ECLI:NL:RBNHO:2019:2661

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 maart 2019
Publicatiedatum
29 maart 2019
Zaaknummer
C/15/260518 / HA ZA 17-439
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van verbeurde boetes wegens schending van geheimhoudings- en relatiebeding en schadevergoeding wegens onrechtmatig verkregen bewijs

In deze zaak vordert Gourmet B.V. van [gedaagde] betaling van verbeurde boetes wegens schending van het geheimhoudings- en relatiebeding uit de arbeidsovereenkomst. Gourmet stelt dat [gedaagde] zich tijdens en na zijn dienstverband schuldig heeft gemaakt aan meerdere overtredingen van deze bedingen, wat heeft geleid tot een schadevergoeding van € 52.000,- en € 65.000,- aan verbeurde boetes. [gedaagde] betwist de schendingen en stelt dat het bewijs dat door Gourmet is verkregen onrechtmatig is, en verzoekt om matiging van de boetes. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] acht keer het geheimhoudingsbeding heeft geschonden, wat leidt tot de toewijzing van de vorderingen van Gourmet. Daarnaast vordert [gedaagde] in reconventie de opheffing van bewijsbeslag en schadevergoeding wegens onrechtmatige bewijsvergaring, maar deze vordering wordt afgewezen. De rechtbank concludeert dat de boetes niet gematigd hoeven te worden, omdat er voldoende bewijs is van schade aan Gourmet. De vordering tot vernietiging van bedrijfsinformatie wordt afgewezen, omdat er geen rechtsgrond voor is. De rechtbank heft het bewijsbeslag op, maar wijst de vordering tot vernietiging van de beslagen bescheiden af. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/260518 / HA ZA 17-439
Vonnis van 27 maart 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GOURMET B.V.,
gevestigd te Grootebroek,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.J. Draaisma te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. F.H.A. ter Huurne te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Gourmet en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 29 november 2017
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende eis in reconventie
  • het tussenvonnis van 15 augustus 2018
  • de brief van 25 januari 2019 met producties 26 en 27 van de zijde van Gourmet
  • de akte wijziging van eis in conventie met producties 28-39
  • de conclusie van antwoord in reconventie
  • de brief van 5 februari 2019 met productie 21 van de zijde van [gedaagde]
  • het proces-verbaal van comparitie van 12 februari 2019 en de daarin genoemde processtukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

in conventie en in reconventie
2.1.
Gourmet is een teeltbedrijf dat naast eigen teelt gespecialiseerd is in het verwerken, verpakken, leveren en distribueren van sjalotten, uien en knoflook.
2.2.
[gedaagde] is voor het eerst bij Gourmet in dienst getreden in 2002. [gedaagde] heeft per 31 augustus 2008 ontslag genomen. Op 23 juli 2010 is [gedaagde] opnieuw in dienst getreden bij Gourmet in de functie van Commercieel Manager AGF (Aardappelen Groente Fruit). Het salaris van [gedaagde] bedroeg laatstelijk € 6.500,-- bruto per periode van vier weken.
2.3.
In de schriftelijke arbeidsovereenkomst van juli 2010 is een geheimhoudings-, relatie- en boetebeding opgenomen. Die bedingen luiden als volgt:
“12. Geheimhoudingsbeding
Werknemer is verplicht tot volledige geheimhouding van al hetgeen hij in het kader van de uitvoering van deze overeenkomst zowel ten aanzien van de werkzaamheden als ten aanzien van de organisatie, of daarbij werkzame personen, dan wel klanten en/of relaties van werkgever ter kennis is gekomen. Deze geheimhouding geldt zowel tijdens de looptijd van deze overeenkomst als na beëindiging daarvan. De geheimhoudingsplicht is niet beperkt tot de zaken van de afdeling waar werknemer werkzaam is, maar omvat het geheel van activiteiten van werkgever, alsmede de rechten en verplichtingen van werkgever tegenover derden, de marktpositie, bedrijfspolitiek en dergelijke van werkgever en haar gelieerde ondernemingen.
13. Relatiebeding
Het is werknemer niet toegestaan, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van werkgever, binnen een tijdsbestek van twee jaar na beëindiging van het dienstverband direct of indirect, zowel voor eigen rekening als voor derden, in enigerlei vorm activiteiten te verrichten op een terrein gelijk of gelijksoortig aan of anderszins concurrerend met die van werkgever of aan werkgever gelieerde ondernemingen ten behoeve van en/of ter verwerving van bestaande relaties van werkgever of aan werkgever gelieerde ondernemingen, dan wel ten behoeve en/of ter verwerving van relaties die de twee jaar voorafgaand aan beëindiging van de arbeidsovereenkomst relatie zijn geweest. Het begrip relatie dient hierbij in de ruimste zin des woords te worden uitgelegd, een en ander ter beoordeling door de directie van werkgever. (...)
15. Boetebeding
Bij overtreding van het bepaalde in de artikelen 11, 12, 13 en/of 14, zal werknemer zonder dat enige ingebrekestelling is vereist, per overtreding een boete ten behoeve van werkgever verbeuren ten bedrage van één bruto periodesalaris, onverminderd het recht van werkgever om in plaats van de boete volledige schadevergoeding te vorderen. Hiermee wordt uitdrukkelijk afgeweken van het bepaalde in artikel 7:650 leden 3 t/m 5 BW. De boete zal worden verhoogd met € 1000,- voor iedere dag dat de overtreding voortduurt.”
