ECLI:NL:RBNHO:2019:2005

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 maart 2019
Publicatiedatum
12 maart 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2321
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de berekening van het dagloon op basis van het Individueel Keuzebudget en vakantietoeslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de berekening van het dagloon van eiser, die een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) heeft aangevraagd na beëindiging van zijn aanstelling bij de gemeente Den Helder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ex-werkgever van eiser in 2017 het Individueel Keuzebudget (IKB) heeft ingevoerd, waarbij een deel van het IKB is besteed aan de opbouw van vakantietoeslag. Eiser was van mening dat het dagloon onterecht was vastgesteld op € 181,08, omdat volgens hem de gegevens uit de polisadministratie correct waren en er sprake was van een all-in loon. De gemeente daarentegen stelde dat er geen sprake was van een all-in loon en dat de vakantietoeslag correct was uitbetaald.

De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de gemeente voldoende bewijs heeft geleverd dat de vakantietoeslag herkenbaar is uitbetaald en dat de berekening van het dagloon op basis van de loonstaten van de gemeente correct was. De rechtbank heeft de berekening van het dagloon als volgt vastgesteld: de gegevens uit de polisadministratie konden niet worden gebruikt, omdat deze niet de juiste weergave gaven van de situatie. De rechtbank heeft de formule voor de dagloonberekening toegepast die rekening houdt met de uitbetaalde vakantietoeslag, en heeft geoordeeld dat het beroep van eiser ongegrond is.

De uitspraak benadrukt het belang van correcte gegevens in de polisadministratie en de rol van het IKB in de berekening van het dagloon. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing openbaar uitgesproken. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/2321

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Koolhoven),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigden: mr. R.A.M.E. Zwaan en mr. M. Hipma-Bolten).

met als derde-partij: Gemeente Den Helder,

gemachtigden: (W. Stevens en mr. I.M. Langenkamp).

