ECLI:NL:RBNHO:2019:10479

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
7840192 \ CV EXPL 19-8350
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het nevenwerkzaamhedenbeding door werknemer en matiging van de boete

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 11 december 2019 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijke kwestie tussen Environ Systems B.V. en een werknemer. De werknemer, die sinds 1 september 2008 in dienst was bij Environ als commercieel directeur, heeft in de periode van 1 april 2017 tot en met 31 maart 2018 nevenwerkzaamheden verricht bij een concurrent, zonder de vereiste schriftelijke toestemming van zijn werkgever. Environ vorderde een boete van € 369.000,- op basis van de overtreding van het nevenwerkzaamhedenbeding in de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer het beding had overtreden, maar matigde de boete tot € 24.000,-, omdat de werkelijk geleden schade niet in verhouding stond tot de hoogte van de gevorderde boete. De kantonrechter overwoog dat Environ feitelijk niet meer bestond sinds januari 2018 en dat de werknemer in de periode van zijn nevenwerkzaamheden ook verlofuren had opgenomen. De kantonrechter wees de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten af, omdat niet was aangetoond dat aanmaningen conform de wettelijke eisen waren verzonden. De proceskosten werden toegewezen aan Environ, omdat de werknemer grotendeels ongelijk kreeg.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7840192 \ CV EXPL 19-8350
Uitspraakdatum: 11 december 2019
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Environ Systems B.V.
gevestigd te Heemstede
eiseres
verder te noemen: Environ
gemachtigde: mr. P.M.D. Weijers
tegen
[werknemer]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [werknemer]
gemachtigde: mr. M.P.D. de Mönnink

1.Het procesverloop

1.1.
Environ heeft bij dagvaarding van 7 juni 2019 een vordering tegen [werknemer] ingesteld. [werknemer] heeft schriftelijk gereageerd.
1.2.
Op 13 november 2019 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Environ heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.

