ECLI:NL:RBNHO:2019:2863

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 maart 2019
Publicatiedatum
5 april 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3575
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de gemeente Velsen bij het opleggen van een maatregel op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 29 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een uitkering ontvangt op basis van de Participatiewet, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen. De eiser had een maatregel van 100% opgelegd gekregen, waardoor zijn uitkering voor de maand maart 2018 volledig werd verlaagd. Dit besluit was genomen op 22 februari 2018, maar de eiser stelde dat dit besluit onbevoegd was genomen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser vanaf 6 februari 2001 een bijstandsuitkering ontvangt en dat hij verplicht was deel te nemen aan een re-integratievoorziening. De eiser was echter niet verschenen op de uitnodigingen voor zowel het gesprek als de training. De rechtbank heeft geconstateerd dat het primaire besluit onbevoegd was genomen, omdat het was ondertekend door de algemeen directeur van IJmond Werkt!, terwijl deze niet de bevoegdheid had om dit besluit te nemen. De rechtbank heeft echter ook vastgesteld dat het bestreden besluit, dat door de wethouder Sociaal Domein was genomen, het bevoegdheidsgebrek van het primaire besluit had hersteld.

De rechtbank heeft overwogen dat de Participatiewet mandateringsmogelijkheden biedt aan bestuursorganen, en dat de gemeente Velsen de bevoegdheid had om deze taken te mandateren aan IJmond Werkt!. De rechtbank concludeert dat de rapportage die ten grondslag lag aan het bestreden besluit, op juiste wijze was opgesteld door een medewerker die daartoe bevoegd was. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/3575

