ECLI:NL:RBNHO:2019:10618

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 februari 2019
Publicatiedatum
23 december 2019
Zaaknummer
C/15/285207/HA RK 19/36
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van rechters in strafzaak

Op 28 februari 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door een verzoeker in een strafzaak. Het verzoek was gericht tegen de rechters mr. W.J. van Andel (voorzitter), mr. H.D. Overbeek en mr. E.M. Moerman. De verzoeker stelde dat de rechters bevooroordeeld waren, omdat het Openbaar Ministerie had geweigerd om een bepaalde getuige op te roepen en omdat de voorzitter geen aandacht had besteed aan een onafhankelijk rapport van de reclassering. De wrakingskamer heeft het verzoek behandeld tijdens een openbare zitting op 26 februari 2019, waar de verzoeker, de rechters en de officier van justitie aanwezig waren.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat een rechter kan worden gewraakt op basis van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De verzoeker heeft echter niet voldoende feiten of omstandigheden aangevoerd die zouden wijzen op een vooringenomenheid van de rechters. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat de subjectieve vrees van de verzoeker voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd is. De beslissing van de rechtbank om geen getuige te horen, ook al was deze negatief voor de verzoeker, vormt op zichzelf geen grond voor wraking. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking dan ook afgewezen en het proces in de hoofdzaak bevolen voort te zetten.

De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing. De griffier is opgedragen om een gewaarmerkt afschrift van de beslissing aan de betrokken partijen toe te zenden.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/285207 / HA RK 19/36
Beslissing van 28 februari 2019
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker] ,
wonende te Haarlem,
verzoeker,
Het verzoek is gericht tegen:
mr. W.J. van Andel(voorzitter),
mr. H.D. Overbeeken
mr. E.M. Moerman,
hierna te noemen: de rechters.

1.Procesverloop

1.1
Verzoeker heeft op 19 februari 2019 (ontvangen op 20 februari 2019) schriftelijk de wraking verzocht van de rechters in de bij deze rechtbank, afdeling publiekrecht, sectie straf, locatie Haarlem aanhangige zaak met als parketnummer 15-119341-18, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2
De rechters hebben niet in de wraking berust en de voorzitter van de gewraakte combinatie, mr. W.J. van Andel, heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 26 februari 2019. Verzoeker, de rechters en de officier van justitie zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker is verschenen. Voorts zijn verschenen mr. Van Andel en de officier van justitie.

2.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – het volgende aangevoerd. Het Openbaar Ministerie heeft geweigerd om mevrouw [naam] als getuige op te roepen. Het verzoek van verzoeker aan de meervoudige rechtbank om mevrouw [naam] alsnog op te roepen, is door de voorzitter geweigerd. Ter zitting zijn aan de orde gesteld de rapporten die door het Forensisch Instituut (de wrakingskamer begrijpt: het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, hierna te noemen het NIFP) in opdracht van het Openbaar Ministerie zijn ingediend. Het bezwaar van verzoeker dat dit geen onafhankelijke rapporten zijn, is door de voorzitter van de strafkamer afgewezen. Er is een onafhankelijk rapport van de reclassering waar verzoeker drie jaar onder behandeling (de wrakingskamer begrijpt: onder toezicht) is geweest. De voorzitter heeft aan dat rapport geen enkele aandacht besteed en heeft geen enkele vraag willen stellen aan de samensteller van dit rapport, die in de zittingszaal aanwezig was. De rechters waren dus bevoordeeld en hun beslissing stond tevoren reeds vast, aldus verzoeker.

