ECLI:NL:RBNHO:2019:1980

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 februari 2019
Publicatiedatum
12 maart 2019
Zaaknummer
C/15/285432 / HA RK 19/42
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van rechters in strafzaak

Op 26 februari 2019 heeft de rechtbank Noord-Holland het verzoek tot wraking van de meervoudige strafkamer afgewezen. Het verzoek werd ingediend door mr. J.S. Dallinga namens de verzoeker, die het niet eens was met de afwijzing van onderzoekswensen in de hoofdzaak. De verzoeker stelde dat de motivering van de rechters blijk gaf van vooringenomenheid, omdat zij een aanvullend DNA-onderzoek en onderzoek naar blokkeersporen en de handrem van de auto hadden afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de motivering van de rechters geen elementen bevatte die objectieve vooringenomenheid of partijdigheid konden aantonen. De wrakingskamer benadrukte dat rechters worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat de afwijzing van de verzoeken een inhoudelijke beslissing was en dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechters. De beslissing om het verzoek tot wraking af te wijzen werd mondeling gegeven door de voorzitter en leden van de wrakingskamer en is op 7 maart 2019 schriftelijk uitgewerkt.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
Zaaknummer / rekestnummer: C/15/285432 / HA RK 19/42
Beslissing van 26 februari 2019
op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat: mr. J.S. Dallinga.
Het verzoek is gericht tegen de meervoudige strafkamer:
mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, voorzitter,
mr. M.E. Francke en mr. H.E. van Harten, rechters.
De behandelend rechters worden hierna ook genoemd: de meervoudige (straf)kamer.

1.Procesverloop

1.1.
Bij mondeling verzoek van 26 februari 2019 heeft mr. J.S. Dallinga namens verzoeker een verzoek tot wraking gedaan van genoemde rechters in de bij deze rechtbank, afdeling publiekrecht, sectie straf, locatie Alkmaar, aanhangige zaak met als parketnummer 15/173853-18, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2.
Van het verzoek tot wraking is proces-verbaal opgemaakt.
1.3.
De behandelend rechters hebben niet in de wraking berust.
1.4.
Het verzoek is vervolgens behandeld ter zitting van de wrakingskamer van 26 februari 2019. De verzoeker, zijn raadsman mr. J.S. Dallinga, alsmede de behandelend rechters en de officier van justitie zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1
Verzoeker heeft het volgende naar voren gebracht.
2.2.1.
De verdediging heeft een aantal onderzoekswensen kenbaar gemaakt aan de meervoudige kamer. Deze verzoeken zijn ter terechtzitting in de hoofdzaak nader toegelicht. De meervoudige kamer heeft deze verzoeken afgewezen. Verzoeker is het niet eens met de motivering van de beslissing van de rechters tot afwijzing van een aanvullend DNA-onderzoek en van de beslissing om geen nader onderzoek te laten uitvoeren naar de blokkeersporen en de handrem van de Peugeot. De motivering van die afwijzende beslissingen is volgens verzoeker volstrekt onbegrijpelijk en wijst op vooringenomenheid.
2.2.2.
De raadsman wijst erop dat de meervoudige kamer heeft getoetst aan het verdedigingsbelang als gaat om het DNA-onderzoek. De motivering van de afwijzende beslissing luidt dat het vergelijkend onderzoek is verricht en dat er is voldaan aan de opdracht die is gegeven ter zitting van de pro forma behandeling van 29 november 2018.
Op voornoemde zitting heeft de verdediging al verzocht om nader sporenonderzoek. De rechtbank heeft toen beslist dat onderzoek diende plaats te vinden, alleen voor zover het bepaalde sporen betreft. Die sporen zouden moeten worden vergeleken met het DNA van verdachte en van Kaya Gharbaran. Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) heeft echter geen klassiek DNA-onderzoek kunnen verrichten naar de aangetroffen haren, omdat de haarwortels ontbraken. Wel zou mitochondriaal DNA-onderzoek mogelijk zijn, maar dat is nu niet door de meervoudige kamer gelast. Dit terwijl het een belangrijk punt is voor de verdediging omdat zeer aannemelijk is dat de haren in kwestie ongevalssporen zijn en vergelijkend onderzoek van wezenlijk belang is voor de vraag wie als bestuurder heeft opgetreden. De uitkomsten van een dergelijk onderzoek kunnen ontlastend zijn voor verdachte en kunnen iets zeggen over de hypothese waarmee in het dossier gewerkt is. Zonder onderzoek door het NFI kunnen geen conclusies worden getrokken. De conclusies zouden heel anders kunnen zijn als de uitkomst is dat de haren niet van verdachte zijn.
2.2.3.
Als gekeken wordt naar de motivering van de afwijzende beslissing, moet de verdediging vaststellen dat het naar objectieve maatstaven niet anders kan zijn dan dat blijk is gegeven van vooringenomenheid. Er wordt van uitgegaan dat verdachte de auto heeft bestuurd, ongeacht waar de donor van de haren heeft gezeten. Er wordt vooruitgelopen op de uitkomst van de strafzaak. Kennelijk is er op voorhand geen belangstelling om rekening te houden met een ander standpunt, te weten dat de haren niet van verdachte zijn en hij dus niet de bestuurder is geweest. Als blijkt dat de haren niet van verdachte zijn, komt de hele hypothese van het openbaar ministerie, inhoudende dat de inzittenden allemaal naar rechts zijn geslingerd, in een ander daglicht te staan.
2.2.4.
Bij het voorgaande komt dat de rechtbank drie maanden geleden op exact hetzelfde verzoek heeft beslist dat het onderzoek in het belang van de verdediging is, terwijl op dit moment de verdediging het verzoek nader heeft onderbouwd.
Het verzoek is nu afgewezen met een motivering die in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval zodanig onbegrijpelijk is dat daaruit de objectieve vrees ontstaat dat sprake is van vooringenomenheid aan de zijde van de rechtbank.
2.2.5. Wat betreft het onderzoek naar de blokkeersporen en de handrem van de Peugeot heeft de meervoudige kamer het verzoek getoetst aan het noodzakelijkheidscriterium. De meervoudige kamer heeft overwogen dat de blokkeersporen reeds in kaart zijn gebracht. Naar de mening van de verdediging is dat uitdrukkelijk niet het geval. Door dit verzoek af te wijzen met de motivering dat de blokkeersporen reeds in kaart zijn gebracht, wordt gezegd dat er geen blokkeersporen zijn aangetroffen voor een bepaald punt, maar dat is niet vastgesteld. In de Verkeers Ongevals Analyse (hierna: VOA) is namelijk uitgelegd dat deze niet zijn onderzocht. Het strafdossier beschikt niet over de ruwe data van de VOA. Door te oordelen dat er wel blokkeersporenonderzoek is geweest, wordt vooruitgelopen op een oordeel in de strafzaak, te weten dat de handrem niet de oorzaak is geweest van het ongeval. Deze motiveringen kunnen in het licht van de omstandigheden van het geval naar objectieve maatstaven niet anders dan verstaan worden dan als blijk van vooringenomenheid.
2.3.
Ter zitting van de wrakingskamer is namens verzoeker nog een nuancering aangebracht ten aanzien van de onderzoekswens op het punt van de blokkeersporen en de handrem. De raadsman heeft toegelicht dat het onderzoek naar de handrem van belang is, niet omdat dit mogelijk ‘de oorzaak’ is geweest van het ongeval (zoals staat in het verkorte proces-verbaal van 26 februari 2019), maar omdat uit nader onderzoek kan blijken dat dit van ‘invloed’ is geweest op het ongeval. Daarnaast stelt de raadsman dat in het kader van de VOA enkel vanaf een bepaald startpunt onderzoek is gedaan naar de blokkeersporen. De raadsman acht het juist van belang dat er vanaf een
eerderstartpunt onderzoek wordt gedaan naar voornoemde sporen. De VOA is naar de mening van de raadsman dus onvolledig.