2.4.
In opdracht van Gourmet heeft onderzoeksbureau Levent Investigations B.V. (hierna: Levent) in januari en februari 2017 (ICT-)onderzoek naar [gedaagde] verricht. Nadat Levent aan haar had gerapporteerd, heeft Gourmet [gedaagde] op 16 februari 2017 geconfronteerd met de resultaten van het onderzoek en [gedaagde] hierover gehoord. Vervolgens heeft Gourmet [gedaagde] op 16 februari 2017 op staande voet ontslagen wegens overtreding van het geheimhoudingsbeding en handelen in strijd met de regels van goed werknemerschap.
2.5.
Op 16 februari 2017 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam Gourmet verlof verleend om ten laste van [gedaagde] conservatoir (derden)beslag en bewijsbeslag te leggen. Daarbij heeft de voorzieningenrechter bevolen dat de fysieke documenten en (elektronische) gegevensdragers en/of (digitale) documenten (tevens) ter gerechtelijke bewaring zullen worden afgegeven aan Digital Investigation B.V. (hierna: DI), die als bewaarder wordt aangewezen. Verder heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de eis in de hoofdzaak binnen veertien dagen na eerste beslaglegging moet worden ingesteld. Bij dagvaarding van 2 maart 2017 is Gourmet deze procedure gestart.
2.6.
Bij beschikking van 6 juni 2017 heeft de kantonrechter van deze rechtbank naar aanleiding van een verzoek van [gedaagde] en een tegenverzoek van Gourmet – onder meer – voor recht verklaard dat [gedaagde] aan Gourmet een dringende reden heeft gegeven voor het ontslag op staande voet op 16 februari 2017 en Gourmet veroordeeld tot betaling van € 17.437,81 netto aan achterstallig loon. Tegen deze beschikking hebben beide partijen (incidenteel) hoger beroep ingesteld.
2.7.
Bij beschikking van 5 juni 2018 heeft het gerechtshof Amsterdam, voor zover hier van belang, geoordeeld dat het ontslag op goede gronden is gegeven en dat [gedaagde] door het relatiebeding niet onbillijk wordt benadeeld in verhouding tot het te beschermen belang van Gourmet bij handhaving daarvan.
2.8.
Bij vonnis in incident van 29 november 2017 heeft deze rechtbank de vordering van Gourmet op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) deels toegewezen.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Gourmet vordert – samengevat en na meerdere eiswijzigingen – dat de rechtbank [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 52.000,- en € 65.000,- aan verbeurde boetes wegens schending van het tussen partijen overeengekomen geheimhoudings- en relatiebeding. Ook heeft Gourmet verschillende vorderingen ingediend die tot doel hebben om te bewerkstelligen dat alle bedrijfsinformatie van Gourmet die [gedaagde] nog onder zich heeft, wordt afgegeven, vernietigd of gewist.
3.2.
Gourmet legt aan haar vorderingen ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] zich tijdens en na het dienstverband schuldig heeft gemaakt aan het meermalen overtreden van het geheimhoudings- en relatiebeding in zijn arbeidsovereenkomst.
Gourmet verwijst daarbij naar eerdergenoemd rapport van Levent en naar verschillende e-mails van [gedaagde] , met name e-mails gericht aan het Belgische bedrijf [naam 1] (hierna: [naam 1] ), een klant en concurrent van Gourmet. Verder stelt Gourmet dat [gedaagde] ook in strijd met het relatie- en/of geheimhoudingsbeding heeft gehandeld, doordat hij een belangrijke relatie van Gourmet, te weten [naam 2] (hierna: [naam 2] ), en het [naam 3] (hierna: [naam 3] ) in Duitsland diverse malen heeft benaderd met het doel om Gourmet ‘zwart’ te maken. Daarnaast is volgens Gourmet sprake van een schending van het relatiebeding door [gedaagde] , omdat hij twee relaties van Gourmet, [naam 4] (hierna: [naam 4] ) en [naam 5] (hierna: [naam 5] ), heeft benaderd. Vanwege genoemde schendingen heeft [gedaagde] de gevorderde boetes verbeurd, aldus Gourmet.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] stelt dat het bewijs verkregen door inschakeling van Levent en DI onrechtmatig is verkregen en daarom buiten beschouwing dient te worden gelaten. Verder betwist [gedaagde] dat hij het geheimhoudingsbeding heeft geschonden en hij stelt dat niet in alle door Gourmet genoemde gevallen sprake is van bedrijfsinformatie die onder het geheimhoudingsbeding valt. [gedaagde] verwijst daarbij ook naar de definitie van het begrip ‘bedrijfsgeheim’ in de Wet bescherming bedrijfsgeheimen. Daarnaast stelt [gedaagde] dat het relatiebeding beperkt moet worden uitgelegd en alleen inhoudt dat het hem verboden is gedurende twee jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst zaken te doen met relaties van Gourmet. Het door Gourmet gestelde ‘zwartmaken’ kan daarom volgens [gedaagde] niet worden aangemerkt als een schending van het relatiebeding. Het contact met [naam 4] en [naam 5] is evenmin een schending van het relatiebeding, aldus [gedaagde] , omdat daarbij geen sprake was van activiteiten op een terrein gelijk, gelijksoortig aan of concurrerend met die van Gourmet. Voor zover nodig verzoekt [gedaagde] om matiging van de boete, omdat niet is gebleken dat Gourmet schade heeft geleden door de gestelde overtredingen van het geheimhoudings- en relatiebeding.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert dat de rechtbank het door Gourmet gelegde bewijsbeslag opheft en Gourmet gebiedt de beslagen bescheiden te (laten) vernietigen. Verder vordert [gedaagde] dat Gourmet wordt veroordeeld om aan [gedaagde] een bedrag van € 31.590,- aan schadevergoeding te betalen.
