ECLI:NL:RBNHO:2019:3015

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 maart 2019
Publicatiedatum
10 april 2019
Zaaknummer
18/3371 en 18/3392
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van vergunning voor het vissen met staande netten wegens illegale bevissing

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 maart 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van eisers tegen de intrekking van hun vergunning voor het vissen met staande netten. De rechtbank oordeelde dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op basis van rapportages van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) terecht had aangenomen dat eisers illegaal met staande netten hadden gevist. De rechtbank stelde vast dat de doelstelling van de intrekking van de vergunning, namelijk het compenseren van de tijdelijk verhoogde visserijdruk door illegale bevissing, niet onredelijk was. Echter, de toepassing van factor c van de Beleidsregel herstelsanctie IJsselmeer leidde in dit geval tot een onredelijk resultaat, omdat er onvoldoende bewijs was dat eisers in de periode van 1 september 2017 tot 30 november 2017 met illegale netten hadden gevist. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten en droeg verweerder op om opnieuw te beslissen op de bezwaren van eisers, met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank schorste het primaire besluit tot zes weken na de bekendmaking van de nieuwe besluiten op bezwaar.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 18/3371 en HAA 18/3392

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2019 in de zaken tussen

1. [eiser 1]te [woonplaats] ,
2. [eiser 2]te [woonplaats] ,
(gemachtigde: mr. P.F.M. Deijkers)
eisers,
en

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

(gemachtigden: mr. J.H. Verheul-Verkaik, D.J. van der Stelt en M. Kemna).

Procesverloop

Bij besluit van 29 maart 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder meegedeeld dat de aan [eiser 1] verleende vergunning voor het vissen met staande netten type wordt ingetrokken (lees: niet zal worden verleend) vanaf 1 september 2018 tot en met 29 september 2019.
Bij afzonderlijke besluiten van 23 juli 2018 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers deels gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen in die zin dat verweerder de vergunning heeft ingetrokken (lees: geweigerd) vanaf 1 september 2018 tot en met 19 januari 2019.
Eisers hebben elk tegen het aan hen gerichte bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 25 september 2018 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank in de zaken geregistreerd onder de nummers HAA 18/2715 en HAA 18/3401 de bestreden besluiten geschorst tot zes weken na verzending van de uitspraak op de beroepen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2019. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden, bijgestaan door [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] (allen toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)).

Overwegingen

1.1
Bij besluit van 27 juni 2017 heeft verweerder aan [eiser 1] een vergunning verleend voor de visserij op het IJsselmeer in de periode van 1 juli 2017 tot en met 30 juni 2018. Op basis van de vergunning is [eiser 1] gerechtigd voor die periode met 16 staande netten, type 1, de visserij op het IJsselmeer uit te oefenen.
Bij besluit van 28 juni 2018 heeft verweerder aan [eiser 1] een vergunning verleend voor de visserij op het IJsselmeer in de periode van 1 juli 2018 tot en met 30 juni 2019, waaronder voor het vissen met 16 staande netten, type 1. Aan deze vergunning is het aanvullende bijzonder voorschrift verbonden dat de vergunning voor de staande netten, type 1, is ingetrokken vanaf 1 september 2018 tot en met 29 september 2019.
1.2
Bij brief van 22 december 2017 heeft verweerder aan [eiser 1] meegedeeld dat hij voornemens is eerstgenoemde vergunning in te trekken voor een periode van 36 weken, vanaf 19 januari 2018, omdat uit een rapport van bevindingen van 7 december 2017 van de NVWA is gebleken dat op 30 november 2017 met het vissersvaartuig van eisers, de HN-20, staande netten werden uitgezet. Er zijn blijkens het rapport 41 staande netten, type 1 aangetroffen, terwijl vergunning is verleend voor 16. Eisers hebben tegen het voornemen een zienswijze ingebracht.
1.3
Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen, waartegen eisers bezwaar hebben gemaakt.