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.T. Poort),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 februari 2018 (het primaire besluit) is aan eiser, die een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet (PW), een maatregel opgelegd van 100% met als gevolg dat zijn uitkering over de maand maart 2018 met 100% wordt verlaagd.
Bij besluit van 10 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en verweerder bij brief van 3 december 2018 de gelegenheid gegeven nadere informatie in het geding te brengen omtrent zijn beslissingsbevoegdheid.
Bij brief van 5 december 2018 heeft eiser gereageerd. Verweerder heeft bij brief van 11 december 2018 en aanvullend bij brief van 20 december 2018 zijn standpunt nader toegelicht. Eiser heeft op 18 februari 2019 hierop gereageerd.
Partijen hebben toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder een nadere zitting.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1.
Eiser ontvangt vanaf 6 februari 2001 een bijstandsuitkering.
1.2.
Verweerder heeft eiser bij besluit van 5 april 2016 verplicht tot deelname aan een re-integratievoorziening op grond van de Participatiewet in de vorm van de training Sterk naar Werk bij IJmond Werkt!.
1.3.
Eiser is uitgenodigd voor een gesprek op 1 februari 2018 in verband met deelname aan de training Sterk naar Werk. Eiser is niet verschenen op het gesprek. Eiser is vervolgens bij brief van 5 februari 2018 uitgenodigd voor de training, die op 12 februari 2018 ging starten. Eiser is niet verschenen bij de training.
Op 22 februari 2018 hebben de werkcoach en rapporteur ( [naam 1] ) van IJmond Werkt! een rapport Maatregel Participatiewet opgesteld.
Vervolgens is beslist in het primair besluit zoals hiervoor is weergegeven. Het primaire besluit is namens verweerder ondertekend door [naam 2] , algemeen directeur van IJmond Werkt! Na bezwaar heeft verweerder dit besluit gehandhaafd.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat zowel het primaire als het bestreden besluit bevoegd zijn genomen.
3. Eiser heeft – onder verwijzing naar artikel 7, vierde lid, van de PW – aangevoerd dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen. Het opleggen van een maatregel ziet op rechten en plichten van de belanghebbende en de daarvoor noodzakelijke beoordeling van zijn omstandigheden en kan daarom niet uitgevoerd worden door derden, enkel door het college van burgemeester en wethouders. Het college kan de vaststelling en beoordeling van rechten, plichten en omstandigheden mandateren aan een bestuursorgaan. Verwezen wordt naar het mandateringsbesluit “Machtiging en mandaat uitvoeringstaken re-integratie WWB, IOAW, IOAZ, ANW aan GR IJmond Werkt!” dat ten tijde van de bestreden beslissing van kracht was. Op basis van dit Besluit is IJmond Werkt! bevoegd tot het nemen van beslissingen omtrent re-integratie en het opleggen van maatregelen, doch strekt die bevoegdheid slechts onder de voorwaarde dat het mandaat plaatsvindt binnen een juridisch kader waaronder de WWB. De WWB is de voorloper van de PW maar de PW wordt niet als juridisch kader genoemd. In het meest recente mandaatbesluit uit 2018 wordt nog steeds verwezen naar rechten en plichten binnen de WWB terwijl de wetgever in de PW meer plichten ten behoeve van bijstandsgerechtigden heeft aangenomen. Verweerder stelt dat met de 1e wijziging van de gemeenschappelijke regeling van IJmond Werkt! (Staatscourant 13 mei 2016, nr. 25414) de bevoegdheid zou zijn overgegaan van de WWB naar de PW. Dit blijkt echter niet uit de tekst waar enkel wordt vermeld dat met de PW de Participatiewet wordt bedoeld.
Het primaire besluit is dan ook onbevoegd genomen en dit kan in bezwaar niet hersteld worden want het maatregelenrapport is alleen door (medewerkers van) IJmond Werkt! opgesteld en niet door of namens het College. Deze rapportage mag door het bevoegdheidsgebrek niet aan de besluitvorming ten grondslag worden gelegd, en omdat uit de overige stukken niet blijkt dat sprake is van een overtreding, kan ook in bezwaar dit gebrek niet hersteld worden.
Tenslotte voert eiser aan dat indien IJmond Werkt! wél bevoegd zou zijn om besluiten namens verweerder te nemen, dan is een medewerker die het maatregelenrapport heeft opgesteld daartoe niet bevoegd, de besluitvorming is gemandateerd aan het Dagelijks Bestuur van IJmond Werkt! en in ondermandaat aan de Algemeen Directeur.
4. Naar aanleiding van wat partijen over en weer hebben aangevoerd overweegt de rechtbank als volgt.
5. Op grond van artikel 7, vierde lid, van de Participatiewet kan verweerder de vaststelling van rechten en plichten en de daarvoor benodigde beoordeling van omstandigheden mandateren aan bestuursorganen. De gemeenschappelijke regeling IJmond Werkt! (1ste wijziging, Staatscourant 13 mei 2016, nr. 25414) is een bestuursorgaan. Verweerder kan dan ook de vaststelling van rechten en plichten en de daarvoor benodigde beoordeling van omstandigheden mandateren aan IJmond Werkt!
6. Verweerder heeft op 16 december 2014 met het oog op de inwerkingtreding van de Participatiewet per 1 januari 2015 mandaat verleend aan IJmond Werkt! voor bepaalde uitvoeringstaken. Anders dan eiser kennelijk meent ziet dit mandaat niet op de uitvoering van de Wet Werk en Bijstand, maar wel degelijk op de uitvoering van de Participatiewet. Daarvoor is een machtigingslijst opgesteld. Volgens deze lijst mag het algemeen bestuur van IJmond Werkt! de gemandateerde bevoegdheden ondermandateren aan het dagelijks bestuur, de directeur en de medewerkers van IJmond Werkt!. Uit de door verweerder op verzoek van de rechtbank overgelegde stukken maakt de rechtbank op dat verweerder het besluit van 16 december 2014 daadwerkelijk heeft genomen en dat dit besluit bekend is gemaakt, zodat het in werking is getreden.
7. In de machtigingslijst heeft verweerder het algemeen bestuur van IJmond Werkt! gemachtigd tot verscheidene uitvoeringstaken en gemandateerd tot het vaststellen en opleggen van maatregelen. De voorzitter van het algemeen bestuur van IJmond Werkt! heeft op 12 juli 2018, namens het algemeen bestuur ter uitvoering van een door het algemeen bestuur op 1 juli 2018 genomen besluit, ondermandaat verleend aan, voorzover voor deze zaak van belang:
- [naam 3] , interim-directeur van IJmond Werkt!
- [naam 1] voor, voor zover van belang, het handhaven van re-integratievoorzieningen en het vaststellen en opleggen van maatregelen.
8. Het primaire besluit is namens verweerder door de algemeen directeur [naam 2] genomen. Het algemeen bestuur van IJmond Werkt! heeft echter geen besluit genomen waarmee aan deze directeur ondermandaat is verleend voor het vaststellen en opleggen van maatregelen. [naam 2] was dan ook niet bevoegd het primaire besluit namens verweerder te nemen.
9. Het maatregelrapport is opgesteld door [naam 1] . Zij was daartoe bevoegd op grond van het door het algemeen bestuur van IJmond Werkt! aan haar verleende ondermandaat.
10. Het bestreden besluit is namens verweerder genomen door de wethouder Sociaal Domein. Daarmee heeft verweerder het bevoegdheidsgebrek gerepareerd dat aan het primaire besluit was verbonden. Verweerder mocht zich in het bestreden besluit ook baseren op de conclusies van het op 22 februari 2018 opgestelde rapport Maatregel Participatiewet van de werkcoach en rapporteur van IJmond Werkt! omdat de rapporteur [naam 1] tot het opstellen van dit rapport was (onder)gemandateerd.
11. De beroepsgrond van eiser dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen dan wel berust op een onbevoegd uitgevoerde rapportage faalt. Eiser heeft verder geen inhoudelijke beroepsgronden ingediend tegen het opleggen van de maatregel.
12. In zijn brief van 5 december 2018 heeft eiser naar voren gebracht dat het vanwege de procesopstelling van verweerder in strijd is met de goede procesorde dat de rechtbank verweerder alsnog de gelegenheid heeft gegeven zijn beslissingsbevoegdheid te onderbouwen. De rechtbank verwerpt dit betoog. Op grond van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht is de bestuursrechter bevoegd het onderzoek te heropenen indien hij van oordeel is dat het onderzoek niet volledig is geweest. De rechtbank dient ambtshalve te onderzoeken of het bestreden besluit bevoegd is genomen. De rechtbank was van oordeel dat het onderzoek daarnaar niet volledig was geweest. De procesopstelling van partijen is bij dit oordeel niet van doorslaggevend belang.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, rechter, in aanwezigheid van E.A.D. Horn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.