Procesverloop

Bij besluit van 17 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser met ingang van 1 januari 2018 een uitkering toegekend op grond van de Werkloosheidswet (WW). Verweerder heeft daarbij het dagloon vastgesteld op € 187,84.
Bij besluit van 3 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de gemeente Den Helder (hierna: de gemeente) gegrond verklaard en het dagloon nader
vastgesteld op € 181,08, hetgeen wordt geeffectueerd per 3 mei 2018.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. M. Degelink. Verweerder en de gemeente hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiser was werkzaam bij de gemeente. Met ingang van 1 januari 2018 is de aanstelling van eiser middels een vaststellingsovereenkomst beëindigd. Aansluitend heeft eiser een WW-uitkering aangevraagd.
1.2
Bij de berekening van het dagloon is verweerder uitgegaan van de gegevens uit de polisadministratie (Suwinet). Uit de gegevens van Suwinet blijkt dat vanaf 1 januari 2017 geen vakantietoeslag is opgebouwd. Gelet hierop is verweerder uitgegaan van een zogenaamd all-in loon. Verweerder heeft het SV-loon in de referteperiode, die loopt van 1 december 2016 tot en met 30 november 2017, vastgesteld op € 48.634,54. Uitgaande van 261 loondagen en rekening houdend met de indexering is het dagloon vervolgens vastgesteld op € 187,84.
1.3
In bezwaar heeft de gemeente onder meer aangevoerd dat in januari 2017 de gemeente Den Helder het Individueel Keuzebudget (IKB) heeft ingevoerd. Het IKB is een maandelijks, in geld uitgedrukt budget, dat onder meer bestaat uit vakantietoeslag, eindejaarsuitkering en de waarde van het bovenwettelijk verlof. Het budget kan naar keuze gebruikt worden voor bijvoorbeeld het kopen van vakantie-uren, extra inkomen of het financieren van een opleiding.
1.2
In het bestreden besluit heeft verweerder besloten om in plaats van de gegevens van Suwinet voor de berekening van het dagloon uit te gaan van de gegevens van de loonstaten van de gemeente. Uit de individuele loonstaat periode 13 2017 is namelijk gebleken dat de IKB van eiser (deels) aan de opbouw van vakantietoeslag is besteed. In de maand mei 2017 is vakantietoeslag over 2016 uitbetaald en in de maanden juni, juli, augustus, september en november 2017 is vakantietoeslag over 2017 uitbetaald. Verweerder heeft het totaal aan uitbetaalde vakantietoeslag in de referteperiode in mindering gebracht op het SV-loon en heeft het SV-loon vervolgens vermeerderd met 8% vakantietoeslag. Dit heeft - na indexering - geleid tot een dagloon van € 181,08.
2. Eiser kan zich niet vinden in het lager vastgestelde dagloon. De gegevens uit de polisadministratie zijn correct. De gemeente reserveert geen vakantietoeslag en is daarom aan te merken als een werkgever die geen vakantiebijslag reserveert als bedoeld in artikel 5, derde lid, van het Dagloonbesluit. Het loon is gelijk te stellen met een all-in loon. Eiser wijst verder op de brief van 20 juli 2017 van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de gevolgen van het IKB. Daaruit kan volgens eiser worden afgeleid dat het niet zo zou moeten zijn dat het IKB een nadelige invloed heeft op de hoogte van het dagloon. Dat er in de referteperiode extra inkomsten zijn geweest door de invoering van het IKB, is inherent aan het IKB en betekent niet dat niet van een all-in loon kan worden uitgegaan. Voorts heeft eiser gewezen op het bepaalde in artikel 3:28 van de Collectieve Arbeidsvoorwaarden Regeling/ Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO), waaruit volgens hem volgt dat het IKB bestaat uit een pensioengevend en een niet-pensioengevend deel, die elk bestaan uit een aantal percentages van het salaris en waarbij geen sprake is van een component
vakantietoeslag of een component extra periodiek salaris.
3. De gemeente stelt dat geen sprake is van een all-in loon. Uit de loonstaten blijkt dat in mei 2017 eenmalig de vakantietoeslag van juni 2016 tot en met december 2016 is uitbetaald en dat in 2017 IKB vakantietoeslag is uitbetaald. Dit betekent dat eiser in de referteperiode over 18 maanden vakantietoeslag heeft ontvangen in plaats van over 11 maanden. Het dagloon is hierdoor te hoog vastgesteld en heeft tot een onredelijk resultaat geleid. Ter zitting heeft de gemeente nog toegelicht dat bij de opgave van het SV-loon na de invoering van het IKB de vakantietoeslag in het eigen systeem van de gemeente apart werd opgegeven, maar dat dit in de polisadministratie niet als zodanig kon worden vermeld.
4. De rechtbank overweegt als volgt. In geschil is de vraag of in dit geval voor de berekening van het dagloon uitgegaan moet worden van de gegevens uit de
polisadministratie of van de gegevens uit de loonstaten. Niet in geschil is dat de referteperiode loopt van 1 december 2016 tot en met november 2017.
4.2