1.4
Het NVWA heeft op 7 februari 2018 een aanvullend rapport opgesteld.
1.5
Verweerder heeft vervolgens de bestreden besluiten genomen. Aan zijn besluitvorming heeft verweerder ten grondslag gelegd dat uit de rapporten van de NVWA van 7 december 2017 en 7 februari 2018 blijkt dat de HN-20 op 30 november 2017 25 illegale staande netten (van elk 100 meter) heeft uitgezet. De NVWA heeft haar conclusie gebaseerd op vaargegevens van de HN-20 (van 30 november 2017 en 1 december 2017) die met behulp van een peilbaken zijn geregistreerd in combinatie met de constatering dat de HN-20 aanwezig was op de plek waar 2500 meter illegaal staande netten zijn aangetroffen en de snelheid waarmee de HN-20 voer. Met inachtneming van de Beleidsregel herstelsanctie IJsselmeer (de Beleidsregel) alsmede gelet op het feit dat [eiser 1] pas op 1 september 2017 een certificaat had aangevraagd om met staande netten te vissen heeft verweerder de periode waarover niet gevist mag worden bepaald op 1 september 2018 tot en met 19 januari 2019.
1.6
In de primaire en bestreden besluiten en in de Beleidsregel hanteert verweerder de term “intrekken van de vergunning”. Het is de vraag of die terminologie in het onderhavige geval steeds passend en juist is. Omwille van de duidelijkheid sluit de rechtbank in deze uitspraak aan bij dit door verweerder gebruikte begrip.
2.1
De rechtbank is gehouden de ontvankelijkheid van de beroepen en de bezwaren ambtshalve te beoordelen.
Procesbelang
2.2
De periode waarover de aan [eiser 1] verleende vergunning is ingetrokken, is inmiddels voorbij. Gelet op de uitspraak van de voorzieningenrechter hebben eisers uitsluitend over de periode 1 september 2018 tot 25 september 2018 niet kunnen vissen met staande netten.
Ter zitting hebben eisers desgevraagd verklaard dat zij schade hebben geleden doordat zij in die periode niet met staande netten hebben kunnen vissen. Daarnaast heeft verweerder ter zitting verklaard dat indien de beroepen van eisers ongegrond worden verklaard, hij de sanctie alsnog zal effectueren door een nieuw intrekkingsbesluit te nemen voor een toekomstige periode.
Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat eisers belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroepen.
Is [eiser 2] belanghebbende?
2.3
Omdat de onder 1.1 genoemde vergunningen zijn verleend aan [eiser 1] , rijst de vraag of het belang van [eiser 2] is betrokken bij besluitvorming over deze vergunningen. Het besluit waarbij is beslist over de intrekking van de verleende vergunning is uitsluitend gericht aan [eiser 1] .
Ter zitting is komen vast te staan dat eisers vennoten zijn van de vennootschap onder firma [naam vof] , dat de onder 1.1 genoemde vergunningen binnen de uitoefening van de activiteiten van die onderneming worden gebruikt en dat [eiser 2] voor zijn inkomen afhankelijk is van de opbrengst van de vennootschap onder firma.
Onder deze omstandigheden heeft [eiser 2] een zelfstandig eigen belang dat rechtstreeks is betrokken bij de intrekking van de onder 1.1 genoemde vergunningen en is hij aan te merken als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij het primaire besluit.
Legitimatie door de toezichthouders.
3.1
Eisers betogen dat de rapporteurs van de NVWA zich niet hebben gelegitimeerd bij hun onderzoek aan boord van de boot van eisers. In het rapport van de NVWA is hierover slechts een opmerking gemaakt. Een proces-verbaal met daarin opgetekend wat er die dag heeft plaatsgevonden is door verweerder niet verstrekt.