3.5.
[gedaagde] legt aan zijn vordering tot opheffing van het bewijsbeslag ten grondslag dat Gourmet geen belang meer heeft bij handhaving van het bewijsbeslag. De vordering tot schadevergoeding baseert [gedaagde] op de stelling dat hij als gevolg van het door Levent en DI onrechtmatig verkregen bewijs ten onrechte op staande voet is ontslagen. De schade bestaat er volgens [gedaagde] uit dat hij over een periode van enige maanden salaris is misgelopen.
3.6.
Gourmet erkent dat het beslag kan worden opgeheven, maar heeft op de zitting verklaard dat nog niet tot die opheffing is overgegaan. Daarnaast stelt Gourmet dat er geen grond is voor toekenning van schadevergoeding aan [gedaagde] , omdat het bewijs door Levent niet onrechtmatig is verkregen en omdat in beschikking van 5 juni 2018 van het gerechtshof Amsterdam is geoordeeld dat het ontslag op staande voet terecht is.
4. De beoordeling
in conventie
4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan schending van het tussen partijen overeengekomen geheimhoudings- en relatiebeding en of in verband daarmee boetes zijn verbeurd.
Onrechtmatig verkregen bewijs?
4.2.
[gedaagde] voert primair als verweer dat het bewijs uit het onderzoek van Levent en DI onrechtmatig is verkregen en daarom buiten beschouwing moet worden gelaten. Voor het onderzoek door Levent en DI was geen aanleiding, dit onderzoek was prematuur en de onderzoeksmethode was disproportioneel, aldus [gedaagde] .
4.3.
Of de bewijsverkrijging door Gourmet door middel van het onderzoek van Levent en DI jegens [gedaagde] onrechtmatig is, kan in het midden blijven. De rechtbank is namelijk van oordeel dat het rapport van Levent en de door haar onderzoek en dat van DI verkregen informatie als bewijs kunnen worden toegelaten, ook als dat bewijs onrechtmatig zou zijn verkregen. In beginsel wegen immers het algemene maatschappelijke belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, alsmede het belang dat partijen erbij hebben hun stellingen in rechte aannemelijk te kunnen maken, zwaarder dan het belang van uitsluiting van bewijs. Slechts indien sprake is van bijkomende omstandigheden, is uitsluiting van dat bewijs gerechtvaardigd (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 18 april 2014, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2014:942). Dergelijke bijkomende omstandigheden doen zich in dit geval niet voor. [gedaagde] heeft weliswaar gesteld dat Gourmet een illegaal recherchebureau heeft ingeschakeld dat met haar onderzoeksmethode en gebruikte middelen inbreuk heeft gemaakt op zijn privacy, maar deze stelling, die overigens ook is weersproken door Gourmet, is onvoldoende om het bewijs uit te sluiten.
Hoe moet het geheimhoudings- en relatiebeding worden uitgelegd?
4.4.
De rechtbank overweegt dat uit de tekst van het geheimhoudingsbeding van artikel 12 van de schriftelijke arbeidsovereenkomst van juli 2010, zoals hiervoor geciteerd onder 2.3, duidelijk blijkt wat de inhoud en strekking is van dat beding. Daaruit volgt immers eenduidig dat [gedaagde] verplicht is tot volledige geheimhouding van al hetgeen hem ter kennis is gekomen in het kader van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, zowel ten aanzien van de werkzaamheden, de organisatie, en klanten en/of relaties van Gourmet, als ten aanzien van onder andere de activiteiten, de marktpositie, en de bedrijfspolitiek van Gourmet. Ook is duidelijk dat de geheimhouding zowel tijdens de looptijd van de arbeidsovereenkomst als na beëindiging daarvan geldt. Er zijn geen aanknopingspunten om te oordelen dat partijen ondanks die duidelijke tekst en strekking van het geheimhoudingsbeding zouden hebben beoogd of bedoeld om daaraan een beperkte(re) betekenis toe te kennen. [gedaagde] kan daarom niet worden gevolgd in zijn stelling dat het geheimhoudingsbeding beperkt is tot ‘bedrijfsgevoelige informatie’. Aan de verwijzing door [gedaagde] naar de definitie van het begrip ‘bedrijfsgeheim’ in de Wet bescherming bedrijfsgeheimen komt geen betekenis toe. Die wet heeft, evenals Richtlijn 2016/943/EU ter uitvoering waarvan de wet is vastgesteld, immers geen gevolgen voor geheimhoudingsbedingen in arbeidsovereenkomsten en doet geen afbreuk aan de mogelijkheid om dergelijke bedingen overeen te komen (
Kamerstukken I, 2017-2018, 34 821, C, pag. 6). Voor zover [gedaagde] stelt dat openbare informatie niet onder het geheimhoudingsbeding valt, zal daarop worden ingegaan bij de beoordeling van de door Gourmet gestelde schendingen van dat beding.
