ECLI:NL:RBNHO:2019:214

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 januari 2019
Publicatiedatum
15 januari 2019
Zaaknummer
AWB - 17 _ 4300
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit om aanvraag om omgevingsvergunning voor strandpaviljoen en strandhuisjes buiten behandeling te stellen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 januari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Historisch Erfgoed en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de bouw van een strandpaviljoen en strandhuisjes nabij het Kitesurfpad te Velsen. Verweerder heeft deze aanvraag op 6 maart 2017 buiten behandeling gesteld, wat heeft geleid tot een beroep van eiseres. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet binnen de wettelijke termijn op het bezwaar van eiseres heeft beslist, maar alsnog een besluit heeft genomen. De rechtbank oordeelt dat eiseres geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar, waardoor dit deel van het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de aanvraag buiten behandeling is gesteld omdat eiseres niet voldaan heeft aan de wettelijke vereisten voor het indienen van de aanvraag. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de bepaling in het bestemmingsplan die deze eis stelt, in strijd is met de Wet milieubeheer. Hierdoor kan niet langer worden volgehouden dat eiseres niet aan de vereisten heeft voldaan. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.152,- en dient het griffierecht van € 333,- te worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 17/4300

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 januari 2019 in de zaak tussen

Stichting Historisch Erfgoed, te Velsen-Noord, eiseres

(gemachtigde: mr. R.M. van den Brand),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen, verweerder

(gemachtigde: A. Braams).

Procesverloop

Bij besluit van 6 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een strandpaviljoen en strandhuisjes op het perceel nabij het Kitesurfpad te Velsen buiten behandeling te stellen.
Eiser heeft tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaarschrift beroep ingesteld.
Bij besluit van 24 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2018. Namens eiseres zijn verschenen [naam 1] en [naam 2] , bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het onderzoek is ter zitting geschorst voor het beproeven van een minnelijke regeling. Een minnelijke regeling is niet tot stand gekomen. De rechtbank heeft partijen verzocht om toestemming om zonder tweede zitting uitspraak te doen. Partijen hebben daarin bewilligd dan wel zich daartegen niet verzet, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.