3.2
De rechtbank stelt vast dat in het rapport van de NVWA van 7 februari 2018 is vermeld dat alle rapporteurs zich hebben gelegitimeerd tegenover eisers tijdens het onderzoek. De rechtbank ziet geen aanleiding aan deze vermelding in het rapport van de NVWA te twijfelen. Bovendien is het zo dat verweerder de bevindingen die door de rapporteurs zijn gedaan tijdens het onderzoek aan boord van het vaartuig van eisers niet ten grondslag heeft gelegd aan zijn standpunt dat eisers met meer dan het vergunde aantal staande netten hebben gevist.
3.3
Het betoog van eisers slaagt niet.
Hebben eisers de overtreding begaan?
4. Eisers ontkennen dat zij zonder vergunning met staande netten hebben gevist. Volgens eisers heeft verweerder ook niet aannemelijk gemaakt dat zij deze overtreding hebben begaan. Zij voeren daartoe verschillende argumenten aan.
5.1
Ten eerste staat volgens eisers de kwaliteit van het gebruikte peilbaken ter discussie. Zij wijzen daarbij op de tijdspanne die volgens het peilbaken was gemoeid met het uitvaren van de HN-20 uit de haven. Omdat eisers met de HN-20 veel sneller de haven zijn uitgevaren dan uit de gegevens van het peilbaken blijkt, zetten eisers vraagtekens bij de nauwkeurigheid van de resultaten van het onderzoek op basis van het peilbaken.
5.2
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat uit het rapport van de NVMA van 7 december 2017 blijkt dat het peilbaken op 30 november 2017 goed heeft gefunctioneerd. Blijkens de peilbakengegevens heeft de HN-20 op twee achtereenvolgende dagen precies dezelfde posities bevaren, waardoor verweerder de nauwkeurigheid met betrekking tot de positiebepaling van eisers vaartuig op het water zeer aannemelijk acht.
In het bestreden besluit is verder vermeld dat het peilbaken een beperkt signaal afgeeft als het vaartuig in de haven ligt en pas volledig functioneert als het vaartuig de haven heeft verlaten.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder uit mocht gaan van de juistheid van de peilbakengegevens die in het op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakte rapport van de NVWA van 7 december 2017 zijn opgenomen. De rechtbank neemt daarbij het navolgende in aanmerking.
Het peilbaken voldoet blijkens een door verweerder ingezonden keuringsrapport van 14 juli 2015, geldig tot 1 mei 2025, van de Teamleider Politie/Landelijke eenheid/Dienst Landelijke Operationele Samenwerking/Keuringsdienst aan de daaraan te stellen eisen.
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd nader toegelicht dat het peilbaken om de één a twee minuten een signaal heeft afgegeven aan de hand waarvan de positie van de HN-20 op 30 november 2017 en 1 december 2017 kon worden bepaald. Hoewel verweerder dit standpunt niet aan de hand van concrete en verifieerbare gegevens heeft onderbouwd, heeft de rechtbank geen aanleiding eraan te twijfelen. Te minder nu eisers, hoewel zij daartoe nadrukkelijk ter zitting in de gelegenheid zijn gesteld, niet hebben kunnen aangeven hoe zij die dagen dan wel met hun vaartuig zijn gevaren. Bovendien is het niet vereist dat verweerder inzicht dient te hebben in alle onderliggende gegevens van gebruikte meetapparatuur om uit kunnen en mogen gaan van de juistheid van de resultaten die in een op basis daarvan gemaakt rapport zijn opgenomen en daarop een beslissing te baseren.
Dat sprake is geweest van een storing ten aanzien van het peilbaken omdat deze in de nabijheid van LED was geplaatst, hebben eisers op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt.
Hetgeen eisers overigens hebben aangevoerd biedt ook geen concreet aanknopingspunt voor de conclusie dat het peilbaken op 30 november 2017 en 1 december 2017 niet goed heeft gefunctioneerd.
5.4
Het betoog van eisers slaagt niet.
