4.1.De vader voert verweer en verzoekt de rechtbank om:
1. primair: in het kader van beantwoording van de bevoegdheidsvraag door de rechtbank eerst een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie te stellen, zoals neergelegd op pagina 42 en 43 van zijn verweerschrift, om nadere interpretatie van het begrip “gewone verblijfplaats” te verschaffen;
2. subsidiair: te bepalen dat de rechtbank internationaal onbevoegd is kennis te nemen van het verzoek van de Raad d.d. 2 juli 2018;
3. meer subsidiair: te bepalen, indien de rechtbank zich internationaal bevoegd acht, zich relatief onbevoegd te verklaren ten aanzien van het verzoek van de Raad d.d. 2 juli 2018 en de zaak te verwijzen naar de relatief bevoegde rechtbank in Den Haag;
4. meer subsidiair: indien de rechtbank zich internationaal bevoegd acht en relatief bevoegd acht, te bepalen dat de Indiase beslissing van 18 juli 2017 zal worden erkend;
5. meer subsidiair: indien de rechtbank zich internationaal bevoegd acht en relatief bevoegd acht, en geen rekening wenst te houden met de Indiase beslissing van 18 juli 2017, de behandeling van het onderhavige verzoek van de Raad d.d. 2 juli 2018 aan te houden, in verband met de sedert 5 mei 2015 lopende gezagsprocedure in India;
6. meer subsidiair: indien de rechtbank zich internationaal bevoegd acht en relatief bevoegd acht, en geen rekening wenst te houden met de Indiase beslissing van 18 juli 2017, en ook niet de behandeling van het onderhavige verzoek van de Raad d.d. 2 juli 2018 wenst aan te houden, in verband met de sedert 5 mei 2015 lopende gezagsprocedure in India, het verzoek van de Raad af te wijzen.