Op 8 maart 2019 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door een verzoeker in een belastingzaak. Het verzoek was gericht tegen mr. M.W. Koenis, de rechter die de hoofdzaken behandelde. De verzoeker had op 23 januari 2019 ter zitting verzocht om wraking van de rechter in verband met een aantal belastingzaken. De rechter had op 25 januari 2019 schriftelijk gereageerd op het verzoek, en de wederpartij, de inspecteur van de Belastingdienst, had aangegeven niet gehoord te willen worden over het wrakingsverzoek.
De behandeling van het verzoek vond plaats op 26 februari 2019, waarbij de verzoeker en de rechter in de hoofdzaak aanwezig waren. De wederpartij was afwezig. De verzoeker voerde aan dat hij onvoldoende ruimte had gekregen om zijn zaak goed te bepleiten, omdat hij zijn pleitnotitie niet mocht voorlezen. De wrakingskamer overwoog dat de beslissing van de rechter om de pleitnotitie niet voor te laten dragen een procesbeslissing was en dat een negatieve procesbeslissing op zich geen grond voor wraking kan zijn, tenzij deze als blijk van vooringenomenheid kan worden opgevat.
De wrakingskamer concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd maakten. De verzoeker had geen overtuigende argumenten aangedragen die duidden op vooringenomenheid van de rechter. Daarom werd het verzoek tot wraking afgewezen, en werd bevolen dat het proces in de hoofdzaak zou worden voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.