2.De feiten

2.1.
Environ maakt onderdeel uit van een groep van ondernemingen die onder de moedermaatschappij [moedermaatschappij] valt, van wie uiteindelijk [bestuurder 1] en [bestuurder 2] de bestuurders zijn. [moedermaatschappij] kent onder meer als dochteronderneming [dochteronderneming] . Environ is een dochter van Environ International B.V, die weer een dochter is van [dochteronderneming] .
2.2.
Environ is een onderneming die zich bezig houdt met de handel in ondergrondse en bovengrondse afvalscheidingssystemen. Zij vormt een schakel in het proces waarbij afval tot grondstof wordt verwerkt.
2.3.
[werknemer] , geboren [in 1956] , is op 1 september 2008 in dienst getreden bij Environ op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
De laatstelijk door [werknemer] vervulde functie, is die van commercieel directeur met een bruto maandsalaris van € 8.000,- exclusief emolumenten.
2.4.
In de artikelen 10 en 12 van de arbeidsovereenkomst zijn de volgende bedingen opgenomen:
‘’
artikel 10 – (Neven)werkzaamhedenBehoudens schriftelijke toestemming van werkgever is het werknemer niet toegestaan om in dienst te treden van c.q. werkzaamheden te verrichten voor cliënten of relaties van werkgever en/of gelieerde vennootschappen. Werknemer zal gedurende de looptijd van deze overeenkomst niet voor een andere werkgever of opdrachtgever werkzaam zijn, noch voor eigen rekening een bedrijf op beroep uitoefenen, tenzij dit geschiedt met schriftelijke toestemming van werkgever. Werkgever zal die toestemming niet op onredelijke gronden kunnen weigeren. Een weigering is niet onredelijk indien door de bedoelde activiteiten/werkzaamheden de bedrijfsbelangen van werkgever of gelieerde ondernemingen kunnen worden geschaad.’’
‘’artikel 12 – BoeteOvertreding van een van de bepalingen omschreven in artikel 8 t/m 11 leidt tot een direct opeisbare boete van € 5.000,= (zegge: vijfduizend Euro) per geval zonder enige rechterlijke tussenkomst, naast € 1000,= (zegge: duizend Euro) voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, onverlet de verplichting van werkneemster de werkelijk geleden schade aan werkgever te vergoeden.’’
2.5.
Uit een verslag van de aandeelhoudersvergadering van Environ van 19 december 2016 volgt dat de financiële situatie van Environ zodanig slecht ervoor stond dat een reorganisatie of overname dan wel opheffing van de besloten vennootschap zou moeten plaatsvinden.
2.6.
Blijkens een besprekingsverslag van 30 januari 2017 waren er meerdere potentiële kopers voor Environ, waaronder [potentiële koper] (hierna: [potentiële koper] ), voormalig DGA van [rechtspersoon A]
2.7.
Bij twee brieven van 21 februari 2017 heeft [werknemer] Environ te koop aangeboden aan [potentiële koper] . In dit verkoopvoorstel is onder meer het volgende opgenomen:
“De bijbehorende betonbakken worden exclusief voor Environ door zusteronderneming [zusteronderneming] bv (hierna [zusteronderneming] ) in de [moedermaatschappij] groep geproduceerd. De verkoop van betonbakken door Environ was ook bedoeld als één van de nieuwe pijlers waarop [zusteronderneming] gebaseerd is. Om voldoende aantallen te kunnen produceren zijn de betonbakken slechts deels bestemd voor ondergrondse systemen geleverd door Environ en worden betonbakken vooral verkocht aan derden. Er zijn 8 stalen mallen in gebruik voor productie van betonbakken, welke eigendom zijn van [moedermaatschappij] en [zusteronderneming] . Het gaat om 4 mallen van het type 1800 betonbak en 4 mallen van het type 1665 betonbak. [zusteronderneming] produceert de bakken op basis van een overeenkomst exclusief voor Environ. Indien [zusteronderneming] over zou gaan op een nieuwe eigenaar, zal deze zeker geïnteresseerd zijn in het voortzetten van de productie c.q. de levering aan Environ. [moedermaatschappij] garandeert daarbij de continuïteit van de leveringen van de betonnen bakken aan Environ. Overigens is ook de overname van de mallen bespreekbaar bij een overname van Environ.’’
2.8.
In een interne notitie van 20 maart 2017 heeft [bestuurder 1] de marktpositie van Environ uiteengezet ingeval zij wordt overgedragen aan een andere partij.
Hierin staat onder andere dat Environ de exclusieve verkooprechten heeft van de bij [zusteronderneming] geproduceerde betonbakken voor ondergrondse milieusystemen. De rechtsopvolger van Environ verkrijgt deze exclusieve verkooprechten.
2.9.
In de begeleidende mail behorende bij de notitie onder 2.8. schrijft [bestuurder 1] onder meer het volgende:
‘’
Hierbij de notitie inzake Environ waarin zowel de huidige situatie is vastgelegd alswel de situatie die gaat ontstaan indien Environ wordt verzelfstandigd / overgedragen aan een andere marktpartij. Zoals afgesproken zal [naam 1] een kennismakingsafspraak met [naam 2] bij [naam 3] plannen.’’
2.10.
Begin april 2017 is aan [werknemer] meegedeeld dat de exclusieve verkooprechten van Environ voor de verkoop van beton en tevens de mallen voor de betonbakken verkocht zijn aan [rechtspersoon B] . Bij e-mail van 8 april 2017 heeft [werknemer] aangegeven dat deze verkoop invloed heeft op de overnamegesprekken met [potentiële koper] .
2.11.
In oktober 2017 heeft [rechtspersoon A] afgezien van de koop van Environ.
2.12.
[werknemer] heeft in de periode tussen 3 april 2017 en 2 oktober 2017 in totaal 828 verlofuren opgenomen.
2.13.
Partijen hebben op 15 januari 2018 een beëindigingsovereenkomst gesloten, op grond waarvan de arbeidsovereenkomst per 1 april 2018 is geëindigd en [werknemer] vanaf 1 januari 2018 tot einde dienstverband is vrijgesteld van zijn werkzaamheden. Op de vaststellingsovereenkomst staat als datum 29 september 2017.
2.14.
Artikel 8 van beëindigingsovereenkomst luidt als volgt:
“De in de arbeidsovereenkomst opgenomen bedingen zullen ook na het einde van het dienstverband hun gelding blijven behouden.
2.15.
In artikel 15 van de beëindigingsovereenkomst is het volgende opgenomen:
“Partijen verlenen elkaar met inachtneming van het bovenstaande over en weer finale kwijting ter zake van al hetgeen zij ten aanzien van de arbeidsovereenkomst, de daarop van toepassing zijnde regelingen en de beëindiging van het dienstverband te vorderen hebben of zouden hebben.”
2.16.
[werknemer] vervulde in de periode van 1 april 2017 tot en met 31 maart 2018 naast zijn dienstverband met Environ tevens fulltime de functie van directeur bij [rechtspersoon A]
2.17.
Bij e-mail van 11 december 2018 heeft [adviseur] , adviseur van Environ, bij [werknemer] geïnformeerd of er sprake is van twee dienstverbanden. De inhoud van de email luidt als volgt:
‘’Ik heb begrepen dat je de afspraak met [bestuurder 2] en mij heb geannuleerd. Wij zouden graag een afspraak met jou maken omdat we uit het netwerk om ons heen hebben begrepen dat jij tijdens het dienstverband bij Environ Systems elders in dienst bent geweest. Dit gerucht kwam ons vreemd over en we willen dit graag met jou bespreken. Kun jij ons een aantal data noemen waarop we tot een afspraak kunnen komen?”
2.18.
Bij e-mail van 14 december 2018 antwoordt [werknemer] hierop als volgt:

