1.3Gelet op het voorgaande is er aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep. Deze kosten worden met toepassing van het besluit proceskosten bestuursrecht begroot op
€ 128,- als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het opstellen van het beroepschrift, waarde per punt € 512 met wegingsfactor 0,25 omdat het een beroep niet tijdig beslissen betreft).
2. Op grond van de gedingstukken, alsmede het verhandelde ter zitting, stelt de rechtbank het navolgende vast. Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een strandpaviljoen en strandhuisjes op het strand op het perceel nabij het Kitesurfpad te Velsen-Noord. Het gaat om een seizoensgebonden project van april tot oktober. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “zeezicht”. Bouw van het paviljoen is in overeenstemming met de geldende planregels. Bouw van de strandhuisjes is in strijd met de planregels omdat niet wordt gebouwd in het bouwvlak. Middels een binnenplanse vrijstelling kan van deze laatste eis worden afgeweken.
3. Bij brief van 20 januari 2018 heeft verweerder naar aanleiding van de aanvraag verzocht om (onder meer) een rapportage waarin wordt onderbouwd dat de ontwikkeling past binnen de regels van de Wet Milieubeheer. Eiseres heef verweerder medegedeeld hier aan geen gevolg te geven, waarop verweerder bij primair besluit de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld.
4. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “zeezicht”. Strandhuisjes mogen op voet van artikel 11.2.3 van de desbetreffende planvoorschriften uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht. Ter plaatse van de beoogde strandhuisjes is geen bouwvlak ingetekend. Wel geldt hier (onder meer) de gebiedsaanduiding ‘Wro-zone – ontheffngsgebied 1’. Ten aanzien van deze zone bepaalt artikel 11.3.1 dat het bevoegde gezag bevoegd is om een omgevingsvergunning te verlenen voor strandhuisjes in afwijking van artikel 11.2.3. Tot slot bepaalt artikel 30 van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, dat op de voorbereiding van een omgevingsvergunning voor een afwijking afdeling 3.4 van de Awb van toepassing is en waarbij door middel van een onderzoek is aangetoond dat de afwijking past binnen de regels van de Wet milieubeheer.
5. Verweerder stelt dat op grond van artikel 30 van het bestemmingsplan (bezien in samenhang met artikel 2.3, aanhef en onder h, van de Ministeriële regeling omgevingsrecht) eiseres gehouden was middels een rapportage aan te tonen dat de bouw van de strandhuisjes past binnen de regels van de Wet milieubeheer. Door geen rapportage op te maken, heeft eiseres niet voldaan aan een wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, waardoor de aanvraag op voet van artikel 4:5, eerste lid aanhef en onder a van de Awb, buiten behandeling kan worden gesteld.
6. Eiseres heeft betoogd dat het op de weg van verweerder had gelegen om nader aan te geven dat met “regels van de Wet milieubeheer” verweerder doelde op onderzoek naar de luchtkwaliteit in verband met de nabijheid van het industrieterrein van Tata Steel. Daarnaast heeft eiseres betoogd dat nu er sprake is van een binnenplanse afwijking de regels van de Wet milieubeheer niet van toepassing zijn. Tot slot is betoogd dat nu de strandhuisjes middels een binnenplanse afwijking gebouwd mogen worden, het ervoor gehouden moet worden dat verweerder de kwaliteit van de lucht al heeft meegenomen bij de afweging of strandhuisjes geplaatst kunnen worden.
7. Artikel 5.16, eerste lid aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer bepaalt dat verweerder bij uitoefening van in de wet genoemde bevoegdheden, welke uitoefening gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, aannemelijk moet maken dat bepaalde grenswaarden niet overschreden worden. In het tweede lid van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer staan deze bevoegdheden met name genoemd. De bevoegdheid van verweerder om over te gaan tot een binnenplanse vrijstelling staat hierbij niet genoemd. Met andere woorden: De in artikel 5.16 van de wet milieubeheer genoemde eisen van luchtkwaliteit hoeven niet in acht genomen te worden bij de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan, in casu het realiseren van de strandhuisjes ter plaatse. Nu de wet deze eis niet kent, is de vraag of via een planvoorschrift, in dit geval artikel 30 van het desbetreffende bestemmingsplan, deze eis toch weer kan worden ingebracht. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. De reden waarom artikel 5.16 van de Wet milieubeheer bepaalt dat bij een binnenplanse afwijking van het bestemmingsplan niet hoeft te worden gekeken naar de grenswaarden van de Wet milieubeheer is gelegen in het feit dat gevolgen voor luchtkwaliteit al bij vaststelling van het moederplan moeten worden meegenomen. En daarbij moet ook rekening worden gehouden met de mogelijkheid van maximale invulling van de verschillende bepalingen van het bestemmingsplan. Artikel 30 van het bestemmingsplan creëert een dubbele toets, die de wetgever niet nodig heeft geacht. Daarmee is artikel 30 in strijd met het wettelijke systeem van de Wet milieubeheer en dient deze bepaling als onverbindend buiten toepassing te worden gelaten.
8. Bij het wegvallen van artikel 30 van het bestemmingsplan kan niet langer worden volgehouden dat eiseres niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, zodat verweerder ten onrechte de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld. Het beroep is gegrond wegens strijd met het bepaalde in artikel 4:5, aanhef en onder a van de Awb. Verweerder dient een nieuwe beslissing te nemen op grond van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Daarbij dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening te worden nagegaan of de in het moederplan uitgevoerde onderzoeken nog steeds van toepassing zijn en er geen veranderende omstandigheden zijn die tot een andere belangenafweging moeten leiden.
9. De rechtbank ziet aanleiding om bij de materiele beoordeling van deze zaak een proceskostenveroordeling toe te kennen. Deze kosten worden met toepassing van het besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.024,- als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het opstellen van het nadere beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 512 met wegingsfactor 1).