Overwegingen

Beroep niet-tijdig
1.1
De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de wettelijke termijn op het bezwaar van eiseres heeft beslist. Verweerder heeft echter bij het bestreden besluit, hangende deze beroepsprocedure, alsnog op het bezwaar beslist. De rechtbank is niet gebleken dat eiseres nog enig belang heeft bij de beoordeling van het beroep, voor zover dit is gericht tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar. Het beroep moet in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
1.2
ingevolge artikel 6:20, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het door eiseres ingestelde beroep mede betrekking op het alsnog genomen besluit van 24 oktober 2017 nu dit besluit niet aan het beroep tegemoet komt.
1.3
Gelet op het voorgaande is er aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep. Deze kosten worden met toepassing van het besluit proceskosten bestuursrecht begroot op
€ 128,- als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het opstellen van het beroepschrift, waarde per punt € 512 met wegingsfactor 0,25 omdat het een beroep niet tijdig beslissen betreft).
Feiten
2. Op grond van de gedingstukken, alsmede het verhandelde ter zitting, stelt de rechtbank het navolgende vast. Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een strandpaviljoen en strandhuisjes op het strand op het perceel nabij het Kitesurfpad te Velsen-Noord. Het gaat om een seizoensgebonden project van april tot oktober. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “zeezicht”. Bouw van het paviljoen is in overeenstemming met de geldende planregels. Bouw van de strandhuisjes is in strijd met de planregels omdat niet wordt gebouwd in het bouwvlak. Middels een binnenplanse vrijstelling kan van deze laatste eis worden afgeweken.
3. Bij brief van 20 januari 2018 heeft verweerder naar aanleiding van de aanvraag verzocht om (onder meer) een rapportage waarin wordt onderbouwd dat de ontwikkeling past binnen de regels van de Wet Milieubeheer. Eiseres heef verweerder medegedeeld hier aan geen gevolg te geven, waarop verweerder bij primair besluit de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld.
Planregelgeving
4. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “zeezicht”. Strandhuisjes mogen op voet van artikel 11.2.3 van de desbetreffende planvoorschriften uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht. Ter plaatse van de beoogde strandhuisjes is geen bouwvlak ingetekend. Wel geldt hier (onder meer) de gebiedsaanduiding ‘Wro-zone – ontheffngsgebied 1’. Ten aanzien van deze zone bepaalt artikel 11.3.1 dat het bevoegde gezag bevoegd is om een omgevingsvergunning te verlenen voor strandhuisjes in afwijking van artikel 11.2.3. Tot slot bepaalt artikel 30 van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, dat op de voorbereiding van een omgevingsvergunning voor een afwijking afdeling 3.4 van de Awb van toepassing is en waarbij door middel van een onderzoek is aangetoond dat de afwijking past binnen de regels van de Wet milieubeheer.
Standpunten partijen
5. Verweerder stelt dat op grond van artikel 30 van het bestemmingsplan (bezien in samenhang met artikel 2.3, aanhef en onder h, van de Ministeriële regeling omgevingsrecht) eiseres gehouden was middels een rapportage aan te tonen dat de bouw van de strandhuisjes past binnen de regels van de Wet milieubeheer. Door geen rapportage op te maken, heeft eiseres niet voldaan aan een wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, waardoor de aanvraag op voet van artikel 4:5, eerste lid aanhef en onder a van de Awb, buiten behandeling kan worden gesteld.
6. Eiseres heeft betoogd dat het op de weg van verweerder had gelegen om nader aan te geven dat met “regels van de Wet milieubeheer” verweerder doelde op onderzoek naar de luchtkwaliteit in verband met de nabijheid van het industrieterrein van Tata Steel. Daarnaast heeft eiseres betoogd dat nu er sprake is van een binnenplanse afwijking de regels van de Wet milieubeheer niet van toepassing zijn. Tot slot is betoogd dat nu de strandhuisjes middels een binnenplanse afwijking gebouwd mogen worden, het ervoor gehouden moet worden dat verweerder de kwaliteit van de lucht al heeft meegenomen bij de afweging of strandhuisjes geplaatst kunnen worden.
Overwegingen rechtbank
7. Artikel 5.16, eerste lid aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer bepaalt dat verweerder bij uitoefening van in de wet genoemde bevoegdheden, welke uitoefening gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, aannemelijk moet maken dat bepaalde grenswaarden niet overschreden worden. In het tweede lid van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer staan deze bevoegdheden met name genoemd. De bevoegdheid van verweerder om over te gaan tot een binnenplanse vrijstelling staat hierbij niet genoemd. Met andere woorden: De in artikel 5.16 van de wet milieubeheer genoemde eisen van luchtkwaliteit hoeven niet in acht genomen te worden bij de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan, in casu het realiseren van de strandhuisjes ter plaatse. Nu de wet deze eis niet kent, is de vraag of via een planvoorschrift, in dit geval artikel 30 van het desbetreffende bestemmingsplan, deze eis toch weer kan worden ingebracht. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. De reden waarom artikel 5.16 van de Wet milieubeheer bepaalt dat bij een binnenplanse afwijking van het bestemmingsplan niet hoeft te worden gekeken naar de grenswaarden van de Wet milieubeheer is gelegen in het feit dat gevolgen voor luchtkwaliteit al bij vaststelling van het moederplan moeten worden meegenomen. En daarbij moet ook rekening worden gehouden met de mogelijkheid van maximale invulling van de verschillende bepalingen van het bestemmingsplan. Artikel 30 van het bestemmingsplan creëert een dubbele toets, die de wetgever niet nodig heeft geacht. Daarmee is artikel 30 in strijd met het wettelijke systeem van de Wet milieubeheer en dient deze bepaling als onverbindend buiten toepassing te worden gelaten.
8. Bij het wegvallen van artikel 30 van het bestemmingsplan kan niet langer worden volgehouden dat eiseres niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, zodat verweerder ten onrechte de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld. Het beroep is gegrond wegens strijd met het bepaalde in artikel 4:5, aanhef en onder a van de Awb. Verweerder dient een nieuwe beslissing te nemen op grond van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Daarbij dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening te worden nagegaan of de in het moederplan uitgevoerde onderzoeken nog steeds van toepassing zijn en er geen veranderende omstandigheden zijn die tot een andere belangenafweging moeten leiden.
9. De rechtbank ziet aanleiding om bij de materiele beoordeling van deze zaak een proceskostenveroordeling toe te kennen. Deze kosten worden met toepassing van het besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.024,- als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het opstellen van het nadere beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 512 met wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen 6 weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met in achtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.152,- in totaal;
- bepaalt dat verweerder de door eiseres betaalde griffierechten ten bedrage van € 333,-, vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. de Valk, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Smit griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.