[adviseur] , Het verbaast me dat je na zoveel tijd nog met vragen komt. Met geruchten kan ik niks maar concrete vragen kan je stellen. Wel vraag ik me af wat je wil bereiken mede gelet op de gekozen weg namelijk mij uitnodigen zonder de agenda te vermelden. Op welke uitnodiging ik vanwege verblijf buitenland en de korte aanlooptijd niet ben ingegaan, wat iets anders is dan annuleren. Ik heb me altijd loyaal naar Environ opgesteld en ook na de beëindiging van het dienstverband heb ik me tijd en moeite gegeven rond de afwikkeling, waaronder het leeghalen van het pand. Het hoofdstuk Environ is voor mij afgesloten: het is voor mij in de afgelopen jaren een deels zeer frustrerende periode geweest en ik wil het achter me laten.’’
2.19.
Environ heeft op 5 april 2019 aan [werknemer] een brief gezonden waarin aanspraak wordt gemaakt op een boete van € 369.000,- als gevolg van het overtreden van zijn nevenwerkzaamhedenbeding.

3.De vordering

3.1.
Environ vordert primair dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat [werknemer] (gedurende de periode van 1 april 2017 tot en met 31 maart 2018) het bepaalde in artikel 10 van zijn arbeidsovereenkomst met Environ heeft overtreden;
II. [werknemer] veroordeelt tot betaling aan Environ de door hem verschuldigde boetes ten belope van € 369.000,- (bestaande uit een boete van
€ 5.000,- voor de (eerste) overtreding van € 1.000,- voor iedere dag dat de overtreding voortduurt c.q. heeft voortgeduurd) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de vordering tot de dag ter algehele voldoening, alsmede de buitengerechtelijke incassokosten ad. € 3.620,-;
Tevens vordert Environ subsidiair dat de kantonrechter, uitvoerbaar bij voorraad:
III. voor recht verklaart dat [werknemer] met zijn handelswijze gedurende de periode van 1 april 2017 tot en met 31 maart 2018 onrechtmatig heeft gehandeld jegens Environ Systems;
Zowel primair als subsidiair vordert Environ dat de kantonrechter:
IV. [werknemer] veroordeelt tot betaling van de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten voor zover betaling daarvan binnen veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis uitblijft en de kosten van het beslag.
3.2.
Environ legt aan deze vorderingen ten grondslag – kort weergegeven – dat [werknemer] artikel 10 van zijn arbeidsovereenkomst heeft geschonden door in de periode van 1 april 2017 tot en met 31 maart 2018 bij [rechtspersoon A] nevenwerkzaamheden te verrichten, terwijl hij hiervoor geen schriftelijke toestemming had. Environ stelt verder dat zij niet van de werkzaamheden van [werknemer] op de hoogte was. [werknemer] had deze toestemming ook niet verkregen als hij daarom had gevraagd; [rechtspersoon A] en Environ bevinden zich op dezelfde markt en bieden soortgelijke producten en diensten aan. Zij zijn concurrenten.

