ECLI:NL:RVS:2010:BK8950

Raad van State

Datum uitspraak
13 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200902314/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing wijziging Regeling geluidwerende voorzieningen 1997 met betrekking tot geluidscontour Schiphol

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante], de rechtsopvolgster van wijlen [naam], tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 februari 2009. De rechtbank had het beroep ongegrond verklaard tegen de afwijzing door de minister van Verkeer en Waterstaat van een verzoek om wijziging van de Regeling geluidwerende voorzieningen 1997 (RGV 1997). Dit verzoek had betrekking op de geluidscontour voor Schiphol, waarbij de appellante vroeg om de contour te berekenen zonder toepassing van een afkap van 65 dB(A). De minister had het verzoek op 19 december 2007 afgewezen en het bezwaar daartegen niet-ontvankelijk verklaard.

De Raad van State oordeelt dat de rechtbank ten onrechte buiten de omvang van het geschil is getreden door te stellen dat het verzoek van [appellante] een herhaalde aanvraag betrof. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State stelt vast dat het geschil zich beperkt tot de vraag of de minister terecht heeft geoordeeld dat bijlage 3 van de RGV 1997 als een algemeen verbindend voorschrift moet worden aangemerkt. De Raad concludeert dat de RGV 1997, die is gebaseerd op de Luchtvaartwet en de Wet luchtvaart, inderdaad algemeen verbindende voorschriften bevat. Dit betekent dat tegen de weigering tot wijziging van deze bijlage geen bezwaar en beroep openstaan.

De Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep tegen het besluit van 24 april 2008 van de minister alsnog ongegrond. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en de proceskosten worden niet vergoed.