4.5.
De door [gedaagde] voorgestane uitleg van het relatiebeding volgt de rechtbank niet. Zoals ook het gerechtshof Amsterdam in zijn beschikking van 5 juni 2018 heeft geoordeeld, is het relatiebeding voldoende duidelijk, nu daarin is omschreven dat het begrip relatie ruim moet worden uitgelegd en dat het aan Gourmet is te beoordelen of een onderneming als relatie moet worden beschouwd. Deze tekst en strekking laat geen ruimte om het relatiebeding beperkt uit te leggen, zoals [gedaagde] betoogt. Ook hier geldt dat niet is gebleken dat partijen ondanks de duidelijke tekst een andere bedoeling hebben gehad met dat beding. Voor zover [gedaagde] stelt dat bepaalde relaties niet onder het relatiebeding vallen, zal daarop worden ingegaan bij de beoordeling van de door Gourmet gestelde schendingen van dat beding.
Overtreding van het geheimhoudingsbeding en € 52.000,- aan verbeurde boete?
4.6.
Het door Gourmet gevorderde bedrag van € 52.000,- aan verbeurde boetes is gebaseerd op acht gestelde overtredingen van het geheimhoudingsbeding. Het gaat om e-mails van [gedaagde] van 13 januari 2017, 20 januari 2017, 24 januari 2017, 11 februari 2017 en 13 februari 2017.
4.7.
Vast staat dat [gedaagde] aan [naam 1] in een e-mail van 13 januari 2017 vertrouwelijke gegevens van [naam 6] heeft toegezonden, ten aanzien waarvan door [gedaagde] namens Gourmet bovendien op 9 mei 2014 een expliciete geheimhoudingsovereenkomst met [naam 6] was ondertekend. Daarmee heeft [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank het geheimhoudingsbeding geschonden. Ook als [naam 6] de geheimhoudingsovereenkomst niet heeft ondertekend, zoals [gedaagde] stelt, hebben [gedaagde] en Gourmet zich door ondertekening van die overeenkomst daaraan niettemin gebonden. Anders dan [gedaagde] stelt, moet [naam 6] als een klant of een relatie in de zin van het geheimhoudingsbeding worden aangemerkt. De door [gedaagde] ondertekende geheimhoudingsovereenkomst met [naam 6] ziet op een project dat wordt aangegaan met Gourmet voor
“possible services (...) relating to onions”. Daaruit volgt dat [naam 6] onmiskenbaar een relatie is van Gourmet als bedoeld in het geheimhoudingsbeding. Bovendien is dat geheimhoudingsbeding niet beperkt tot gegevens ten aanzien van klanten of relaties, maar ziet dit beding op al hetgeen [gedaagde] in het kader van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst ter kennis is gekomen. Daaronder valt ook, zoals hiervoor al overwogen, onder meer informatie over de werkzaamheden en de organisatie van Gourmet, over het geheel van activiteiten van Gourmet, en over de marktpositie en bedrijfspolitiek van Gourmet. Ook als [naam 6] geen klant of relatie zou zijn van Gourmet, is sprake van een schending van het geheimhoudingsbeding, omdat [gedaagde] aan een derde informatie heeft verstrekt die hij heeft verkregen in het kader van zijn dienstverband met Gourmet, over in ieder geval werkzaamheden en activiteiten van Gourmet. [gedaagde] kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat de betreffende informatie vrij en openbaar beschikbaar was. Uit de door [gedaagde] overgelegde stukken kan weliswaar worden afgeleid dat er in zijn algemeenheid openbare informatie voorhanden is over volume en omzet van verkochte uien bij [naam 6] , maar dat heeft niets te maken met besprekingen tussen Gourmet en [naam 6] over mogelijke
“services (...) relating to onions”en contacten daarover.
4.8.
Ook staat vast dat [gedaagde] aan [naam 1] in e-mails van 13 januari 2017 en 20 januari 2017 gegevens heeft toegestuurd met betrekking tot respectievelijk Eurogroup en GRASP. De rechtbank oordeelt dat deze e-mails eveneens schendingen van het geheimhoudingsbeding opleveren. Met de e-mail van 13 januari 2017 heeft [gedaagde] nieuwe contactgegevens van een medewerker van Eurogroup aan [naam 1] doorgezonden, terwijl die contactgegevens waren toegezonden aan het e-mailadres van [gedaagde] bij Gourmet. Daarmee heeft [gedaagde] vertrouwelijke gegevens verkregen in het kader van zijn dienstverband met Gourmet doorgegeven aan een derde. Dat Eurogroup (op dat moment) geen klant of relatie was van Gourmet, doet niet ter zake, zoals hiervoor al is overwogen. De e-mail van 20 januari 2017 ziet op interne bedrijfsinformatie over GRASP-certificering en over de namen van vaste en aan Gourmet gerelateerde telers. Toezending daarvan aan [naam 1] is gelet op de aard van die gegevens in strijd met het geheimhoudingsbeding. [gedaagde] kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat sprake is van openbare informatie. In de betreffende e-mail staat namelijk dat de informatie
“niet openbaar”is en uit een vraag van [gedaagde] zelf in die e-mail blijkt dat voor het verkrijgen van die informatie moet worden ingelogd via een bepaald account. Op de zitting is door [gedaagde] ook niet weersproken dat deze gegevens alleen verkrijgbaar zijn voor leden van het zogenoemde [naam 7] .