6.1
Ten tweede is volgens eisers niet duidelijk waarop verweerder de conclusie heeft gebaseerd dat de aangetroffen illegale staande netten van hen zouden zijn. Eisers ontkennen dat ze illegale staande netten hebben geplaatst. Verweerder heeft ook niet gecontroleerd of eisers daadwerkelijk hebben gevist met de netten. Bovendien zouden de netten net zo goed van een ander kunnen zijn. Dat overige waargenomen vissersvaartuigen en andere schepen niet met staande netten visten op 30 november 2017 wil niet zeggen dat de netten niet van hen kunnen zijn. Daarnaar is onvoldoende zorgvuldig onderzoek verricht. Zelfs indien het daarnaar verrichte onderzoek als volledig moet worden beschouwd, valt niet uit te sluiten dat de netten geplaatst zijn door stropers. Er zijn veel stropers met rubberboten waarin de totale hoeveelheid illegale netten geplaatst kon worden. De hoeveelheid voorns die in de illegale netten is aangetroffen, wijst er bovendien op dat de netten er al minstens een dag of vier moeten zijn geweest. Daarbij zijn eisers niet in staat om binnen de door verweerder geconstateerde snelheid van 2,7 tot 3,3 knopen netten handmatig te vieren. Eisers hebben geen machine, dus zij werken handmatig om de netten te vieren of binnen te halen. Verweerder heeft niet onderbouwd waarom volgens hem wel met genoemde snelheid de netten kunnen worden gevierd.
6.2
In het bestreden besluit is vermeld dat uit de in het rapport van de NVWA van 7 december 2017 gepresenteerde peilbakengegevens blijkt dat de HN-20 tussen 04.19 uur en 09.34 uur op 30 november 2017 over in totaal ongeveer 4200 meter voer, waarvan drie maal ongeveer 800 meter en eenmaal 1700 meter. Dit gebeurde met een snelheid van ongeveer 3 knopen, terwijl de normale vaarsnelheid 6 tot 6,5 knopen bedroeg. Daaruit kan volgens verweerder worden opgemaakt dat de HN-20 over die 4200 meter staande netten aan het uitvieren was. Netten kunnen volgens verweerder handmatig uitgevierd worden met een snelheid van 2,7 tot 3,3 knopen.
Uit het rapport blijkt voorts dat de rapporteurs zich op dezelfde dag om 14.15 uur op de posities bevonden waar de HN-20 volgens de peilbakengegevens die ochtend had gevaren. De rapporteurs hebben op de lijnen waar de HN-20 volgens de peilbakengegevens die ochtend had gevaren onder meer 2500 meter staande netten (25 staande netten van 100 meter per stuk) aangetroffen, welke niet waren voorzien van vismerken en jonen (drijvers). Deze netten zijn uit het water gehaald en in beslag genomen. Uit de peilbakengegevens blijkt verder dat de HN-20 op 1 december 2017 nogmaals de posities heeft bezocht waar de 25 volgens verweerder illegale netten stonden. Aan enkele van deze staande netten waren bovendien drijvers verbonden die de toezichthouder slechts eenmaal eerder hadden gezien, namelijk bij in 2015 aangetroffen illegale staande netten van eisers.
Verder is in het bestreden besluit vermeld dat uit nader onderzoek van de NVWA aan de hand van Automatic Identification System (AIS) en de radar van het Kustwachtcentrum is gebleken dat in het gebied waar de illegale netten waren uitgezet op 30 november 2017 die dag geen andere vaartuigen hebben gevist of gevaren. De aanwezige vissersvaartuigen hebben het gebied in één rechte lijn doorkruist en de overige vaartuigen waren vrachtschepen. Eén vissersvaartuig, de EH-4, heeft die dag weliswaar in de buurt van de illegale netten gevaren en gevist, maar uit de AIS-gegevens van dit vaartuig blijkt dat dit vaartuig niet over de lijnen heeft gevaren waar de 25 illegale staande netten waren geplaatst. Bovendien heeft de EH-4 staande netten uitgezet op andere posities.