3.De beoordeling

3.1
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (zogenaamde objectieve toets).
Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
3.2
De wrakingskamer gaat uit van de volgende feiten.
De hoofdzaak is eerder behandeld op de zitting van de politierechter van 12 september 2018. De zaak is toen aangehouden tot de zitting van 6 december 2018, in verband met het doen opmaken van psychiatrische en psychologische rapportage door het NIFP. Verzoeker heeft bij brief van 7 november 2018 de officier van justitie verzocht om vijf getuigen op te roepen voor de zitting van 6 december 2018, waaronder mevrouw [naam] . Uit het proces-verbaal van de zitting van 6 december 2018 blijkt dat de politierechter gelet op de inhoud en conclusies in de rapporten van het NIFP de behandeling van de zaak heeft verwezen naar de meervoudige kamer en daarbij heeft opgemerkt dat de meervoudige kamer ook zal beslissen op het verzoek van verzoeker om getuigen op te roepen.
Uit het proces-verbaal van de zitting van de meervoudige kamer op 19 februari 2019 blijkt dat verzoeker heeft gevraagd waar mevrouw [naam] is en dat hij aan de officier van justitie heeft gevraagd of mevrouw [naam] als getuige kon komen. In zijn schriftelijke reactie heeft mr. Van Andel aangegeven dat de rechtbank geen verzoek tot het horen van voornoemde getuige heeft gehad, althans dat de rechtbank datgene wat verzoeker daar ter zitting over naar voren heeft gebracht niet heeft opgevat als een uitdrukkelijk aan de rechtbank gericht verzoek en derhalve ook niet geweigerd heeft. Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek heeft hij daar aan toegevoegd dat de rechtbank niet heeft beslist op enig verzoek om mevrouw [naam] op te roepen als getuige.
De officier van justitie heeft het NIFP verzocht om verzoeker te laten onderzoeken. In het geval van verzoeker hebben de onderzoeken ambulant plaatsgevonden door twee forensisch gedragsdeskundigen, namelijk een psychiater en een psycholoog, die daarover rapporten hebben uitgebracht. Voorts bevindt zich in het dossier een advies van de reclassering van
6 augustus 2018.
3.3
Verzoeker heeft aangevoerd dat de rechtbank in de hoofdzaak heeft geweigerd om mevrouw [naam] te doen horen. Die wrakingsgrond is gericht tegen een procesbeslissing. Het nemen van een procesbeslissing, ook als die negatief is voor de verzoeker en zelfs als deze als onjuist moet worden aangemerkt, vormt op zichzelf onvoldoende grond voor wraking (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). Dit geldt ook voor het mogelijk uitblijven van een beslissing op een verzoek. Ook indien zou moeten worden aangenomen dat eiser op de zitting heeft aangestuurd op een beslissing van de rechtbank op zijn verzoek om de getuige te horen en aangenomen moet worden dat de rechtbank daar niet expliciet op heeft gereageerd, impliceert dat nog niet dat de rechters vooringenomenheid jegens verzoeker koesteren, noch dat vrees voor partijdigheid bij de rechters objectief gerechtvaardigd is. Verzoeker heeft in verband met zijn wens de getuige te horen ook geen andere omstandigheden gesteld, noch zijn die anderszins gebleken, waaruit moet worden geconcludeerd dat deze ‘procesbeslissing’ dan wel het uitblijven daarvan zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring kan worden gevonden dan dat deze is ingegeven door vooringenomenheid van de rechters. De wrakingskamer merkt op dat de wrakingsregeling niet is bedoeld als rechtsmiddel tegen dergelijke procesbeslissingen. Verzoeker kan de kwestie om een bepaalde getuige te doen horen desgewenst in hoger beroep aan de orde stellen.
3.4
Wat betreft de wrakingsgrond in verband met de deskundigenrapporten, overweegt de wrakingskamer dat uit het proces-verbaal van 19 februari 2019 blijkt dat voornoemde rapporten tijdens de behandeling van de hoofdzaak zijn besproken en dat verzoeker heeft verklaard dat hij de opgemaakte rapporten waardeloos vindt. Uit het proces-verbaal blijkt ook dat de psycholoog en een van de reclasseringswerkers als deskundige en getuige zijn gehoord. Het proces-verbaal biedt geen grondslag voor de conclusie dat verzoeker geen gelegenheid heeft gekregen om vragen te stellen aan de ter terechtzitting verschenen psycholoog en reclasseringswerkers dan wel geen gelegenheid heeft gehad zijn standpunt over de in het dossier voorhanden rapporten naar voren te brengen. Uit het proces-verbaal blijkt voorts niet dat de rechtbank ter zitting reeds een inhoudelijk oordeel over genoemde rapporten heeft gegeven of vooruit is gelopen op de vraag hoe zij de rapporten zal betrekken bij haar oordeel. De wrakingskamer overweegt dat een rechter niet gewraakt kan worden in verband met een nog te nemen beslissing op grond van de vrees dat die beslissing afwijzend of verzoeker onwelgevallig zal zijn. Uit de wijze waarop de rapporten ter zitting door de rechtbank zijn besproken kan evenmin worden afgeleid dat de bij verzoeker bestaande vrees voor vooringenomenheid of partijdigheid gerechtvaardigd is. Ook overigens is in het proces-verbaal van een dergelijke houding niet gebleken.
3.5
Gesteld noch gebleken is dat de rechters jegens verzoeker een vooringenomenheid koesteren, zodat de subjectieve toets geen grond voor wraking oplevert.
3.6
Gesteld noch gebleken zijn omstandigheden die grond geven voor het oordeel dat vrees voor onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is, zodat de objectieve toets geen grond voor wraking oplevert.
3.7
De feiten en omstandigheden die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, leveren dan ook geen grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en vormen derhalve geen grond voor wraking. De wrakingskamer zal het verzoek daarom afwijzen.

4.Beslissing

De rechtbank
4.1
wijst het verzoek tot wraking van de rechters af,
4.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechters en de officier van justitie een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
4.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, mr. M. Goedhuis-Visser en mr. C.A.M. van der Heijden, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van
J.A. Huismans, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2019.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.