3.Het standpunt van de behandelend rechters

3.1.
De voorzitter van de meervoudige kamer heeft voor de onderbouwing van de afwijzing van de verzoeken verwezen naar de weergave in het verkorte proces-verbaal van de zitting van 26 februari 2019. Ter toelichting is van de zijde van de behandelend rechters nog het volgende naar voren gebracht. De meervoudige kamer heeft bij de motivering van de afwijzing onder andere in aanmerking genomen dat niet vaststaat op welke plek de donor van de haren in de auto zat, dat verdachte niet zegt dat hij niet heeft gereden maar dat hij het niet weet, en dat uit ander onderzoek dat is verricht aanwijzingen naar wie de bestuurder zou kunnen zijn geweest naar voren zijn gekomen. Dit laatste is zowel bij aanvang van het onderzoek onderzocht als na de pro forma behandeling van de zaak op 29 november 2018. Ten tijde van voornoemde behandeling is -onder andere- opdracht gegeven tot het verrichten van DNA-onderzoek naar de aangetroffen haren aan de binnenzijde van de voorruit. Deze sporen zouden door het NFI worden vergeleken met het beschikbare DNA-materiaal van verdachte en Gharbaran en met elkaar. Het vergelijkend onderzoek is gelukt ten aanzien van het aangetroffen bruine haar, dat afkomstig bleek van Gharbaran. Het verrichte DNA-onderzoek door het NFI met betrekkling tot het aangetroffen plukje blonde haren (rechts in het midden) aan de binnenzijde van de voorruit van de auto heeft geen resultaat opgeleverd, aangezien deze haren niet geschikt waren voor een klassiek DNA-onderzoek. Gelet op alle feiten en omstandigheden is vervolgens overwogen dat in dit stadium van de behandeling van de zaak het gelasten van een aanvullende mitochondriaal DNA-onderzoek van voornoemde haren niet van belang kan zijn voor enige in de strafzaak te nemen beslissing.
3.2
Wat betreft het verzochte onderzoek naar blokkeersporen en de handrem van de Peugeot heeft de meervoudige kamer overwogen dat de sporen reeds in kaart zijn gebracht in het kader van de VOA. Daarnaast hebben de behandelend rechters kennis genomen van de uitvoerige getuigenverklaring van R. Schaap. Alles bij elkaar genomen hebben zij het gelasten van een aanvullend VOA onderzoek naar sporen welke gelegen zouden zijn voor het nulpunt, zoals aangeduid in de VOA, niet noodzakelijk geoordeeld.

