Op 26 februari 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak tussen de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en twee eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. P. Bos. De zaak betreft een beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar van eisers tegen een vrijstellingsbesluit van het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol. Dit besluit, genomen op 9 augustus 2018, verleende vrijstelling voor het gebruik van de Aalsmeerbaan voor startend verkeer tussen 23:00 en 06:00 uur in verband met werkzaamheden aan de verkeerstoren van Schiphol. Eisers maakten bezwaar tegen dit besluit, maar de verweerder verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk, omdat het vrijstellingsbesluit geen voor bezwaar of beroep vatbaar besluit zou zijn. Eisers stelden hiertegen beroep in.
Tijdens de zitting op 15 januari 2019 werd het standpunt van de eisers besproken, waarbij zij aanvoerden dat het vrijstellingsbesluit wel degelijk vatbaar was voor bezwaar en beroep. De rechtbank overwoog dat het vrijstellingsbesluit een algemeen verbindend voorschrift is, dat niet onderhevig is aan bezwaar of beroep. De rechtbank baseerde haar oordeel op de relevante wetgeving, waaronder de Wet luchtvaart en de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank concludeerde dat het primaire besluit, dat de vrijstelling verleende, terecht niet-ontvankelijk was verklaard door de verweerder.
De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.