Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
[naam 2], beiden wonende te [woonplaats 2]
1.Het procesverloop
2.De feiten
“vanaf 1 december op eerst een jaarcontract”
“En als we toch bezig zijn: is er ook nog iets van een 13-de maand, winstuitkering?”
“Haha”
“Dat is een ja?”
“Nee, er is geen vaste 13e maand”
“Jaja, bedoel je?”
“Maar hij wordt wel elk jaar uitgekeerd”
“Hoewel, in 2009 niet geloof ik”
3.Het verzoek
4.Het verweer
5.De beoordeling
Stichting Katholieke Scholengroep)). Als in de wettelijke regel al een afweging van belangen door de wetgever besloten ligt, zal een beroep op de genoemde redelijkheid en billijkheid alleen in heel uitzonderlijke gevallen kunnen slagen. In de wettelijke regel van de aanzegvergoeding ligt een dergelijke belangenafweging al besloten. De wetgever heeft namelijk onder ogen gezien dat een aanzegging ook mondeling zou kunnen worden gedaan, maar niettemin de keuze gemaakt dat de aanzegverplichting
“wordt geformaliseerd via een schriftelijke aanzegplicht”(
Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, C, pag. 79). De enkele omstandigheid dat mondeling duidelijkheid is verstrekt over het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst, is daarom onvoldoende om te oordelen dat de aanspraak op de aanzegvergoeding in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Ook anderszins is geen sprake van een onaanvaardbare uitkomst door toepassing van artikel 7:668 lid 1, onderdeel a, BW. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat niet is gesteld of gebleken dat er voor [verweerders] beletselen waren om in aanvulling op het gesprek tussen partijen voor alle duidelijkheid de aanzegging schriftelijk aan [verzoekster] te bevestigen, om daarmee te voldoen aan de wettelijk op haar rustende informatieverplichting. Uit het voorgaande volgt dat ook het niet nader geconcretiseerde beroep van [verweerders] op rechtsverwerking niet kan slagen.