ECLI:NL:RBNHO:2019:10627

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
23 december 2019
Zaaknummer
C/15/292968 HA RK 19-175
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in belastingzaken

Op 19 november 2019 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door verzoekers uit Amstelveen tegen mr. S.K.A. Efstratiades, de rechter die betrokken was bij verschillende belastingzaken. Het verzoek tot wraking was ingediend op 29 augustus 2019 en was gericht tegen de rechter in de aanhangige zaken met de zaaknummers HAA 18/3090, HAA 18/4596, HAA 18/4597, HAA 18/5404, HAA 18/5017, HAA 19/588 en HAA 19/589. Verzoekers voerden aan dat de rechter vooringenomen was, onder andere omdat zij verzoeken om uitstel van zittingen had afgewezen. De rechter betwistte deze beschuldigingen en stelde dat de afwijzing van de uitstelverzoeken geen aanwijzing voor vooringenomenheid opleverde.

De wrakingskamer oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief konden rechtvaardigen. De beslissing van de rechter om het uitstelverzoek af te wijzen werd gekwalificeerd als een procesbeslissing, die niet door de wrakingskamer kon worden beoordeeld. De wrakingskamer concludeerde dat verzoekers lichtvaardig gebruik maakten van de wrakingsprocedure, wat leidde tot onaanvaardbare vertraging van de procedures. Daarom werd het wrakingsverzoek als misbruik van procesrecht bestempeld, en werd besloten dat verdere verzoeken tot wraking in de hoofdzaken niet meer in behandeling zouden worden genomen.

De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak. De rechtbank bepaalde dat het proces in de hoofdzaken voortgezet zou worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

[jw.sys.1.zaaknr] / [jw.sys.1.rolnummer_rekestnr][datum_beslissing]
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/15/292968 HA RK 19-175
Proces-verbaal van de mondelinge beslissing van 19 november 2019
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoekers] ,
wonende respectievelijk gevestigd te Amstelveen, verzoekers.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. S.K.A. Efstratiades,hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

Verzoekers hebben bij brief van 29 augustus 2019 schriftelijk de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, team Belastingrecht, locatie Haarlem, aanhangige zaken met als zaaknummers HAA 18/3090, HAA 18/4596, HAA 18/4597, HAA 18/5404,
HAA 18/5017, HAA 19/588 en HAA 19/589, hierna te noemen: de hoofdzaken.
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft bij brief van 6 september 2019 op het verzoek gereageerd.
De wederpartijen in de hoofdzaken hebben bij brief van 26 september 2019 aangegeven dat zij niet gehoord willen worden. Zij hebben ook niet inhoudelijk op het verzoek gereageerd.
Verzoekers zijn uitgenodigd voor de behandeling van het verzoek ter openbare zitting van de wrakingskamer van 1 oktober 2019. Verzoekers hebben per e-mail van 29 september 2019 verzocht om uitstel van behandeling ter zitting. Dit verzoek is gehonoreerd.
Verzoekers zijn vervolgens uitgenodigd voor de behandeling van het verzoek ter openbare zitting van de wrakingskamer van 19 november 2019. Verzoekers hebben per fax van
19 november 2019 nogmaals verzocht om uitstel van behandeling ter zitting. Dit verzoek is afgewezen.
Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 19 november 2019. Verzoekers, de rechter en de wederpartijen in de hoofdzaken zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker en de wederpartijen in de hoofdzaken zijn niet verschenen. De rechter is wel verschenen.

2.Het standpunt van verzoekers en de rechter

Verzoekers hebben ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – het volgende aangevoerd. De rechter behandelt verschillende verzetprocedures in de hoofdzaken. In die zaken is een mondelinge behandelingsdatum vastgesteld op 30 augustus 2019. Verzoekers hebben om uitstel van de mondelinge behandeling verzocht. In navolging hiervan hebben verzoekers en de rechtbank gecorrespondeerd. De rechter heeft het verzoek om uitstel afgewezen. Verzoekers stellen dat de reacties van de rechter zodanig ongewoon te achten zijn dat, ook subjectief, de schijn van vooringenomenheid van de zijde van de rechter jegens verzoekers aanwezig is. Ook objectief is sprake van (de schijn van) vooringenomenheid gelet op de onbegrijpelijke en met het protocol van het rolreglement strijdige beslissingen van de rechter. Verzoekers verwijzen in dit verband naar een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 5 april 2013 (ECLI:NL:RBROT:2013:BZ6602).
De rechter heeft in haar brief van 6 september 2019 aangegeven dat eerdere mondelinge behandelingen ter zitting gepland op 12 april 2019 en 24 mei 2019 op verzoek van verzoekers zijn uitgesteld. Bij toewijzing van het laatste verzoek om uitstel (brief van 10 mei 2019) is reeds aan verzoekers medegedeeld dat de mondelinge behandeling op 30 augustus 2019 zou gaan plaatsvinden. De rechter bestrijdt met klem dat het afwijzen van uitstelverzoeken voor de zitting van 30 augustus 2019 tot de conclusie zou moeten leiden dat de vrees van verzoeker dat sprake is van vooringenomenheid, gerechtvaardigd is.

3.De beoordeling

Op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (de subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (de objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
De beslissing van de rechter tot afwijzing van het uitstelverzoek is een procesbeslissing. De vraag of een procesbeslissing inhoudelijk al of niet juist moet worden geacht, leent zich niet voor een oordeel door de wrakingskamer en kan slechts in hoger beroep van de zaak zelf worden getoetst. Alleen indien de beslissing een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij hem bestaande vrees daarvoor naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Deze situatie doet zich naar het oordeel van de wrakingskamer niet voor. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat sprake is van een beslissing die de bij verzoekers bestaande vrees van vooringenomenheid naar objectieve maatstaven kan rechtvaardigen.
De wrakingskamer voegt hier nog het volgende aan toe. Met de wijze waarop verzoekers dit verzoek hebben ingekleed en onderbouwd, maken zij lichtvaardig gebruik van de wrakingsprocedure. De grote hoeveelheid aanhoudingsverzoeken van verzoekers in de hoofdzaken en ook in de wrakingsprocedure leiden tot een onaanvaardbare vertraging van de procedures. Het wrakingsverzoek wordt daarom door de wrakingskamer bestempeld als misbruik van procesrecht. Op deze grond zullen verdere verzoeken tot wraking in voormelde hoofdzaken niet meer in behandeling worden genomen op de voet van artikel 8:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

4.Beslissing

De rechtbank:
  • wijst het verzoek tot wraking van de rechter af;
  • bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekers in de hoofdzaken niet in behandeling wordt genomen;
  • beveelt de griffier onverwijld aan verzoekers, de rechter en de wederpartijen in de hoofdzaken een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
  • beveelt dat het proces in de hoofdzaken wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek en beveelt dat die zaak daartoe in handen wordt gesteld van de voorzitter van het belastingteam, locatie Haarlem.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.J. van Andel, voorzitter, en mr. Th.S. Röell en mr. L.M. Kos, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Bruijnzeel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2019.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.