen deze besluiten is daarom ongegrond.
Griffierecht en proceskosten
12. Gelet op het onder 3 overwogene ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank ziet om dezelfde reden aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen de bestreden besluiten I, II en III ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, voorzitter, mr. J.J. Maarleveld en mr. drs. B. Veenman, leden, in aanwezigheid van mr. W.I.K. Baart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 april 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Bijlage
Wet op het primair onderwijs
Artikel 178a
2 Het bevoegd gezag verstrekt het persoonsgebonden nummer van iedere leerling aan Onze minister, tezamen met de volgende gegevens van de leerling:
a. geslacht, geboortedatum en postcode van de woonplaats;
b. de datum van in- of uitschrijving;
c. de groep;
d. indien van toepassing het gewicht ten behoeve van de toekenning van aanvullende bekostiging voor personeelskosten voor de bestrijding van onderwijsachterstanden, indien het betreft een leerling die is ingeschreven op een basisschool; (…).
Artikel 178c
2 Voor zover de door het bevoegd gezag op grond van artikel 178a verstrekte gegevens naar het oordeel van Onze minister onjuist of onvolledig zijn, kan Onze minister ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van deze gegevens afwijken, in welk geval de door Onze minister vastgestelde gewijzigde gegevens worden opgenomen in het basisregister onderwijs, nadat het desbetreffende besluit tot vaststelling van de bekostiging onherroepelijk is geworden.
Besluit bekostiging WPO
Artikel 6
1. De directeur van een school draagt er zorg voor dat een overzichtelijke administratie van de inschrijving, de uitschrijving en het verzuim van de leerlingen op de school beschikbaar is alsmede van de gegevens van de leerlingen en hun ouders die noodzakelijk zijn voor de berekening van de bekostiging voor personeelskosten. Indien de school bestaat uit een hoofdvestiging en een of meer nevenvestigingen wordt in deze administratie een onderverdeling gemaakt naar leerlingen van de hoofdvestiging en leerlingen van elk van de nevenvestigingen en draagt de directeur er zorg voor dat de volledige administratie op de hoofdvestiging aanwezig is.
2 Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de wijze waarop de leerlingenadministratie wordt ingericht.
Artikel 18
1. Onze Minister stelt jaarlijks uiterlijk op 15 april, de bekostigingsbedragen, bedoeld in artikel 137, eerste en derde lid, van de wet vast voor zover deze bedragen mede gebaseerd zijn op het aantal leerlingen op de teldatum, met dien verstande dat Onze Minister voor het bepalen van het aantal leerlingen op de teldatum, de leerlingen in aanmerking neemt van wie het persoonsgebonden nummer tezamen met de in artikel 178a, tweede lid, van de wet bedoelde gegevens uiterlijk op 1 december van het jaar voorafgaande aan het bekostigingsjaar zijn opgenomen in het basisregister onderwijs overeenkomstig artikel 178b van de wet, dan wel de leerlingen van wie opgave is gedaan aan Onze Minister overeenkomstig artikel 36a, vierde lid. De bedragen hebben betrekking op een schooljaar.
2 Onze Minister stelt de bekostigingsbedragen, bedoeld in artikel 137, eerste lid, van de wet voor zover het betreft de bekostiging, bedoeld in de artikelen 29 en 30, vast binnen 14 weken na de voor de desbetreffende bekostiging relevante datum.
3 Indien de verklaring van de accountant, bedoeld in artikel 171, vierde lid, van de wet aanleiding geeft tot wijziging van de bekostiging, bedoeld in het eerste of tweede lid, stelt Onze Minister voor 1 oktober de bekostiging voor dat jaar nader vast.
4 De in het eerste en tweede lid bedoelde bekostigingsbedragen kunnen door Onze Minister worden gewijzigd wegens algemene salarismaatregelen of wegens andere al dan niet uit de rijksbegroting voortvloeiende maatregelen.
Artikel 27
1. Voor elke leerling die volgens onderstaande tabel in een categorie kan worden ingedeeld, wordt bij de toelating tot een basisschool het bij die categorie behorende gewicht vastgesteld, met dien verstande dat een leerling slechts bij één categorie wordt ingedeeld.
