Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
BIJLAGE
1. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1, van de Wabo, kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening, met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking.
2. Op het perceel is het bestemmingsplan “Eerste herziening Drechterland Zuid” (het bestemmingsplan Eerste herziening) en het bestemmingsplan “Drechterland Zuid” (het bestemmingsplan) van toepassing. Op de betreffende gronden rust de bestemming “Tuin-2” en de aanduiding “Weidevogelleefgebied”.
Op grond van artikel 30, aanhef, van het bestemmingsplan Eerste herziening zijn voor zover de gronden binnen de herziening zijn voorzien van een bestemmingsplan met de bestemming “Tuin-2” de regels van artikel 31 van het bestemmingsplan van toepassing. Voorts worden de regels van het bestemmingsplan gewijzigd dan wel aangevuld zoals in het bestemmingsplan Eerste herziening is aangegeven. Behoudens de wijzigingen blijven de overige regels van artikel 31 ongewijzigd van toepassing.
Op grond van artikel 31.1 van het bestemmingsplan en artikel 30.1 van het bestemmingsplan Eerste herziening zijn de voor “Tuin-2” aangewezen gronden bestemd voor:
tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woonhuizen;
ijgebouwen;
een kleinschalige camping, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - kleinschalige camping",
met daaraan ondergeschikt:
een verteltuin, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van tuin - verteltuin",
woonstraten en paden;
parkeervoorzieningen;
waterlopen en waterpartijen,
met de daarbij behorende:
bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, niet zijnde paardrijdbakken, zwembaden en tennisbanen.
Op grond van artikel 31.2.2 van het bestemmingsplan Eerste herziening gelden voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, de volgende regels:
a. er mogen geen paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden;
Op grond van artikel 31.3.1 van het bestemmingsplan kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 31.2.2. sub a in die zin dat paardrijdbakken, tennisbanen en/of zwembaden worden toegestaan, mits:
tevens de in lid 31.5.1. bedoelde omgevingsvergunning is verleend.
Op grond van artikel 31.4 van het bestemmingsplan wordt tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
het gebruik van gronden voor de bouw en/of de aanleg van een paardrijdbak, tennisbaan of een zwembad met de daarbij behorende bouwwerken, met uitzondering van de bestaande paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden.
Op grond van artikel 31.5.1 van het bestemmingsplan kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 31.4. in die zin dat gronden, voor zover gelegen binnen het bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg en/of bouw van een paardrijdbak, een tennisbaan en/of een zwembad, mits:
tevens de in lid 31.3.1. bedoelde omgevingsvergunning wordt verleend;
de voorzieningen worden gerealiseerd op een afstand van niet meer dan 120,00 m gerekend vanaf de voorgevel van de bijbehorende woning;
de voorzieningen alleen worden gerealiseerd en gebruikt ten behoeve van het eigen hobbymatig gebruik van de bewoners van de woning;
e gezamenlijke oppervlakte van de voorzieningen per woning niet meer bedraagt dan 2.400 m²;
de afstand van de voorzieningen tot de perceelgrens niet minder bedraagt dan 5,00 m;
de voorzieningen, vanaf de weg gezien, achter de achtergevelrooilijn en als regel achter de bestaande eigen bebouwing worden aangelegd en/of worden gebouwd;
er een beplantingsplan wordt ingediend voor een strook met beplanting van niet minder dan 3,50 m breed tussen de voorzieningen en de perceelgrens. Het bevoegd gezag kan in een specifieke situatie in het belang van het behoud van het open landschap besluiten dat geen of slechts enkele beplanting moet worden aangelegd. De beplanting zal uit streekeigen soorten bestaan en overeenkomstig het goedgekeurde beplantingsplan worden aangelegd en in stand gehouden;
de bouwhoogte van de lichtmasten niet meer bedraagt dan 10,00 meter;
het aantal lichtmasten niet meer bedraagt dan 6;
er sprake is van objectgerichte verlichting;
de verlichting van de lichtmasten niet buiten de perceelgrens schijnt;
de verlichting van de lichtmasten vanaf 21.00 uur tot zonsopgang niet brandt en van een verzegelde tijdschakelaar is voorzien;
de afstand van de lichtmasten tot de nabij gelegen woningen niet minder bedraagt dan 30,00 meter;
op basis van een verlichtingsrapport van een ter zake deskundige is aangetoond dat aan de voorwaarden in sub j, k, l en m wordt voldaan.
Op grond van artikel 50.5.1 van de planregels zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding "weidevogelleefgebied" , behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de weidevogelleefgebieden.
Op grond van artikel 50.5.2 van de planregels gelden op of in deze gronden , in afwijking van het bepaalde in de daar voorkomende bestemming(en), de volgende regels voor het bouwen van gebouwen:
er mogen geen gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen worden gebouwd anders dan in een bestaand bouwvlak of de uitbreiding van een bestaand bouwvlak;
er mag geen nieuwe infrastructuur worden aangelegd.
Op grond van artikel 50.5.3 van de planregels kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 50.5.2, mits:
geen aanvaardbaar alternatief aanwezig is;
een groot openbaar belang wordt gediend met het verlenen van de omgevingsvergunning;
er in het geval van woningbouw sprake is van de regeling Ruimte voor Ruimte als bedoeld in artikel 16 van de provinciale verordening en waarbij natuurdoelen leidend zijn;
woningbouw bijdraagt aan een substantiële verbetering van in de directe omgeving daarvan aanwezige natuur kwaliteiten van het landschap;
schade zoveel mogelijk wordt voorkomen en resterende schade wordt gecompenseerd;
de maatregelen ten behoeve van de compensatie als bedoeld sub a daadwerkelijk worden uitgevoerd;
de ruimtelijke kwaliteitseisen als bedoeld in artikel 15 van de provinciale verordening in acht genomen zijn.