Op 3 april 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een studente met dyspraxie en de voorzitter van het College voor Toetsen en Examens. De studente had beroep ingesteld tegen de beoordeling van haar havo-examens in de vakken aardrijkskunde, Engels en Duits, waarbij zij respectievelijk de cijfers 6, 5 en 5 had behaald. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er een zorgvuldigheidsgebrek was in de besluitvorming van de examinatoren, de rechtsgevolgen van het besluit in stand konden blijven. Dit kwam voort uit het feit dat de examinatoren zich voldoende een beeld hadden kunnen vormen van het kennen en kunnen van de studente, ondanks de beperkingen die haar dyspraxie met zich meebracht.
De rechtbank stelde vast dat de studente niet op de reguliere wijze examen kon doen en dat er afspraken waren gemaakt over de wijze van examineren. Tijdens de examens waren er echter problemen opgetreden, zoals het aanbieden van een woordenboek tijdens het examen Duits, wat in strijd was met de gemaakte afspraken. De rechtbank oordeelde dat de examinatoren in het algemeen zorgvuldig hadden gehandeld, maar dat het besluit tot vaststelling van het cijfer voor het examen Duits een zorgvuldigheidsgebrek vertoonde. Desondanks besloot de rechtbank om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten, omdat de examinatoren zich voldoende een beeld hadden kunnen vormen van de studente.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit voor zover het de beoordeling van het examen Duits betrof, en droeg de verweerder op het griffierecht van € 170,- aan de studente te vergoeden. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van de studente, vastgesteld op € 1.024,-. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 april 2019.