4.9.
[gedaagde] heeft in e-mails aan [naam 1] van 11 februari 2017 en 13 februari 2017 gegevens toegezonden van het [naam 7] en [naam 8] . Dit zijn eveneens overtredingen van het geheimhoudingsbeding. De e-mail van 11 februari 2017 betreft informatie van het [naam 7] over importheffingen van de Verenigde Staten voor uien, welke informatie [gedaagde] heeft verkregen in het kader van zijn dienstverband met Gourmet. Ook hier volgt de rechtbank [gedaagde] niet in zijn standpunt dat het om openbare informatie gaat. Zoals hiervoor is overwogen, is door [gedaagde] niet weersproken dat gegevens van het [naam 7] alleen toegankelijk zijn voor leden. Van openbare informatie kan alleen al daarom geen sprake zijn. Daarbij komt dat uit de e-mail zelf blijkt dat er in aanvulling op een persbericht nadere achtergrondgegevens en interne inlichtingen verkregen via de Nederlandse ambassade worden verschaft, hetgeen niet als openbare informatie kan worden gezien. In de e-mail van 13 februari 2017 deelt een medewerker van [naam 8] directe contactgegevens met [gedaagde] , gericht aan het e-mailadres van [gedaagde] bij Gourmet, en die gegevens stuurt [gedaagde] door aan [naam 1] . Dat die gegevens ook via een website van [naam 8] verkregen zouden kunnen worden, zoals [gedaagde] stelt, doet er niet aan af dat [gedaagde] gegevens, verkregen in het kader van zijn arbeidsrelatie met Gourmet, doorstuurt aan een derde. Overigens is niet gesteld of gebleken dat de betreffende gegevens ook al in februari 2017 op een openbare website van [naam 8] stonden.
4.10.
In e-mails van 13 januari 2017 en 13 februari 2017 heeft [gedaagde] gegevens over [naam 2] en over een ‘Beurs 2017’ vanaf zijn e-mailadres bij Gourmet aan zijn privé e-mailadres gezonden. Vaststaat dat hij die e-mails vervolgens heeft doorgestuurd aan [naam 1] . De e-mail van 13 januari 2017 ziet op contactgegevens van [naam 2] , die [gedaagde] bij de uitvoering van zijn werk bij Gourmet heeft verkregen. Met doorzending van die gegevens aan [naam 1] schond [gedaagde] dus het geheimhoudingsbeding. Dat het hier om openbare gegevens zou gaan, zoals [gedaagde] stelt, is niet gebleken. Integendeel, uit de bij de e-mail van 13 januari 2017 meegezonden faxberichten van [naam 2] aan Gourmet blijkt dat het gaat om specifieke contactgegevens voor intern gebruik. De e-mail over een ‘Beurs 2017’ ziet op gedetailleerde gegevens van een toenmalige collega van [gedaagde] bij Gourmet over een beurs in Berlijn in 2017, en over de vraag of bepaalde deelnemers aan de beurs mogelijk als klant of relatie interessant kunnen zijn voor Gourmet. Dit is vertrouwelijke bedrijfsinformatie en het doorsturen daarvan aan [naam 1] is een schending van het geheimhoudingsbeding. De stelling van [gedaagde] dat het hier om openbare informatie zou gaan die verkrijgbaar is via websites, is dus onjuist. Die stelling is overigens ook niet nader gemotiveerd of onderbouwd.
4.11.
Het algemene verweer van [gedaagde] dat [naam 1] niet alleen een concurrent, maar ook een klant was van Gourmet, en dat [gedaagde] door het delen van informatie met [naam 1] ook het belang van Gourmet heeft gediend, treft geen doel. Of [naam 1] nu klant dan wel concurrent was, in beide gevallen heeft [gedaagde] door het doorsturen van informatie aan [naam 1] het geheimhoudingsbeding overtreden, zoals hiervoor is overwogen. Verder is niet van belang welke intentie [gedaagde] heeft gehad met het doorsturen van de informatie en of hij daarbij al dan niet mede heeft gehandeld in het belang van Gourmet. In het vonnis van de rechtbank van 29 november 2017 is geoordeeld dat de vraag of [gedaagde] al dan niet de bedoeling heeft gehad om zichzelf te bevoordelen of Gourmet te benadelen, niet kan afdoen aan de schending van het geheimhoudingsbeding. De rechtbank ziet geen grond om dat oordeel te heroverwegen of om daarop terug te komen. [gedaagde] heeft ook onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd op welke wijze zijn schendingen van het geheimhoudingsbeding mede het belang van Gourmet zouden hebben gediend. Overigens had het op de weg gelegen van [gedaagde] , indien hij van mening was dat zijn schending van het geheimhoudingsbeding door het delen van informatie met [naam 1] mede in het belang was van Gourmet, om dat af te stemmen en te overleggen met Gourmet, maar dat heeft hij niet gedaan.