Ingevolge artikel 5, eerste lid van het Dagloonbesluit geldt voor de dagloonberekening de hoofdregel: dagloon = (A-B) x 108/100 +C) / D, waarbij geldt:
A= het loon dat eiseres in het refertejaar heeft genoten bij een werkgever die vakantiebijslag reserveert;
B= de bedragen aan vakantiebijslag die betrokkene in het refertejaar heeft genoten;
C= het loon dat betrokkene in het refertejaar heeft genoten bij de werkgever die geen vakantiebijslag reserveert;
D= 261 dan wel, indien de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek of werkloos is geworden is aangevangen na aanvang van het refertejaar, voor het aantal dagloondagen vanaf (dat wil zeggen inclusief) de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot en met de laatste dag van het refertejaar.
4.3
Partijen zijn verdeeld over de vraag of bij de berekening van het dagloon het formule (A-B) x 108/100)/D of de formule C/D moet worden gehanteerd. Van belang hierbij is de vraag of de gemeente wel of geen vakantietoeslag reserveerde.
4.4
Ingevolge artikel 5, derde lid van het Dagloonbesluit wordt onder een werkgever die geen vakantiebijslag reserveert een werkgever verstaan die:
a. de vakantiebijslag periodiek bij iedere loonbetaling uitbetaalt;
b. de vakantiebijslag als onderdeel van het periodieke loon betaalt; of
c. de vakantiebijslag voldoet overeenkomstig artikel 18, eerste lid van de Wet minimum loon (WML).
4.5
Gelet op artikel 2 van de Beleidsregels UWV gebruik polisgegevens (de Beleidsregels) is het uitgangspunt dat het dagloon wordt berekend aan de hand van loongegevens die de werkgever over de betreffende aangiftevakken in de polisadministratie heeft aangegeven. In artikel 3 van deze beleidsregels is bepaald dat, indien verweerder vaststelt dat de gegevens in de polisadministratie niet kunnen worden gebruikt, verweerder gegevens uit een andere bron gebruikt. Verweerder zal dan moeten uitgaan van gegevens waarvan is aangetoond dat deze wel juist zijn.
4.6
Volgens de polisadministratie lijkt in dit geval sprake te zijn van een all-in loon waarbij de werkgever geen vakantietoeslag reserveert. In beginsel is verweerder dan ook uitgegaan van een werkgever die geen vakantiebijslag reserveert. De gemeente heeft echter naar het oordeel van de rechtbank met de in bezwaar overgelegde stukken en de toelichting ter zitting in voldoende mate aangetoond dat uit de polisadministratie ten onrechte blijkt dat de gemeente geen vakantiebijslag reserveert. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking. Uit de Nota van toelichting bij artikel 5 van het Dagloonbesluit volgt dat vakantiebijslag de bijslag is die herkenbaar als zodanig door de werkgever wordt verstrekt aan de werknemer. Uit de loonstaat periode 13 2017 blijkt dat de gemeente in de
referteperiode aan eiser onder vermelding van recht VT 2016 in mei 2017 € 1.836,80 en onder vermelding van Uitbet. IKB VT € 2.897,84 heeft uitbetaald aan vakantietoeslag. Deze expliciete en herkenbare uitbetaling van vakantietoeslag moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als betaling van vakantiebijslag. Gelet hierop is in het geval van eiser voor de berekening van het dagloon de formule (A-B) x 108/100)/D van toepassing. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet is gebleken van een all-in loon.
4.7
De verwijzing van eiser naar de brief van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan niet leiden tot een ander oordeel. In die brief wordt uitgelegd dat het UWV de vakantietoeslag bij werkgevers met een IKB die geen aparte aangifte doen van reservering en uitbetaling van vakantietoeslag als deel van het loon op vergelijkbare wijze behandeld als het loon bij werkgevers die zogenaamde all-in verloning toepassen. In het geval van eiser is echter in voldoende mate aangetoond dat geen sprake is van een all-in loon en dat voor de berekening van het dagloon een ander systeem moet worden toegepast. Ook de verwijzing naar artikel 3:28 van het CAR/UWO leidt niet tot een ander oordeel. Dit artikel gaat over de pensioenopbouw van het IKB. De rechtbank ziet niet in dat op grond van dit artikel moet worden geconcludeerd dat geen sprake kan zijn van een component
vakantietoeslag, indien sprake is van het IKB. Uit de loonstaat periode 13 2017 volgt dat immers wel.
4.8
Tot slot overweegt de rechtbank dat uit de Nota van toelichting (Stb. 2013, 185) bij artikel 5 van het Dagloonbesluit volgt dat de regelgever met de factoren B en 108/100 heeft willen voorkomen dat het dagloon wordt beïnvloed door vakantiebijslag die in het refertejaar meermalen wordt genoten, zoals bij eiser het geval is. Dit wordt gecorrigeerd door de feitelijk genoten vakantiebijslag buiten beschouwing te laten en het resterende loon te vermenigvuldigen met de factor 108/100.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. Fortuin, rechter, in aanwezigheid van I.M. Wijnker-Duiven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.