4.Het verweer

4.1.
[werknemer] verweert zich tegen de vorderingen en meent dat deze afgewezen dienen te worden. Daartoe heeft [werknemer] – zakelijk en verkort weergegeven – het volgende aangevoerd.
4.2.
Primair beroept [werknemer] zich op de finale kwijting in de beëindigingsovereenkomst. Immers, met artikel 15 hebben partijen beoogd een definitieve streep door de rechtsverhouding te trekken. De lezing van dit artikel in samenhang met de artikelen 3 t/m 5 en 13 van de desbetreffende overeenkomst staat in de gegeven omstandigheden toewijzing van de vorderingen in de weg.
4.3.
Subsidiair voert [werknemer] aan dat hij impliciete dan wel expliciete toestemming voor de nevenwerkzaamheden bij [rechtspersoon A] heeft verkregen. [werknemer] beroept zich op een gesprek op 27 februari 2017 met de heren [bestuurders] en [adviseur] , waarvan geen schriftelijke vastlegging is. Volgens [werknemer] staat als een paal boven water dat Environ op het moment van de ondertekening van de beëindigingsovereenkomst in ieder geval wist van de samenwerking tussen [rechtspersoon A]
[werknemer] heeft zijn standpunt onderbouwd met de volgende omstandigheden:
(1) op de facturen ten tijde van zijn snipperdagen stond ‘samenwerking met [potentiële koper] ’ vermeld,(2) de collega’s van [werknemer] , waaronder [collega] , waren op de hoogte van zijn nevenwerkzaamheden bij [rechtspersoon A] , (3) [werknemer] heeft in opdracht van [rechtspersoon A] op een beurs gestaan, en (4) [werknemer] had beide functies op zijn LinkedIn pagina vermeld staan.
4.4.
Als meer subsidiaire verweer voert [werknemer] aan dat hij niet in strijd met het nevenwerkzaamheden heeft gehandeld omdat hij, ondanks zijn dubbele fulltime dienstverband in de periode tussen 3 april 2017 en 3 oktober 2017, de werkzaamheden bij [rechtspersoon A] heeft verricht tijdens verlofuren. [werknemer] had bij Environ een stuwmeer van 828 verlofuren. [werknemer] heeft deze snipperdagen bij Environ juist opgenomen om iedere discussie over een dubbel salaris te voorkomen.
4.5.
Meer subsidiair voert [werknemer] aan dat het in de geschetste omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is als hij de boete van
€ 369.000,- moet betalen. Environ heeft geen enkel belang bij deze vordering, aangezien zij feitelijk vanaf januari 2018 niet meer bestaat. Environ is sinds die tijd niet meer dan een lege huls. Tevens betwist [werknemer] dat Environ op enigerlei wijze schade heeft geleden door zijn dubbele dienstverband. De hoogte van de boete staat dan ook niet in verhouding tot de gestelde schade.