4.12.
In een e-mail van 24 januari 2017 heeft [gedaagde] vertrouwelijke bedrijfsgegevens toegezonden aan zijn (ex-)echtgenote. Dat is een schending van het geheimhoudingsbeding. Het gaat blijkens die e-mail immers om interne informatie over hetgeen [gedaagde] in het kader van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst ter kennis is gekomen, waaronder informatie over de werkzaamheden, organisatie en activiteiten van Gourmet. Zoals de rechtbank in het vonnis van 29 november 2017 al heeft geoordeeld, ziet het geheimhoudingsbeding ook op de verstrekking van bedrijfsgegevens aan derden, zoals familieleden. Ook hier is er geen grond om op dat oordeel terug te komen. Dat het niet om concurrentie- of bedrijfsgevoelige informatie zou gaan, zoals [gedaagde] stelt, doet gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet ter zake.
4.13.
Uit het voorgaande blijkt dat [gedaagde] acht keer het geheimhoudingsbeding heeft geschonden. Daarmee heeft hij gelet op het boetebeding van artikel 15 van de schriftelijke arbeidsovereenkomst acht keer een boete verbeurd ten bedrage van één bruto periodesalaris van € 6.500,-, dus in totaal € 52.000,-.
Overtreding van het relatie- en geheimhoudingsbeding en € 65.000,- aan verbeurde boete?
4.14.
Het gevorderde bedrag van € 65.000,- aan verbeurde boetes is gebaseerd op tien door Gourmet gestelde overtredingen van het geheimhoudingsbeding en/of het relatiebeding.
4.15.
Uit de door Gourmet overgelegde WhatsApp berichten van [gedaagde] aan [naam 2] van 29 maart 2017, 11 april 2017, 20 april 2017, 23 mei 2017, 29 mei 2017 en 31 mei 2017 blijkt dat [gedaagde] aan [naam 2] mededelingen heeft gedaan over de herkomst en de kwaliteit van producten van Gourmet, te weten knoflook en uien. De strekking van die mededelingen is dat op de etiketten van de producten wordt vermeld dat deze uit Spanje afkomstig zijn, terwijl de producten in werkelijkheid uit China zouden komen. Daarnaast heeft [gedaagde] erkend dat hij op 29 mei 2017 twee (anonieme) e-mails aan [naam 3] heeft gestuurd, waarin wordt gewezen op de gestelde onjuiste etikettering van knoflook en een onjuiste etikettering van zoete uien.
4.16.
Deze WhatsApp berichten leveren naar het oordeel van de rechtbank een schending op van het geheimhoudingsbeding. [gedaagde] geeft immers aan derden, [naam 2] en [naam 3] , vertrouwelijke informatie over de activiteiten en producten van Gourmet en die informatie heeft hij verkregen in het kader van zijn dienstverband met Gourmet. Of die informatie juist is of niet, maakt daarbij niet uit. Ook is sprake van schending van het relatiebeding. Vast staat dat [gedaagde] actief is met een eigen onderneming in de ‘AGF-branche’ en dat dit ook in 2017 het geval was. Door [naam 2] en [naam 3] te benaderen op de wijze zoals [gedaagde] heeft gedaan in de genoemde WhatsApp berichten, is sprake van activiteiten van [gedaagde] op een terrein gelijk aan of concurrerend met die van Gourmet en kunnen die activiteiten mede strekken ter verwerving van bestaande relaties van Gourmet. Het verweer van [gedaagde] dat het relatiebeding geen contactverbod inhoudt, treft daarom geen doel.
4.17.
Vast staat dat [gedaagde] in een e-mail van 10 augustus 2017 aan [naam 4] heeft gevraagd om in contact te treden over een
“interesting format”en heeft geïnformeerd naar
“the current status with Gourmet”.Daarbij heeft [gedaagde] ook de contactgegevens van zijn bedrijf, [naam 9] , doorgegeven. Op de zitting van 12 februari 2019 heeft [gedaagde] erkend dat hij tijdens zijn dienstverband met Gourmet contacten heeft gehad met [naam 4] . Daaruit volgt dat [naam 4] als een relatie dan wel klant van Gourmet moet worden aangemerkt, zoals bedoeld in het relatiebeding. Dat [naam 4] een relatie was van Gourmet blijkt overigens ook uit de reactie van [naam 4] op de e-mail van [gedaagde] , nu [naam 4] die e-mail direct heeft doorgestuurd aan Gourmet en vraagt om contact. De rechtbank is daarom van oordeel dat [gedaagde] met de e-mail van 10 augustus 2017 het relatiebeding heeft geschonden. De stelling van [gedaagde] dat het relatiebeding alleen betrekking heeft op activiteiten ten aanzien van het product uien en dat hij geen uien heeft aangeboden aan [naam 4] , doet daaraan niet af. Uit de e-mail van [gedaagde] blijkt overigens niet dat de genoemde
“interesting format”geen betrekking zou hebben op uien en [gedaagde] heeft ook niet nader toegelicht waar dit
“format”dan wel op zag. Bovendien heeft [gedaagde] expliciet gevraagd naar
“the current status with Gourmet”, waaruit niet anders kan worden afgeleid dan dat [gedaagde] [naam 4] benaderde op een gebied waar ook Gourmet actief was.