In het bestreden besluit is ten slotte vermeld dat het zeer onaannemelijk is dat 2500 meter aan staande netten op een rubberen boot wordt geplaatst om deze vervolgens in het water uit te zetten.
6.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op grond van de rapportages van de NVWA heeft mogen aannemen dat eisers met staande netten hebben gevist waarvoor zij geen vergunning hadden. Uit de peilbakengegevens blijkt dat eisers op 30 november 2017 en 1 december 2017 met lagere snelheid hebben gevaren langs de vaarlijnen waar de illegale staande netten zijn aangetroffen. Uit de peilbakengegevens blijkt ook dat zij op 30 november 2017, eveneens met lagere snelheid, zijn gevaren langs een vaarlijn waar eisers staande netten hadden uitgezet waarvoor zij wel een vergunning hadden. Langs andere vaarlijnen hebben eisers met hogere snelheid gevaren. Uit deze gegevens heeft verweerder mogen afleiden dat eisers op 30 november 2017 de illegale staande netten hebben laten vieren. Eisers hebben verder enkel ontkend dat zij hebben gevaren langs de vaarlijnen die in de rapportage zijn vastgesteld, maar zij hebben geen duidelijkheid gegeven hoe zij de bewuste dagen dan wel hebben gevaren. Dat de lagere snelheid waarmee eisers hebben gevaren voor hen nog te hoog was om de staande netten te kunnen laten vieren, hebben eisers onvoldoende aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft dit betwist en eisers hebben geen verklaring kunnen geven voor de peilbakengegevens waaruit blijkt dat zij juist langs de vaarlijnen waar illegale staande netten zijn aangetroffen met lagere snelheid hebben gevaren. Bovendien hebben zij met dezelfde snelheid ook gevaren langs een vaarlijn waar zij wel vergunde staande netten hebben geplaatst. Op de vaarlijnen zonder staande netten hebben zij met hogere snelheid gevaren. Het betoog van eisers dat hun snelheid hoger geweest kan zijn dan de berekende snelheid van 2,7 tot 3,3 knopen, omdat zij mogelijk niet in een rechte lijn hebben gevaren, wordt verworpen. Eisers hebben hiervoor geen enkele onderbouwing gegeven. Bovendien is het vanwege de frequentie van het signaal van het peilbaken (1 keer per 1 tot 2 minuten) niet aannemelijk dat het niet in een rechte lijn varen van wezenlijke betekenis is voor de berekening van de gemiddelde snelheid van hun vaartuig. Verder heeft verweerder voldoende onderzoek gedaan naar de door eisers geopperde mogelijkheid dat een ander vaartuig de illegale netten op 30 november 2017 heeft geplaatst. Van de onderzochte schepen is vastgesteld dat zij niet in het gebied zijn geweest dan wel niet hebben gevaren langs de lijnen van de illegale staande netten. Voor de suggestie van eisers dat de staande netten kunnen zijn geplaatst vanuit rubberboten waarvan de vaarbewegingen onbekend zijn, ontbreekt ieder aanknopingspunt. Eisers hebben van dergelijke stroperij ter zitting geen concreet voorbeeld kunnen geven, terwijl de aanwezige toezichthouder heeft laten weten dat hij dat nog nooit heeft meegemaakt. Evenmin is de met de inbeslaggenomen illegale staande netten hoeveelheid gevangen vis een voldoende duidelijke aanwijzing voor het standpunt van eisers dat deze netten er, anders dan verweerder aanneemt, voorafgaand aan de inbeslagname langer dan een dag moeten hebben gestaan. De rechtbank is er niet van overtuigd geraakt dat de aangetroffen hoeveelheid vis niet in één dag kan zijn gevangen. Bovendien hebben de toezichthouders ter zitting verklaard dat de illegale netten niet vervuild waren met wier wat er weer op wijst dat de netten er niet langer dan een dag hebben gestaan.
6.5
Het betoog van eisers slaagt niet.
