In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen China Southern Airlines vanwege vertraging van haar vlucht van Amsterdam naar Beijing, die op 31 december 2015 plaatsvond. De passagier, vertegenwoordigd door mr. H. Yildiz, vorderde compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen. De passagier arriveerde meer dan vier uur later dan gepland op haar eindbestemming in Manila, wat aanleiding gaf tot de vordering van € 690,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
China Southern, vertegenwoordigd door mr. M. Lustenhouwer, betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden. De luchtvaartmaatschappij stelde dat zij alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen, maar dat de weersomstandigheden onvoorzien waren. De kantonrechter oordeelde dat China Southern niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de vertraging het gevolg was van deze buitengewone omstandigheden.
De kantonrechter concludeerde dat de passagier recht had op compensatie, aangezien de vertraging meer dan drie uur bedroeg. De vordering tot betaling van € 600,00 werd toegewezen, evenals de wettelijke rente vanaf de datum waarop de vlucht had moeten aankomen. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat de passagier onvoldoende bewijs had geleverd van de gemaakte kosten. De proceskosten werden toegewezen aan de passagier, aangezien China Southern grotendeels ongelijk kreeg.