5.De beoordeling

5.1.
Het geschil tussen partijen betreft in de eerste plaats of [werknemer] in strijd met het verbod op nevenwerkzaamheden heeft gehandeld.
Finale kwijting
5.2.
Het beroep van [werknemer] op finale kwijting faalt. In artikel 8 van de beëindigingsovereenkomst zijn partijen uitdrukkelijk overeengekomen dat de opgenomen bedingen voorvloeiende uit de arbeidsovereenkomst postcontractuele werking hebben na het einde van het dienstverband. De verleende finale kwijting onder artikel 15 van de beëindigingsovereenkomst doet hier niet aan af. In deze bepaling staat dan ook niet voor niets de passage ‘
’partijen verlenen elkaarmet inachtneming van het bovenstaandeover en weer finale kwijting (…)’’.
Nevenwerkzaamhedenbeding
5.3.
Ingevolge artikel 10 van de arbeidsovereenkomst was [werknemer] gehouden om aan Environ toestemming te vragen en dit schriftelijk te ontvangen alvorens nevenwerkzaamheden te verrichten. Vaststaat dat [werknemer] in de periode van 1 april 2017 tot en met 31 maart 2018 naast zijn dienstverband met Environ tevens fulltime de functie van directeur bij [rechtspersoon A] heeft vervuld en dat hij daarvoor geen
schriftelijketoestemming van Environ heeft verkregen. Naar de letter van het beding heeft [werknemer] aldus het beding overtreden.
5.4.
[werknemer] heeft aangevoerd dat schending van het nevenwerkzaamhedenbeding niet aan de orde is, omdat hij wel expliciet of impliciet toestemming heeft verkregen. Zijn standpunt luidt dat hij vooruitlopend op de beoogde overname van Environ door [rechtspersoon A] alvast bij laatstgenoemde in dienst is getreden om zodoende aan beide zijden de overname te begeleiden en dat Environ hiervan op de hoogte was. Environ betwist dat.
5.5.
De kantonrechter komt tot de conclusie dat van impliciete, laat staan expliciete toestemming, niet is gebleken. Ter toelichting dient het volgende. Met Environ is de kantonrechter het eens dat het onbegrijpelijk is waarom [werknemer] vooruitlopend op een mogelijke overname door [rechtspersoon A] al bij [rechtspersoon A] in dienst zou moeten treden. [werknemer] diende immers in die situatie gelijktijdig twee heren, zowel de koper als de verkoper, die mogelijk tegenstrijdige belangen hebben. Daarbij was de overname in oktober 2017 al definitief van de baan, terwijl [werknemer] ook na die datum nog in dienst is gebleven bij [rechtspersoon A]
5.6.
Verder is opvallend dat [bestuurder 1] in zijn mail van 20 maart 2017, twee weken voordat [werknemer] in dienst trad bij [rechtspersoon A] , spreekt over de overname van een
anderemarktpartij en geen woord wijdt aan de eventuele e samenwerking tussen [werknemer] en [rechtspersoon A] Ten slotte heeft [werknemer] in zijn eerste reactie op het vermoedelijke dubbele dienstverband bij email van 14 december 2018 de nevenwerkzaamheden niet erkend of ontkend. In het geval de nevenwerkzaamheden bij [rechtspersoon A] , zoals [werknemer] heeft betoogd, in alle openheid werden verricht, valt niet in te zien dat [werknemer] in die mairaan niet heeft gerefereerd.
5.7.
[werknemer] heeft voorts aangevoerd dat Environ op zijn laatst op 15 januari 2018, ten tijde van het sluiten van de beëindigingsovereenkomst, wist of had moeten weten dat hij de nevenwerkzaamheden verrichtte. De onder randnummer 4.3 aangedragen omstandigheden zijn na betwisting daarvan door Environ door [werknemer] op geen enkele wijze nader onderbouwd. Bovendien is ter zitting gebleken dat [werknemer] in zijn functie als commercieel directeur bij Environ veel vrijheid had en dat er vanuit het bestuur weinig toezicht was op [werknemer] . Zo is door Environ onweersproken gesteld dat [werknemer] vaak buiten kantoor was voor cliëntbesprekingen en dat [werknemer] en [bestuurder 1] elkaar meestal troffen in een wegrestaurant om de stand van zaken te bespreken. Aldus is het niet vreemd dat Environ de documenten waaraan [werknemer] refereert niet kende en niet exact op de hoogte was van de wandelgangen van [werknemer] .
5.8.
Dat [werknemer] , zoals hij heeft gesteld, de werkzaamheden voor [rechtspersoon A] tijdens zijn verlofuren heeft verricht, maakt, als dat al waar zou zijn, niet dat [werknemer] het nevenwerkzaamhedenbeding niet heeft overtreden.
5.9.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [werknemer] het nevenwerkzaamhedenbeding heeft geschonden.
Boetebeding
5.10.