De opgelegde sanctie
7.1
Eisers betogen dat het intrekken van de vergunning geen herstelmaatregel is, maar een strafmaatregel.
7.2
In de toelichting op de Beleidsregel (bladzijde 3, paragraaf 1) is vermeld dat het intrekken van een vergunning een herstelsanctie is waarmee wordt beoogd de oorspronkelijke situatie te herstellen. Het gaat er om dat visbestanden door het tijdelijk niet bevissen de kans krijgen zich te herstellen tot de situatie die met vergunningverlening was beoogd. De herstelsanctie is, zo staat verder in de toelichting vermeld, niet bedoeld om leed toe te brengen aan de overtreder. Het intrekken van de vergunning op grond van de Beleidsregel laat de mogelijkheid van het opleggen van een strafsanctie dan ook onverlet.
7.3
De strekking van de sanctie is dat de gevolgen van het illegaal vissen met staande netten worden weggenomen. Daarmee is de intrekking van de vergunning over een bepaalde periode een herstelsanctie als bedoeld in artikel 5:2, eerst lid, onder b, van de Awb. Het betoog slaagt niet.
8.1
Eisers betogen voorts dat de door verweerder gehanteerde Beleidsregel ten onrechte een rechtsvermoeden in het leven roept. Het rechtsvermoeden houdt in dat ervan wordt uitgegaan dat eisers vanaf het begin van de periode waarvoor de vergunning is verleend illegaal met de staande netten hebben gevist. In de toelichting op de Beleidsregel is onvoldoende onderbouwd waarop dit rechtsvermoeden is gebaseerd.
8.2
Uitgangspunt is dat verweerder bij het opstellen van beleidsregels beleidsruimte toekomt.
8.3
De beroepsgrond van eisers ziet op de berekening door verweerder van de periode waarover de vergunning wordt ingetrokken bij overtreding van artikel 8, eerste lid, van het Reglement voor de binnenvisserij 1985. In de toelichting bij de Beleidsregel is in paragraaf “2. Berekening van de herstelperiode”, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“Voor de berekening van de periode gedurende welke na het plegen van een overtreding de vergunning wordt ingetrokken, is leidend dat deze periode voldoende lang is om de tijdelijke verhoogde visserijdruk te compenseren. Daarnaast is het van belang dat de berekening transparant en generiek toepasbaar is.
Op basis van deze uitgangspunten is een systematiek ontwikkeld voor de berekening van de periode waarin de vergunning van de overtreder ingetrokken wordt. Daarbij wordt er telkens van uitgegaan dat de overtreding begonnen is aan het begin van de periode, waarin op basis van artikel 29 van de Uitvoeringsregeling visserij met een bepaald type net gevist kan worden. Bijvoorbeeld voor visserij met het staand net vangt de open periode op 1 juli aan, de eerstvolgende gesloten periode loopt vanaf 15 maart het daarop volgende jaar.”
8.4
De rechtbank stelt voorop dat de doelstelling van verweerder om met de periode van intrekking van de vergunning de door de illegale bevissing tijdelijk verhoogde visserijdruk te compenseren niet onredelijk is. Verweerder heeft deze doelstelling uitgewerkt in een formule voor de berekening van de intrekkingsperiode. De toepassing van factor c van artikel 1, derde lid, van de Beleidsregel leidt in dit geval echter tot een onredelijk resultaat. Dat de berekeningswijze transparant en generiek toepasbaar is, maakt dit niet anders. Uit de toelichting op deze factor c blijkt dat er telkens van wordt uitgegaan dat de overtreding is begonnen aan het begin van de periode waarin op grond van de vergunning mag worden gevist. In dit geval biedt de enkele vaststelling door verweerder zelf dat eisers op 30 november 2017 de illegale netten hebben laten vieren daarvoor onvoldoende grondslag. Voor het uitgangspunt dat eisers in de periode van 1 september 2017 tot 30 november 2017 met 25 illegale staande netten hebben gevist, ontbreekt elk bewijs. Daarmee ontbreekt ook iedere onderbouwing dat met de bestreden besluiten de tijdelijk verhoogde visserijdruk wordt gecompenseerd. Dat betekent dat de c-factor hier buiten toepassing moet blijven. Verweerder had de periode van de herstelsanctie niet op artikel 1, derde lid, van de Beleidsregels mogen baseren. De bestreden besluiten zijn onvoldoende gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.
