ECLI:NL:RBNHO:2019:10619

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 maart 2019
Publicatiedatum
23 december 2019
Zaaknummer
C/15/284112/HA RK 19/17
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in belastingzaken

Op 8 maart 2019 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door een verzoeker in een belastingzaak. Het verzoek was gericht tegen mr. M.W. Koenis, de rechter die de hoofdzaken behandelde. De verzoeker had op 23 januari 2019 ter zitting verzocht om wraking van de rechter in verband met een aantal belastingzaken. De rechter had op 25 januari 2019 schriftelijk gereageerd op het verzoek, en de wederpartij, de inspecteur van de Belastingdienst, had aangegeven niet gehoord te willen worden over het wrakingsverzoek.

De behandeling van het verzoek vond plaats op 26 februari 2019, waarbij de verzoeker en de rechter in de hoofdzaak aanwezig waren. De wederpartij was afwezig. De verzoeker voerde aan dat hij onvoldoende ruimte had gekregen om zijn zaak goed te bepleiten, omdat hij zijn pleitnotitie niet mocht voorlezen. De wrakingskamer overwoog dat de beslissing van de rechter om de pleitnotitie niet voor te laten dragen een procesbeslissing was en dat een negatieve procesbeslissing op zich geen grond voor wraking kan zijn, tenzij deze als blijk van vooringenomenheid kan worden opgevat.

De wrakingskamer concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd maakten. De verzoeker had geen overtuigende argumenten aangedragen die duidden op vooringenomenheid van de rechter. Daarom werd het verzoek tot wraking afgewezen, en werd bevolen dat het proces in de hoofdzaak zou worden voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

[jw.sys.1.zaaknr] / [jw.sys.1.rolnummer_rekestnr][datum_beslissing]
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/284112/HA RK 19/17
Beslissing van 8 maart 2019
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker] ,wonende te Amstelveen, verzoeker.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. M.W. Koenis, de rechter.

1.Procesverloop

1.1
Verzoeker heeft op 23 januari 2019 ter zitting de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, team Belastingrecht, aanhangige 11 zaken met als zaaknummers HAA 18/2512 tot en met HAA 18/2519 en HAA 18/2838 tot en met HAA 18/2840, hierna te noemen: de hoofdzaken.
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft op 25 januari 2019 schriftelijk op het verzoek gereageerd.
De wederpartij in de hoofdzaken (de inspecteur van de Belastingdienst; hierna: de wederpartij) heeft op 13 februari 2019 schriftelijk meegedeeld niet over het wrakingsverzoek te willen worden gehoord.
1.3
Het verzoek is vervolgens behandeld ter zitting van de wrakingskamer van 26 februari 2019. Verzoeker is verschenen. Voorts is verschenen de rechter in de hoofdzaak. De wederpartij is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.

2.De beoordeling

2.1
Op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid.
2.2
De wrakingskamer betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Ter zitting in de hoofdzaken heeft de rechter aan de hand van vragen de wederzijdse standpunten in kaart gebracht. Daarna heeft de rechter partijen de gelegenheid gegeven om de zaak in tweede termijn te bepleiten. Verzoeker heeft op dat moment aangegeven een pleitnotitie te hebben meegenomen en deze te willen voorlezen. De rechter heeft toen medegedeeld dat dat aan het einde van een zitting niet kan. Verzoeker deelde toen mee een wrakingsverzoek in te dienen. De rechter heeft verzoeker daarop het volgende voorstel gedaan. Verzoeker kon zijn pleitnotitie overleggen. De rechtbank zou het onderzoek heropenen wanneer de wederpartij schriftelijk op de pleitnotitie wenste te reageren of indien daarvoor anderszins aanleiding was. Verzoeker heeft daarop aangevoerd dat hij zijn zaak nog onvoldoende naar voren heeft kunnen brengen en dat de rechter hem niet eerder heeft gevraagd naar de pleitnotitie. De rechter heeft daarop zijn voorstel herhaald. Verzoeker heeft aangegeven dit voorstel niet voldoende te vinden en zijn wrakingsverzoek te handhaven.
2.3
Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – aangevoerd dat hij van de rechter onvoldoende ruimte heeft gekregen om zijn zaak goed te bepleiten nu hij zijn pleitnotitie niet heeft mogen voorlezen.
2.4
De wrakingskamer overweegt als volgt.
2.5
De beslissing van de rechter in de hoofdzaak om verzoeker zijn pleitnotitie niet voor te laten dragen is aan te merken als een procesbeslissing. Een als negatief ervaren procesbeslissing is geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking, tenzij die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten, niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter. Wraking is geen rechtsmiddel tegen (tussen)beslissingen van de rechter. (Vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413.) Uit de gang van zaken ter zitting in verband met de (proces)beslissing om verzoeker geen toestemming te geven de pleitnotitie voor te dragen, blijkt niet dat de rechter partijdig is dan wel jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert. Verzoeker heeft ook geen omstandigheden gesteld waaruit vooringenomenheid van de rechter bij die beslissing moet worden afgeleid. Voor zover verzoeker van opvatting is dat hem wel de gelegenheid moet worden gegund de pleitnotitie voor te dragen, kan hij de juistheid van de beslissing over dat verzoek in hoger beroep aan de orde stellen.
2.6
De feiten en omstandigheden die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, leveren geen grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en vormen derhalve geen grond voor wraking. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.

3.Beslissing

De rechtbank
3.1
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af,
3.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
3.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, mr. J.M. Janse van Mantgem en mr. M. Goedhuis-Visser, rechters, in aanwezigheid van Y.D. Ancion, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2019.[concipiënt_initialen]
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.