In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Noord-Holland, hebben Cargill B.V. en AIG Europe Limited een vordering ingesteld tegen [E] B.V. De procedure volgde op een tussenvonnis van 28 november 2018, waarin de rechtbank oordeelde dat de bewijslast voor de gestelde tekortkoming bij Cargill ligt. Cargill stelde dat [E] tekort was geschoten in de nakoming van een koopovereenkomst, terwijl [E] zich beriep op haar algemene voorwaarden. De rechtbank heeft in het tussenvonnis bepaald dat Cargill bewijs moest leveren van de gestelde tekortkoming, maar in het vervolg van de procedure heeft Cargill aangegeven geen bewijs te willen leveren. Dit leidde tot de conclusie dat de vordering van Cargill moest worden afgewezen.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het beroep van [E] op aansprakelijkheidsbeperking in haar algemene voorwaarden slaagt. Cargill heeft verzocht om tussentijds hoger beroep open te stellen, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank heeft Cargill en AIG veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 21.255,-. Het vonnis is openbaar uitgesproken op 3 april 2019.