4.18.
Vast staat dat [gedaagde] op of rond 19 september 2017 [naam 5] heeft benaderd met een vraag over levering van rode stengel uien. Op de zitting heeft [gedaagde] erkend dat Gourmet contacten heeft met [naam 5] en dat [naam 5] zaad levert aan Gourmet. Dat betekent dat [naam 5] als klant of relatie van Gourmet moet worden aangemerkt en dat [gedaagde] door het benaderen van [naam 5] het relatiebeding heeft geschonden.
4.19.
Het voorgaande brengt mee dat [gedaagde] tien keer het geheimhoudings- en/of het relatiebeding heeft geschonden. Daarmee heeft hij gelet op het boetebeding van artikel 15 van de schriftelijke arbeidsovereenkomst tien keer een boete verbeurd ten bedrage van één bruto periodesalaris van € 6.500,-, dus in totaal € 65.000,-.
Matiging boetes?
4.20.
[gedaagde] heeft de rechtbank verzocht de boete te matigen tot nihil, dan wel een door de rechtbank te bepalen bedrag. Daartoe stelt hij dat niet is gebleken dat Gourmet daadwerkelijk schade heeft geleden.
4.21.
De rechtbank stelt voorop dat een boete gelet op artikel 6:94 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) alleen gematigd kan worden indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. Dit betekent dat de rechtbank pas van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 16 februari 2018, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL: HR:2018:207). Daarbij zal de rechtbank niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen.
4.22.
De enkele stelling van [gedaagde] dat Gourmet geen schade heeft geleden, kan in dit geval niet tot de conclusie leiden dat toepassing van het boetebeding tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij is van belang dat [gedaagde] niet heeft gesteld dat betaling van het totale bedrag aan boetes van € 117.000,- een financiële last is die hij niet zou kunnen dragen. Evenmin heeft [gedaagde] andere relevante omstandigheden genoemd die aanleiding zouden kunnen zijn voor matiging. Daarbij komt dat de rechtbank voldoende is gebleken dat Gourmet schade heeft geleden. Uit de door Gourmet overgelegde e-mail van 4 mei 2017 aan [naam 1] blijkt dat zij [naam 1] als klant en relatie is kwijtgeraakt na het ontslag van [gedaagde] , en voldoende aannemelijk is dat dit in ieder geval mede verband houdt met de schending van het geheimhoudingsbeding door [gedaagde] . Niet betwist is dat het verlies van [naam 1] als klant heeft geleid tot het wegvallen van omzet voor Gourmet, en evenmin is weersproken de schatting door Gourmet van de daardoor geleden schade over 2017 en 2018 op een bedrag van ruim € 286.000,-. Ook kan Gourmet worden gevolgd in haar stelling op de zitting van 12 februari 2019 dat zij schade heeft geleden door de meldingen van [gedaagde] aan [naam 2] en [naam 3] , doordat zij daarop heeft moeten reageren en actie heeft moeten ondernemen.
4.23.
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de boete matigen.
Conclusie ten aanzien van de gevorderde boete van € 52.000,- en € 65.000,-
4.24.
Gelet op het voorgaande zijn de vorderingen van Gourmet ten aanzien van de boetes toewijsbaar en zal [gedaagde] dus worden veroordeeld tot betaling van boetebedragen van € 52.000,- en € 65.000,-. De gevorderde wettelijke rente over het boetebedrag van
€ 52.000,- zal worden toegewezen met ingang van de dag van de dagvaarding, te weten 2 maart 2017, nu onvoldoende is gesteld om een eerdere datum van verzuim te kunnen aannemen. Over het boetebedrag van € 65.000,- kan geen wettelijke rente worden toegekend, omdat dit niet is gevorderd.
Vordering tot vernietiging van alle bedrijfsinformatie?
4.25.
De vordering van Gourmet om [gedaagde] te veroordelen om met behulp van een IT-deskundige alle bedrijfsinformatie van Gourmet te laten vernietigen die [gedaagde] nog onder zich heeft, wordt afgewezen. Er is voor deze vordering geen rechtsgrond gesteld en de rechtbank heeft ook onvoldoende aanknopingspunten om een dergelijke rechtsgrond te kunnen aannemen. Bovendien is deze vordering naar het oordeel van de rechtbank te onbepaald om te kunnen worden toegewezen. Gourmet vordert vernietiging van alle bedrijfsinformatie die [gedaagde] onder zich heeft, maar [gedaagde] betwist nog over bedrijfsinformatie van Gourmet te beschikken. Hiertegenover heeft Gourmet onvoldoende concrete feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit het tegendeel kan volgen. Vermoedens die Gourmet stelt te hebben zijn daarvoor niet genoeg, terwijl Gourmet op de zitting van 12 februari 2019 desgevraagd uitdrukkelijk heeft meegedeeld niet te weten wat [gedaagde] heeft opgeslagen. Gelet daarop ontbreekt ook een voldoende belang van Gourmet bij toewijzing van de vordering, mede gelet op het feit dat als gevolg van de te ruime formulering van de vordering de executie van een eventueel toewijzend vonnis zeer problematisch zou worden. Verder weegt mee dat bij toewijzing van deze vordering, gelet op de huidige formulering daarvan, de privacy van [gedaagde] onvoldoende is gewaarborgd.
in reconventie
Opheffing bewijsbeslag en vernietiging van de beslagen bescheiden?