Leerling categorie
a. Leerling van wie beide ouders of verzorgers een schoolopleiding hebben gevolgd op maximaal het niveau praktijkonderwijs of voorbereidend beroepsonderwijs voor zover het betreft de basisberoepsgerichte leerweg of de kaderberoepsgerichte leerweg. Indien het betreft een leerling uit een eenoudergezin, geldt deze opleidingseis ten aanzien van de desbetreffende ouder of verzorger. [0,3]
b. Leerling van wie een ouder of verzorger een schoolopleiding heeft gevolgd op maximaal het niveau basisonderwijs, en van wie de andere ouder of verzorger een schoolopleiding heeft gevolgd op maximaal het niveau praktijkonderwijs of voorbereidend beroepsonderwijs voor zover het betreft de basisberoepsgerichte leerweg of de kaderberoepsgerichte leerweg. Indien het betreft een leerling uit een eenoudergezin, geldt dat de ouder of verzorger een schoolopleiding heeft gevolgd op maximaal het niveau basisonderwijs. [1,2]
Met het hebben gevolgd van een schoolopleiding op maximaal het niveau praktijkonderwijs of voorbereidend beroepsonderwijs voor zover het betreft de basisberoepsgerichte leerweg of de kaderberoepsgerichte leerweg wordt gelijkgesteld het hebben doorlopen van ten hoogste de eerste twee leerjaren van een andere vorm van voortgezet onderwijs.
2 De indeling van een leerling in een van de categorieën, genoemd in het eerste lid, wordt gebaseerd op de gegevens over de schoolopleiding van de ouders of verzorgers van de leerling, zoals blijkt uit een door die ouders of verzorgers ingevuld en ondertekend formulier dat is opgenomen in de leerlingenadministratie van de school.
3 Het schoolgewicht wordt berekend door de som van de volgens het eerste lid vastgestelde gewichten van de op de teldatum ingeschreven leerlingen te verminderen met een getal, gelijk aan 6% van het aantal leerlingen op de teldatum. De uitkomst wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal. Indien de uitkomst negatief is, bedraagt het schoolgewicht nul.
4 Indien het schoolgewicht hoger is dan 80% van het aantal op de teldatum ingeschreven leerlingen van de basisschool, wordt het schoolgewicht vastgesteld op 80% van het aantal op de teldatum op de basisschool ingeschreven leerlingen.
5 Indien een basisschool bestaat uit een hoofdvestiging en een of meer nevenvestigingen, bestaat het schoolgewicht van de basisschool uit de som van de schoolgewichten die de afzonderlijke vestigingen zouden hebben, indien zij zelfstandige scholen zouden zijn.
Regeling Structurele Gegevenslevering WPO/WEC
Bijlage 5. bij de Regeling structurele gegevenslevering WPO/WEC
Inrichting van de leerlingenadministratie
De leerlingenadministratie omvat per leerling de volgende gegevens:
• persoonsgegevens van de leerling, waaronder het persoonsgebonden nummer, inclusief alle mutaties;
• gegevens die nodig zijn om het leerlinggewicht vast te stellen;
• het leerlinggewicht van de leerling;
• de registratie van het verzuim.
Daartoe zijn vanaf het moment van inschrijving in de leerlingenadministratie de volgende documenten opgenomen:
1. Inschrijving
Voor iedere leerling:
− een volledig ingevuld en door de ouder(s) of verzorger(s) ondertekend inschrijfformulier.
Indien van toepassing:
− een bewijs van uitschrijving van de vorige school als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit bekostiging WPO, respectievelijk artikel 6, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit bekostiging WEC;
− een verklaring als bedoeld in artikel 7, eerste lid onder b, van het Besluit bekostiging WPO respectievelijk artikel 6, eerste lid, onderdeel b of c, van het Besluit bekostiging WEC met betrekking tot het in de periode van 6 maanden voorafgaand aan de inschrijving niet eerder op een andere school, of een school of instelling voor ander onderwijs ingeschreven staan van de leerling. Een aparte verklaring is niet nodig wanneer de betreffende gegevens zijn opgenomen op het inschrijfformulier;
− een kopie van het bericht van inschrijving, bedoeld in artikel 7, derde lid, van het Besluit bekostiging WPO respectievelijk artikel 6, derde lid, van het Besluit bekostiging WEC, zoals gezonden aan de vorige school;
− een volledig ingevulde en door de ouder(s) of verzorger(s) ondertekende ouderverklaring, waaruit duidelijk het opleidingsniveau van de ouder(s) of verzorger(s) blijkt. Op basis van de opleidingsgegevens zoals opgegeven door de ouders verstrekt de school de gegevens inzake het leerlinggewicht, bedoeld in artikel 27, eerste lid, van het Besluit bekostiging WPO. Bij de vaststelling van het leerlinggewicht van leerlingen die na 31 december 2014 op de school zijn ingeschreven, wordt gebruik gemaakt van de standaard voorgeschreven ouderverklaring zoals opgenomen op de website van DUO onder de naam ‘Ouderverklaring vaststelling leerlinggewicht’. Scholen kunnen de vaststelling van het leerlinggewicht van leerlingen die na 31 december 2014 op de school zijn ingeschreven niet baseren op een andere ouderverklaring dan deze standaard voorgeschreven en volledig ingevulde en ondertekende ouderverklaring.
(…)