ECLI:NL:RBNHO:2019:11514

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 mei 2019
Publicatiedatum
20 maart 2023
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4777
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor dakterras in strijd met bestemmingsplan Leidsebuurt

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 mei 2019 uitspraak gedaan over de verlening van een omgevingsvergunning voor het realiseren van een dakterras op een woning in Haarlem. De eisers, bewoners van een nabijgelegen woning, hebben beroep ingesteld tegen de omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van Haarlem was verleend aan een derde partij. De eisers stellen dat de realisatie van het dakterras hun privacy schaadt, omdat er vanaf het dakterras inkijk mogelijk is in hun woning en tuin. De rechtbank heeft vastgesteld dat het dakterras in strijd is met het bestemmingsplan Leidsebuurt, maar dat de verweerder de omgevingsvergunning toch heeft verleend omdat het dakterras voldoet aan het ruimtelijk beleid en er geen sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de Hoge Raad, waarin is geoordeeld dat schuin uitzicht niet automatisch als een evidente privaatrechtelijke belemmering kan worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de omgevingsvergunning in redelijkheid is verleend, ondanks de strijdigheid met het bestemmingsplan. Het beroep van de eisers is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/4777

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2019 in de zaak tussen

[eisers] , te [woonplaats] , eisers,

(gemachtigde: mr. J.W. Spanjer),
en

het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, verweerder,

(gemachtigde: mr. M.S.M. Vringer)
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam], te [woonplaats] , gemachtigde: mr. J.F.E. Mackay-Beins.

Procesverloop

Bij besluit van 9 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de derde partij een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van de eerste etage alsmede het realiseren van een dakterras op de aanbouw op het perceel [adres] te [woonplaats] .
Bij besluit van 25 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van de Adviescommissie voor bezwaarschriften op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en overige zaken (verder: de commissie).
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2019. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Zij werd vergezeld door collega mr. J.C. Sumter. De derde-partij is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. De omgevingsvergunning is verleend voor het vergroten van de achterzijde van de woning aan de [adres] op de eerste etage door middel van het realiseren van een uitbouw en een dakterras op de uitbouw op de begane grond.
2. Gelet op het verhandelde ter zitting richt het beroep zich tegen de bouw van het dakterras. Namens eisers is ter zitting aangegeven dat zij zich niet verzetten tegen de uitbouw op de eerste etage waarop de verleende omgevingsvergunning betrekking heeft. De beroepsgrond gericht tegen dit onderdeel van het bouwplan kan derhalve onbesproken blijven.
3. Eisers zijn van mening dat realisatie van het dakterras schending van hun privacy tot gevolg heeft omdat vanaf het dakterras rechtstreekse inkijk mogelijk is in de aanbouw van eisers omdat zich daarin lichtkoepels bevinden. Ook is er rechtstreeks zicht vanaf het dakterras in hun tuin. De bouw van het dakterras levert een evidente privaatrechtelijke belemmering op.
Er is ook geen noodzaak voor het bouwen van een dakterras nu vergunninghouder beschikt over een ruime tuin. Daarom had de omgevingsvergunning voor gebruik in strijd met het bestemmingsplan niet mogen worden verleend.
4. Niet in geschil is dat het dakterras in strijd is met het vigerende bestemmingsplan Leidsebuurt (hierna: het bestemmingsplan).
5. Verweerder heeft de omgevingsvergunning verleend omdat het dakterras voldoet aan het ruimtelijk beleid. Er is geen sprake van een onevenredige aantasting van de directe woonomgeving. Eisers zullen enig nadeel ondervinden maar dit nadeel is niet onevenredig. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering die zich verzet tegen verlening van de omgevingsvergunning.
6. Verweerder heeft voor zijn standpunt dat niet is gebleken van een evidente privaatrechtelijke belemmering verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 31 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3539). In deze uitspraak is -kort zakelijk weergegeven- geoordeeld dat uit de bewoordingen van artikel 50 van boek 5 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: artikel 5:50 van het BW, zie bijlage) niet zonder meer kan worden afgeleid dat onder het daarin verwoorde verbod ook “het schuin uitzicht” dient te worden begrepen en dat “het schuin uitzicht” geen evidente privaatrechtelijke belemmering oplevert.
7. Eisers hebben daarentegen voor hun standpunt dat wel sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2003 (ECLI:NL:RVS:2003:AF5547). In dit arrest is geoordeeld dat het verschil tussen een rechtstreeks en een zijdelings uitzicht sinds de invoering van artikel 5:50, derde lid, van het BW geen rol meer speelt.
8. Voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan in de weg staat, bestaat slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan uitvoering van een activiteit. Gelet op voornoemde jurisprudentie is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een evidente privaatrechtelijk belemmering in deze zaak. Door de hoogste rechtscolleges wordt verschillend gedacht over de vraag of schuin uitzicht valt onder artikel 5:50 BW. Indien de rechtbank aansluit bij het oordeel van de Afdeling is het in artikel 5:50 van het BW verwoorde verbod niet van toepassing op schuin uitzicht en is er bij schuin uitzicht geen sprake van een evidente privaatrechtelijke belemmering. Die conclusie kan de rechtbank niet zonder meer trekken op grond van voornoemd arrest van de Hoge Raad nu kennelijk onder dit verbod ook schuin uitzicht wordt geschaard.
9. Op basis van de ter zitting getoonde foto’s is voldoende aannemelijk dat het zicht vanaf het dakterras via de lichtkoepels in (naar de rechtbank heeft begrepen) de woonkamer van eisers beperkt is, omdat er overdag geen inkijk mogelijk is vanwege de bolling van de lichtkoepels en bij donker het zicht beperkt is tot de muur van de woonkamer. Voorts zal de derde partij niet alleen vanaf het dakterras zicht hebben in de tuin van eisers, maar heeft zij dat zicht ook reeds vanuit de slaapkamer. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid bij afweging van de betrokken belangen de omgevingsvergunning in strijd met het bestemmingsplan heeft kunnen verlenen.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Poggemeier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.