4.26.
De vordering van [gedaagde] tot opheffing van het bewijsbeslag zal worden toegewezen. Anders dan Gourmet stelt, heeft [gedaagde] nog belang bij deze vordering. Gourmet heeft immers ondanks haar toezegging daartoe in de conclusie van antwoord in reconventie, het op 16 februari 2017 gelegde bewijsbeslag nog niet opgeheven.
4.27.
Voor toewijzing van de vordering om Gourmet te gebieden de beslagen bescheiden te (laten) vernietigen en daarvan de schriftelijke bevestiging aan de advocaat van [gedaagde] te zenden, is geen rechtsgrond gesteld. Bovendien is gesteld noch gebleken dat [gedaagde] bij deze vordering een belang heeft. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
Schadevergoeding wegens onrechtmatige bewijsvergaring?
4.28.
[gedaagde] stelt dat hij schade heeft geleden doordat hij als gevolg van het door Levent en DI onrechtmatig verkregen bewijs ten onrechte op staande voet is ontslagen. Als dat onrechtmatig verkregen bewijs buiten beschouwing was gelaten, had het ontslag op staande voet van 16 februari 2017 niet plaatsgevonden of kunnen plaatsvinden en had de arbeidsovereenkomst nog in ieder geval een aantal maanden voortgeduurd, aldus [gedaagde] . De schade bestaat volgens [gedaagde] daarom uit het salaris dat hij over een periode van 4½ maand na 16 februari 217 nog zou hebben ontvangen.
4.29.
De vordering van [gedaagde] wordt afgewezen. De rechtbank stelt vast dat het gerechtshof Amsterdam in de beschikking van 5 juni 2018 heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet op goede gronden is gegeven en dat het doorsturen door [gedaagde] aan [naam 1] van de e-mail van 13 januari 2017 met vertrouwelijke gegevens van [naam 6] daarvoor al een voldoende dringende reden was. Verder is in die beschikking geoordeeld dat Gourmet de betreffende e-mail van 13 januari 2017 zelf op het spoor is gekomen en dat het rapport van Levent niet wezenlijk meer informatie heeft opgeleverd dan aan het ontslag op staande voet ten grondslag is gelegd. Uit deze overwegingen van het gerechtshof Amsterdam volgt dat het ontslag op staande voet al terecht is bevonden op basis van de e-mail van 13 januari 2017 en dat het rapport van Levent daarbij geen, althans geen doorslaggevende rol heeft gespeeld. Dat betekent dat ook als het rapport van Levent als onrechtmatig zou worden aangemerkt en dat rapport buiten beschouwing zou worden gelaten, de arbeidsovereenkomst door het ontslag op staande voet op 16 februari 2017 rechtsgeldig is geëindigd en nadien niet zou hebben voortgeduurd. Er is dus geen verband tussen de eventuele onrechtmatigheid van dat rapport en de door [gedaagde] gestelde schade door gemist salaris na 16 februari 2017. Alleen al daarom is er geen grond om Gourmet te veroordelen tot schadevergoeding. De rechtbank kan dan ook hier in het midden laten of de bewijsverkrijging door Gourmet via Levent jegens [gedaagde] onrechtmatig was.
Kosten van het geding
in conventie
4.30.
Gourmet vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. Gourmet heeft beslagstukken (productie 2 en 10 bij dagvaarding) in het geding gebracht ter staving van haar vordering. Hiertegen is door [gedaagde] geen afzonderlijk verweer gevoerd. De beslagkosten worden begroot op € 1.105,15 voor verschotten (exploot conservatoir beslag roerende zaak van
€ 127,99, twee exploten betekening conservatoir bewijsbeslag van € 127,99, exploot betekening [gedaagde] van € 82,39, exploot conservatoire inbeslagneming van € 230,87, twee conservatoir derdenbeslagen van € 203,96). Dit bedrag dient te worden vermeerderd met
€ 618,00 aan griffierecht en € 1.707,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 1.707,00), in totaal een bedrag van € 3.430,15.
4.31.
Omdat de beslagkosten tot de proceskosten worden gerekend, wordt de gevorderde wettelijke rente over de beslagkosten toegewezen met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
4.32.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten in conventie aan de zijde van Gourmet op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 80,42
- griffierecht € 3.276,00 (het betaalde griffierecht voor het beslagrekest is
in mindering gebracht )
- salaris advocaat €
3.414,00(2,0 punten × tarief € 1.707,00)
Totaal € 6.770,42
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt op na te melden wijze toegewezen.
in reconventie
4.33.
Nu beide partijen in de procedure in reconventie deels ongelijk krijgen, bestaat aanleiding tot compensatie van de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Gourmet te betalen een bedrag van € 52.000,- (tweeënvijftigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de datum van de dagvaarding, zijnde 2 maart 2017, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Gourmet te betalen een bedrag van € 65.000,- (vijfenzestigduizend euro),
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 3.430,15, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Gourmet tot op heden begroot op € 6.770,42, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.7.
heft het bewijsbeslag op,
5.8.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af,
5.10.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen, mr. A.C. Haverkate en mr. A.E. Merkus en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2019. [1]

Voetnoten

1.type: ST/PJ