ECLI:NL:RBNHO:2019:10631

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 april 2019
Publicatiedatum
23 december 2019
Zaaknummer
C/15/286490/ HA RK 17/191
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in belastingzaken

In deze zaak heeft verzoeker op 19 maart 2019 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. B. van Walderveen, de rechter die betrokken is bij zijn belastingzaken. Verzoeker had eerder beroep ingesteld tegen aanslagen afvalstoffenbelasting en rioolheffing voor het jaar 2017. Hij verzocht om uitstel van de behandeling ter zitting, maar zijn verzoeken werden door de rechter afgewezen. Verzoeker stelde dat de rechter hem systematisch benadeelt door zijn verzoeken om uitstel te negeren, wat leidde tot wantrouwen en de vrees voor partijdigheid. De wrakingskamer heeft op 11 april 2019 het verzoek behandeld, waarbij verzoeker niet aanwezig was. De rechter en de wederpartij maakten geen gebruik van hun spreekrecht. De wrakingskamer oordeelde dat de afwijzing van de uitstelverzoeken een procesbeslissing is en dat deze geen grond voor wraking kan vormen. De wrakingskamer concludeerde dat de aangevoerde feiten en omstandigheden geen aanleiding geven om te twijfelen aan de onpartijdigheid van de rechter. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en het proces in de hoofdzaken werd voortgezet.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
Zaaknummer C/15/286490/ HA RK 17/191
Beslissing van 11 april 2019
Op het verzoek ingediend door:
[verzoeker],
woonplaats voor dit verzoek te Amsterdam,
verzoeker,
Het verzoek is gericht tegen:
mr. B. van Walderveen,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1
Verzoeker heeft op 19 maart 2019 schriftelijk de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, team Belastingrecht, aanhangige zaken met als zaaknummers HAA 18/826 en 18/827, hierna te noemen: de hoofdzaken.
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3
Op 11 april 2019 heeft verzoeker schriftelijk verzocht om aanhouding van de zitting over het wrakingsverzoek. Hij voert aan, dat hij pas sinds die dag op de hoogte is van de behandeling ter zitting. Verzoeker voert aan dat hij een verweer noch een oproepingsbrief heeft ontvangen en dat hij vanwege ziekte niet ter zitting kan verschijnen. De wrakingskamer heeft dit verzoek afgewezen, omdat is vastgesteld dat tijdig een uitnodiging naar het door eiser opgegeven (postbus)adres in Amsterdam is verzonden en verzoeker dus behoorlijk is opgeroepen en verzoeker de onmogelijkheid om vanwege ziekte te verschijnen, niet heeft onderbouwd.
1.4
Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 11 april 2019. Verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaken zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker is niet verschenen. De rechter en de wederpartij in de hoofdzaken hebben bericht geen gebruik te maken van deze gelegenheid.
1.5
De wrakingskamer heeft onmiddellijk uitspraak gedaan.