8.5
De rechtbank kan in het midden laten of verweerder met de omschrijving van de c-factor al dan niet een onweerlegbaar rechtsvermoeden in het leven heeft geroepen. Het debat van partijen hierover is voor het oordeel van de rechtbank niet van belang.
9.1
Eisers betogen voorts dat verweerder met 1 september 2018 een onjuiste ingangsdatum voor de intrekking heeft gehanteerd. Volgens eisers zou de intrekking vanaf 1 juli 2018 moeten ingaan omdat zij vanaf die datum gerechtigd waren om met staande netten te vissen. Dat zij in 2017 toevallig pas op 1 september zijn begonnen, maakt dat niet anders. Ter zitting hebben eisers toegelicht dat een intrekking per 1 september hen zwaarder treft dan een intrekking per 1 juli, omdat zij in de periode van 1 juli tot 1 september (meer) alternatieve mogelijkheden hebben voor het gebruik van soorten netten.
9.2
Verweerder heeft ter zitting naar voren gebracht dat eisers in 2016 en 2017 hebben gemeld dat zij per 1 september met staande netten gaan vissen. Eisers hebben dit niet weersproken. Verweerder heeft de vergunning per 1 september ingetrokken, omdat dit past bij het oogmerk van de herstelsanctie om de visstand door een tijdelijk niet vissen de kans te geven zich te herstellen.
9.3
Anders dan eisers kennelijk menen bevat de Beleidsregel geen uitdrukkelijk regel over het begin van de periode waarover de vergunning wordt ingetrokken. In het bijzonder artikel 1, eerste lid en artikel 2, tweede lid, van de Beleidsregel bevatten daarvoor geen normering. Dat betekent dat verweerder in ieder afzonderlijk geval de keuze voor het begin van de periode waarover de vergunning wordt ingetrokken, deugdelijk dient te motiveren.
9.4
Het is niet onredelijk dat verweerder de aanvang van de periode waarover de vergunning wordt ingetrokken laat ingaan op 1 september, omdat is gebleken dat eisers in de jaren 2016 en 2017 pas vanaf 1 september met staande netten zijn gaan vissen. Een verbod op het vissen met staande netten over de periode van 1 juli tot 1 september aan eisers levert dan geen compensatie op voor de verhoogde visserijdruk. Eisers zouden in dit tijdvak hun staande netten toch al niet gebruiken. Deze motivering van verweerder past bij het doel van de herstelsanctie zoals deze uit de toelichting bij de Beleidsregel blijkt: door niet vissen de visbestanden de kans geven zich te herstellen van de illegale bevissing. Dat het volgens eisers toeval is dat zij in 2016 en 2017 pas per 1 september met staande netten zijn gaan vissen, maakt niet dat verweerder dit feit niet aan het bestreden besluit ten grondslag mocht leggen. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
10.1
De beroepen zijn gegrond. De bestreden besluiten zullen worden vernietigd. Verweerder zal opnieuw op de bezwaren dienen te beslissen met inachtneming van wat in deze uitspraak, met name onder 8.4, is overwogen. Verweerder kan daarbij voor het illegaal vissen door eisers op 30 november 2017 met 25 staande netten voor de toekomst een herstelsanctie opleggen. Wel zal verweerder de periode waarover de herstelsanctie zich uitstrekt deugdelijk moeten motiveren. Aangezien eisers door het instellen van beroep niet in een slechtere positie gebracht mogen worden, zal de periode van de herstelsanctie niet langer mogen zijn dan 20 weken. Omdat door vernietiging van het bestreden besluit het primaire besluit herleeft en de periode van intrekking in het primaire besluit duurt tot 29 september 2019, ziet de rechtbank aanleiding het primaire besluit bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen tot zes weken na de bekendmaking van de nieuwe besluiten op bezwaar.