4.De beoordeling

4.1
Rechters kunnen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (de zogenaamde subjectieve toets).
Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (de zogenaamde objectieve toets).
Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
4.2
Uit het wrakingsverzoek en de mondelinge behandeling ter zitting blijkt niet dat er aanwijzingen zijn voor het oordeel dat de meervoudige kamer jegens verzoeker enige vooringenomenheid koestert dan wel dat het handelen van de meervoudige kamer grond heeft gegeven voor de vrees dat het haar aan onpartijdigheid ontbreekt. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.3
De grondslag van het wrakingsverzoek is dat verzoeker het niet eens is met de motivering van de afwijzende beslissing ten aanzien van twee onderzoekswensen.
4.4
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing.
Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
In het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1413) komt de vraag aan de orde of en in hoeverre dit ook geldt voor de motivering van de (tussen)beslissing. Bij de beantwoording van die vraag moet uitgangspunt zijn dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich evenzeer ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten
– bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
4.5
Bezien in het licht van deze maatstaf van de Hoge Raad is de wrakingskamer van oordeel dat de motivering van de meervoudige kamer bij de afwijzingsbeslissing ten aanzien van deze onderzoekswensen van de verdediging geen elementen bevat waaruit naar objectieve maatstaven kan worden afgeleid dat de behandelend rechters vooringenomen en/of partijdig zijn geweest.
De afwijzing van het verzoek om (nader) onderzoek te doen naar de blokkeersporen en de handrem van de Peugeot betreft een inhoudelijke beslissing van de meervoudige kamer. Een inhoudelijke beslissing is -zoals gezegd- enkel voorbehouden aan de behandelend rechters. De wrakingskamer ziet geen enkel aanknopingspunt voor de juistheid van de conclusie dat de behandelend rechters daarbij de schijn van vooringenomenheid hebben gewekt.
Wat betreft het verzoek van de raadsman om nader (mitochondriaal) DNA-onderzoek naar de aangetroffen haren aan de binnenzijde van de voorruit te laten verrichten, stelt de wrakingskamer vast dat de meervoudige kamer ten tijde van de pro forma zitting van 29 november 2018, in dezelfde samenstelling als heden, het verzoek van de verdediging om vergelijkend DNA-onderzoek te laten verrichten, heeft gehonoreerd. Daarmee staat vast dat er geen basis is voor de conclusie van de raadsman dat er op voorhand geen belangstelling is voor een standpunt, inhoudende dat de haren niet van verdachte zijn en hij niet de bestuurder zou zijn geweest. Het onderzoek heeft ook door het NFI plaatsgevonden en daaruit is gebleken dat het uitvoeren van een klassiek DNA-onderzoek bij een deel van de haren, niet mogelijk was. De meervoudige kamer heeft thans beoordeeld -in het licht van de huidige feiten en omstandigheden- dat het gelasten van een mitochondriaal DNA-onderzoek door het NFI niet van belang is voor enige in de strafzaak te nemen beslissing. Dat de meervoudige kamer thans tot een ander oordeel komt en dat de raadsman het niet eens is met (de motivering van) dit oordeel, kan geen grond voor wraking opleveren. Voor de verdachte zal hoger beroep open staan, indien de verdediging het niet eens zou blijken te zijn met de in de strafzaak te nemen eindbeslissingen.
4.6
De feiten en omstandigheden die de verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, leveren dus geen grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en vormen derhalve geen grond voor wraking, ook niet in onderling verband en samenhang beschouwd.

5.Beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek tot wraking van de meervoudige kamer af,
5.2.
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker en de behandelend rechters een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
5.3.
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek en beveelt dat die zaak daartoe in handen wordt gesteld in handen van de voorzitter van de meervoudige strafkamer.
Deze beschikking is op 26 februari 2019 mondeling gegeven door P.H.B. Littooy, voorzitter, mr. S.M. Jongkind-Jonker en mr. L.J. Saarloos, leden van de wrakingskamer,
en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, mr. S. Nourozi Oranje, en op 7 maart 2019 schriftelijk uitgewerkt en ondertekend.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.