Vervolgens rijst de vraag of [werknemer] de boetes gesteld op overtreding van het nevenwerkzaamheden beding verbeurt. Het subsidiaire en meer subsidiaire verweer van [werknemer] strekt ertoe dat de kantonrechter de opgelegde boetes matigt.
5.11.
Op grond van artikel 6:94 lid 1 BW kan de rechter, op verlangen van de schuldenaar, indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, de bedongen boete matigen, met dien verstande dat hij de schuldeiser ter zake van de tekortkoming niet minder kan toekennen dan de schadevergoeding op grond van de wet. De in artikel 6:94 lid 1 BW omschreven maatstaf brengt mee dat de rechter pas als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt, van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen (Hoge Raad 27 april 2007, NJ 2007, 262).
5.12.
Voorop stelt de kantonrechter vast dat [werknemer] een grote mate van zelfstandigheid had en dat [werknemer] het daarmee gepaard gaande vertrouwen willens en wetens heeft geschonden. Environ heeft één jaar lang [werknemer] zijn salaris op basis van een 40-urige werkweek betaald, ondanks dat [werknemer] een gedeelte van zijn arbeidsuren aan een andere werkgever heeft besteed die hem voor die werkzaamheden eveneens circa € 8.000,- per maand betaalde.
5.13.
De kantonrechter oordeelt echter, ondanks het hetgeen hiervoor is overwogen, dat de gevorderde boete van € 369.000,- bovenmatig voorkomt, omdat de werkelijk geleden schade door Environ niet in verhouding staat tot de hoogte van de gevorderde boete. Daartoe is allereerst van belang dat Environ vanaf januari 2018 feitelijk niet meer bestaat.
5.14.
Verder is van belang dat [werknemer] met de Excellijst van verlofdagen voldoende heeft aangetoond dat hij in de periode april tot en met oktober 2017 in totaal 828 verlofuren bij Environ heeft opgenomen. Environ heeft geen tegenbewijs geleverd. Gedurende deze uren heeft [werknemer] in ieder geval voor [rechtspersoon A] gewerkt. Daarbij staat vast dat in de beëindigingsovereenkomst is overeengekomen dat [werknemer] vanaf 1 januari 2018 vrijgesteld zou worden van zijn werkzaamheden. De kantonrechter beschouwt de werkzaamheden die [werknemer] na 1 januari 2018 bij [rechtspersoon A] heeft verricht daarom niet als schadeplichtig verrichte nevenwerkzaamheden. Voor beide partijen was het duidelijk dat het dienstverband op korte termijn zou eindigen en dat [werknemer] elders in dienst zou treden.
5.15.
De kantonrechter stelt vast dat [werknemer] in ieder geval gedurende drie maanden, in de periode van 2 oktober 2017 tot en met 1 januari 2018, twee broodheren heeft gediend. De kantonrechter zal [werknemer] daarom veroordelen tot betaling van een bedrag van € 24.000,- voor het overtreden van zijn nevenwerkzaamhedenbeding.
5.16.
Environ maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu gesteld noch gebleken is dat een aanmaning conform de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW heeft plaatsgevonden.
5.17.
De vordering om [werknemer] te veroordelen in de beslagkosten wordt afgewezen. Environ heeft niet gesteld welke kosten met het beslag zijn gemoeid.
Het is niet aan de kantonrechter om uit de producties te achterhalen welke kosten voor het beslag zijn gemaakt. Het enkele verwijzen naar de producties is onvoldoende.
5.18.
De proceskosten komen voor rekening van [werknemer] , omdat hij grotendeels ongelijk krijgt. Daarbij wordt [werknemer] ook veroordeeld tot betaling van € 120,- aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door Environ worden gemaakt. De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
verklaart voor recht dat [werknemer] gedurende de periode van 1 april 2017 tot en met 31 maart 2018 het bepaalde in artikel 10 van zijn arbeidsovereenkomst met Environ heeft overtreden;
6.2.
veroordeelt [werknemer] tot betaling aan Environ van € 24.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag van het ontstaan van de vordering tot aan de dag van de gehele betaling;
6.3.
veroordeelt [werknemer] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Environ tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 81,83
griffierecht € 972,00
salaris gemachtigde € 960,00 ,
vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.4
veroordeelt [werknemer] tot betaling van € 120,- aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door Environ worden gemaakt;
6.5.verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.6
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter