In deze zaak hebben een groep passagiers een vordering ingesteld tegen Etihad Airways PJSC wegens compensatie voor een gemiste aansluitende vlucht. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst met Etihad voor een vlucht van Dusseldörf naar Colombo met een overstap in München en Abu Dhabi op 20 juli 2017. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten. De passagiers stelden dat de vertraging van hun vlucht hen had verhinderd om hun aansluitende vlucht naar Colombo te halen, en vorderden een bedrag van € 4.200,00 plus bijkomende kosten.
Etihad Airways betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk het niet op komen dagen van een familie bij de grenscontrole in München, wat leidde tot een vertraging van de vlucht naar Abu Dhabi. De kantonrechter oordeelde dat de passagiers onvoldoende bewijs hadden geleverd dat de vertraging niet het gevolg was van de buitengewone omstandigheden en dat zij zich niet tijdig naar de gate voor de aansluitende vlucht hadden begeven. De rechter concludeerde dat de passagiers zelf verantwoordelijk waren voor het missen van de aansluitende vlucht en dat Etihad voldoende maatregelen had genomen om de vertraging te minimaliseren.
Uiteindelijk wees de kantonrechter de vordering van de passagiers af en veroordeelde hen tot betaling van de proceskosten aan Etihad. Het vonnis werd uitgesproken door kantonrechter W. Aardenburg op 6 februari 2019.