2.Feiten

2.1
Verzoeker heeft in de hoofdzaken beroep ingesteld tegen een aanslag afvalstoffenbelasting voor het jaar 2017 en een aanslag rioolheffing voor het jaar 2017.
2.2
Bij brieven van 21 januari 2019 is verzoeker uitgenodigd voor de behandeling van zijn beroepen op een zitting op 20 maart 2019. Deze uitnodigingen zijn aangetekend verzonden naar het door verzoeker opgegeven woonadres aan de [adres] .
2.3
Bij brieven van 25 februari 2019 is een afschrift van het verweerschrift van de wederpartij in de hoofdzaken naar verzoeker verzonden.
2.4
Op 11 maart 2019 heeft verzoeker verzocht om uitstel van de behandeling ter zitting. Hij voert aan, dat hij op 20 maart 2019 is verhinderd in verband met het religieuze feest “Holi” dat op 20 en 21 maart 2019 wordt gevierd. Ook heeft hij onvoldoende tijd gehad om op het door hem recentelijk ontvangen verweerschrift van de wederpartij in de hoofdzaken te reageren. Bij brief van 13 maart 2019 heeft de rechter het verzoek om uitstel afgewezen.
2.5
Op 18 maart 2019 heeft verzoeker nogmaals verzocht om uitstel van de behandeling ter zitting. Voorts heeft verzoeker de rechtbank erop gewezen dat de aan hem gerichte brieven naar een onjuist adres worden verzonden. Verzoeker is verhuisd en heeft daarom op zijn laatste brief alleen een postbusadres in Den Haag vermeld. Hij wil dat de brieven alleen naar dat adres worden verzonden. Bij brief van 19 maart 2019, tevens verzonden per fax, heeft de rechter het verzoek om uitstel afgewezen.
2.6
Op 19 maart 2019 heeft verzoeker ten derde male verzocht om uitstel van de behandeling ter zitting. Bij brief van 19 maart 2019, tevens verzonden per fax, heeft de rechter het verzoek om uitstel (wederom) afgewezen.
2.7
Vervolgens is op 19 maart 2019 het wrakingsverzoek gedaan. In een brief van 28 maart 2019 in het wrakingsincident verzoekt verzoeker correspondentie voortaan naar een postbus in Amsterdam te sturen.

3.Beoordeling

3.1
Op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (de subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (de objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
3.2
Verzoeker voert aan dat de rechter, door het herhaaldelijk afwijzen van de door hem ingediende verzoeken om uitstel van de behandeling ter zitting, geen begrip voor hem toont en hem systematisch benadeelt. Hierdoor is bij verzoeker wantrouwen ontstaan en vreest hij voor een partijdige rechtspleging en uitspraak in de hoofdzaken.
3.3
De rechter heeft in zijn schriftelijke reactie toegelicht waarom de verzoeken om uitstel zijn afgewezen. Hij voert aan dat verzoeker reeds op of omstreeks 22 januari 2019 bekend was met de zittingsdatum. In de uitnodigingen is opgenomen dat een verzoek tot uitstel van de behandeling ter zitting tijdig dient te worden ingediend. Onder “tijdig” wordt verstaan zo spoedig mogelijk na ontvangst van de uitnodiging of zo spoedig mogelijk nadat van de tot uitstel vragende omstandigheid is gebleken. Eerst bij schrijven van 11 maart 2019 heeft verzoeker verzocht om uitstel van de behandeling ter zitting. De onderbouwing daarvan, de viering van het religieuze feest “Holi”, kan eiser redelijkerwijs na ontvangst van de uitnodiging voor de zitting niet zijn ontgaan. Verzoeker heeft het verzoek om uitstel van de behandeling ter zitting daarom niet zo spoedig mogelijk na ontvangst van de uitnodiging gedaan.
3.4
De wrakingskamer overweegt dat de beslissing van de rechter om (ook) het derde verzoek tot uitstel af te wijzen, aangemerkt dient te worden als een procesbeslissing. Het is vaste rechtspraak dat dergelijke beslissingen in beginsel geen grond voor wraking kunnen vormen (zie onder meer de uitspraak van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). De vraag of een procesbeslissing al dan niet juist moet worden geacht, mag niet door de wrakingskamer worden beantwoord en kan slechts in een eventueel hoger beroep worden getoetst. Ook de motivering van een procesbeslissing kan geen grond vormen voor wraking, ook indien wordt aangevoerd dat die motivering onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier zou zijn of een motivering ontbreekt. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de procesbeslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. De wrakingskamer is van oordeel dat dit hier niet het geval is.
3.5
Gelet op het voorgaande leveren de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Zij kunnen derhalve geen grond voor wraking vormen, zodat het verzoek tot wraking moet worden afgewezen.

4.Beslissing

De rechtbank:
  • wijst het verzoek tot wraking van de rechter af;
  • beveelt dat het proces in de hoofdzaken wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek;
  • beveelt de griffier onverwijld aan de verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaken een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, mr. Th.S. Röell en mr. K.I. de Jong, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Excel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2019.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.