Uitspraak

200902314/1/H2.
Datum uitspraak: 13 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 februari 2009 in zaak nr. 08/2198 in het geding tussen:
appellante
en
de minister van Verkeer en Waterstaat.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 december 2007 heeft de minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de minister) een verzoek van wijlen [naam] om de Regeling geluidwerende voorzieningen 1997 aldus te wijzigen dat de geluidscontour voor Schiphol behorend bij de maximale waarde van 40 Ke zonder toepassing van een afkap van 65 dB (A) wordt berekend, afgewezen.
Bij besluit van 24 april 2008 heeft de minister het door wijlen [naam] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 18 februari 2009, verzonden op 23 februari 2009, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door wijlen [naam] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] als rechtsopvolgster van wijlen [naam] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 april 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 6 mei 2009.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 oktober 2009, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. A.H.J. van den Biesen, advocaat te Amsterdam, vergezeld van mr. drs. J. Boomhouwer, en de minister, vertegenwoordigd door mr. dr. J.R.C. Tieman, mr. G.R. van Bruggen, drs. A. Zantinge en T. Haverkamp MA, ambtenaren in dienst van het ministerie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 6 februari 1997 hebben de minister en de staatssecretaris van Defensie, handelende in overeenstemming met de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, lettend op artikel 26b van de Luchtvaartwet, de Regeling geluidwerende voorzieningen 1997 (Stcrt. 1997, 47; hierna: de RGV 1997) vastgesteld.
Bij besluit van 29 november 2006, voor zover thans van belang, hebben de minister en de staatssecretaris van Defensie, handelende in overeenstemming met de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, lettend op artikel 26b en artikel 8.32 van de Wet Luchtvaart, de RGV 1997 gewijzigd (Stcrt. 2006, 235).
Ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de RGV 1997 wordt in deze regeling verstaan onder geluidscontour Schiphol: desbetreffende geluidscontour van de luchthaven Schiphol, bedoeld in het tweede lid.
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, zijn voor de toepassing van deze regeling voor de luchthaven Schiphol de geluidscontouren, behorende bij de maximale waarden 40, 50, 55 en 65 Ke, opgenomen in bijlage 3 bij deze regeling.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a worden, voor zover thans van belang, tenzij in deze regeling anders is bepaald, op 's rijkskosten geluidwerende voorzieningen aangebracht aan geluidgevoelige ruimten van een woning die:
1˚ op het tijdstip van vaststelling van de geluidscontour Schiphol daarbinnen reeds aanwezig is, of nog niet aanwezig is maar waarvoor een bouwvergunning is verleend, en
2˚volgens de geluidscontour Schiphol een geluidsbelasting van 40 Ke of hoger ondervindt.
2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank met de overweging dat de aanvraag van [appellante] om geluidwerende voorzieningen aan zijn woning aan te brengen een herhaalde aanvraag betreft die onder verwijzing naar een eerder afwijzend besluit kan worden afgewezen, buiten de omvang van het geschil is getreden.
2.2.1. Vast is komen te staan dat het geschil bij de rechtbank beperkt was tot de vraag of de minister het door [appellante] gemaakte bezwaar tegen de afwijzing van zijn verzoek om de RGV 1997 aldus te wijzigen dat de geluidscontour voor Schiphol behorend bij een maximale waarde van 40 Ke zonder toepassing van een afkap van 65 dB (A) wordt berekend, terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. [appellante] voert terecht aan dat de rechtbank met de aangevallen overweging in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) buiten de omvang van het geschil is getreden, omdat bij de rechtbank geen beroep tegen een besluit van de minister over het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen aan de woning van [appellante] ter beoordeling voorlag.
Het betoog slaagt derhalve.
2.3. [appellante] voert voorts aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het onderhavige verzoek geen verzoek om wijziging van bijlage 3 van de RGV 1997 betreft, maar een verzoek om wijziging van de berekeningsmethodiek van de geluidscontour, zoals voorgeschreven door de RGV 1997.
2.3.1. [appellante] heeft verzocht om de RGV 1997 aldus te wijzigen dat de geluidscontour voor Schiphol behorend bij een maximale waarde van 40 Ke zonder toepassing van een afkap van 65 dB(A) wordt berekend. De rechtbank heeft niet onderkend dat deze geluidscontour is neergelegd in bijlage 3 van de RGV 1997, zodat het verzoek derhalve als een verzoek om wijziging van deze bijlage moet worden aangemerkt. Anders dan de rechtbank heeft overwogen bevat de RGV 1997 geen bepalingen waarin wordt voorgeschreven op welke wijze deze geluidscontour moet worden berekend.
Dit betoog slaagt derhalve eveneens.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling het volgende.
2.5. Het geschil is beperkt tot de vraag of de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat bijlage 3 van de RGV 1997 is aan te merken als een algemeen verbindend voorschrift, ten gevolge waarvan tegen de weigering tot wijziging hiervan geen bezwaar en beroep open staan.
2.5.1. Niet in geschil is dat de RGV 1997, die is gebaseerd op artikel 26b van de Luchtvaartwet en op artikel 8.32 van de Wet luchtvaart, algemeen verbindende voorschriften inhoudt. Bijlage 3 van de RGV 1997 behelst een kaart waarop de geluidscontouren voor Schiphol, behorende bij de maximale waarden 40, 50, 55 en 65 Ke, zijn aangegeven. Deze bijlage maakt deel uit van de RGV 1997. Een wijziging van de bijlage is derhalve een wijziging van de RGV 1997 en dus een wijziging van algemeen verbindende voorschriften.
Hieruit volgt dat tegen een wijziging van deze bijlage ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Awb in samenhang met artikel 8:2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb geen bezwaar en beroep openstaan. Het vorenstaande is gelet op artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Awb eveneens van toepassing op de weigering tot wijziging van deze bijlage over te gaan. De minister heeft het bezwaar van [appellante] tegen het besluit van 19 december 2007 terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.6. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 24 april 2008 van de minister alsnog ongegrond verklaren.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 februari 2009 in zaak nr. 08/2198;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Larsson-van Reijsen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2010
344.