Proceskosten en griffierecht
11.1
Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart dient verweerder aan elk van eisers het door hen betaalde griffierecht van € 170,- te vergoeden.
11.2
De rechtbank veroordeelt verweerder voorts in de door eisers gemaakte proceskosten in beroep. Eisers hebben afzonderlijk beroep ingesteld op dezelfde gronden tegen de identieke bestreden besluiten. Zij zijn ter zitting vertegenwoordigd door dezelfde gemachtigde. De rechtbank merkt de zaken dan ook aan als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), op grond waarvan de zaken voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van dat besluit worden beschouwd als één zaak.
De kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • draagt verweerder op nieuwe besluiten op de bezwaren van eisers te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • schorst het primaire besluit tot zes weken na de bekendmaking van de nieuwe besluiten op de bezwaren;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan elk van
eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van
€ 1.024,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.I.K. Baart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2019.
de griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
BIJLAGE
Reglement voor de binnenvisserij 1985
Artikel 8
1. Het is verboden te vissen in het IJsselmeer zonder voorzien te zijn van een vergunning van Onze Minister geldende voor de visserij, welke wordt uitgeoefend.
Artikel 12
Aan vrijstellingen, ontheffingen en vergunningen als bedoeld in de vorige artikelen kunnen voorschriften worden verbonden. Zij kunnen onder beperkingen worden verleend. Zij kunnen te allen tijde worden ingetrokken.
Beleidsregel herstelsanctie IJsselmeer
Artikel 1
1. In geval van overtreding van artikel 8, eerste lid, van het Reglement voor de binnenvisserij1985 wordt de vergunning, bedoeld in dat artikel, ingetrokken en niet opnieuw verleend voor de periode, die berekend wordt met de toepassing van het derde en het vierde lid.
2. Het eerste lid is uitsluitend van toepassing op het vissen met de zegen en het staand net, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen j en m, van het Reglement voor de binnenvisserij 1985, en de grote fuik en de schietfuik, bedoeld in artikel 1, onderdelen m en n, van de Uitvoeringsregeling visserij.
3. De periode, bedoeld in het eerste lid, geldend voor de grote fuik, de schietfuiken het staand net, wordt berekend volgens de volgende formule:
d = (b x c)/a
a = het aantal van het type net dat de vergunninghouder op grond van zijn vergunning wekelijks mag inzetten;
b = het aantal van het type net dat de vergunninghouder bovenop het aantal a gebruikt of het aantal netten dat de vergunninghouder in strijd met de Visserijwet 1963 gebruikt;
c = het aantal weken tussen het moment van constatering van de overtreding en het moment waarop dit type net op basis van de Uitvoeringsregeling visserij voor het eerst mocht worden ingezet;
d = de periode van de intrekking van de vergunning in weken.
Artikel 2
1. De periode, bedoeld in artikel 1, eerste lid, geldend voor de zegen, wordt berekend in aantallen dagen die de vergunninghouder gebruikt heeft in strijd met de Visserijwet1963.
2. Het betreffende aantal dagen wordt ingehouden op het totale aantal dagen dat de vergunninghouder mag inzetten op grond van artikel 29, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling visserij. Mocht het totale aantal dagen al ingezet zijn in de huidige vergunningsperiode, dan worden de dagen die de vergunninghouder gebruikt heeft in strijd met de voorschriften krachtens de Visserijwet 1963, ingehouden op het totaal aantal dagen van de eerstvolgende vergunningsperiode. [Dit tweede lid geldt dit ook voor staand net?]
Uitvoeringsregeling visserij
Artikel 29
1. Het is verboden te vissen in het IJsselmeer met:
c. het staand net in de periode van 16 maart tot en met 30 juni.