ECLI:NL:RBNHO:2018:9962

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
15/140780-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling van een brigadier van politie met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 6 november 2018 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 17 juli 2018 in Den Helder een brigadier van de politie zwaar heeft mishandeld. De verdachte heeft de brigadier, die in uniform was en met noodsurveillance belast, met kracht en een sprongetje een vuistslag in het gezicht gegeven. Dit leidde tot een gebroken jukbeen en een gebroken oogkas, wat resulteerde in een operatie en langdurige medische behandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. De officier van justitie heeft gepleit voor bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging betoogde dat er geen opzet was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er sprake was van voorwaardelijk opzet, gezien de kracht en de wijze van de aanval. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, de brigadier, tot schadevergoeding van € 2.186,27 toegewezen, en is er een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Tevens is de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte gedeeltelijk herroepen voor een periode van 300 dagen, omdat hij zich tijdens de proeftijd schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/140780-18 (P); 99-000613-31 (VI van parketnummers 23/000756-11 en 14/810547-11)
Uitspraakdatum: 6 november 2018
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 oktober 2018 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in Detentiecentrum Schiphol, Huis van Bewaring te Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D. Sarian en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 juli 2018 te Den Helder aan een ambtenaar, te weten de in uniform
geklede en met noodsurveillance belaste brigadier van de politie-eenheid Noord-Holland, [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken linkerjukbeen en/of een gebroken linkeroogkasbodem (een comminutieve zygomafractuur), heeft toegebracht door die [slachtoffer] met kracht (en met een sprong) met (een van) zijn tot vuist gebalde handen tegen zijn kaak, althans tegen/op zijn hoofd te stompen/slaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 17 juli 2018 te Den Helder aan een ambtenaar, te weten de in uniform
geklede en met noodsurveillance belaste brigadier van de politie-eenheid Noord-Holland, [slachtoffer] , heeft mishandeld door die [slachtoffer] met kracht (en met een sprong) met (een van) zijn tot vuist gebalde handen tegen zijn kaak, althans tegen/op zijn hoofd te stompen/slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken linkerjukbeen en/of een gebroken linkeroogkasbodem (een comminutieve zygomafractuur) ten gevolge heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Het toegebrachte letsel valt volgens de officier van justitie als zwaar lichamelijk letsel te kwalificeren, omdat het slachtoffer twee dagen in het ziekenhuis heeft doorgebracht en is geopereerd aan een gebroken jukbeen, waarbij een titaniumplaatje is aangebracht om het bot te fixeren. Verder heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel heeft gehad. Dit blijkt uit het feit dat verdachte met veel kracht een vuistslag in het gezicht van het slachtoffer heeft gegeven, aldus de officier van justitie.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij die dag en avond veel alcohol gedronken had en dat hij zich weinig nog tot niets meer kan herinneren van de gebeurtenissen die nacht. Hij weet nog wel dat hij wegrende en dat hij vervolgens is gestopt en zijn handen omhoog heeft gedaan. Daarna is hij aangehouden, waarbij pepperspray is gebruikt.
De raadsman heeft bepleit verdachte van het primair ten laste gelegde feit vrij te spreken, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel had, ook niet in voorwaardelijke vorm, en het ook overigens de vraag is of er gesproken kan worden van zwaar lichamelijk letsel.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverwegingen
Zwaar lichamelijk letsel
De Hoge Raad [1] heeft zich recentelijk uitgelaten over ‘zwaar lichamelijk letsel’. Het Wetboek van Strafrecht bevat geen definitie of omschrijving van zwaar lichamelijk letsel. Art. 82 Sr geeft echter wel tot op zekere hoogte invulling aan dat begrip doordat deze bepaling inhoudt dat onder zwaar lichamelijk letsel wordt begrepen: "ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van zijn ambts- of beroepsbezigheden, en afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw", alsmede "storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken geduurd heeft". Niet is beoogd in art. 82 Sr een limitatieve opsomming te geven. Ook buiten de in art. 82 Sr. genoemde gevallen heeft de rechter de vrijheid om het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen wanneer het voldoende belangrijk is om naar normaal spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
In de onderhavige zaak heeft het slachtoffer ten gevolge van de door verdachte gegeven vuistslag een verbrijzeld jukbeen opgelopen. Er is een operatie onder narcose nodig geweest om met een titaniumplaatje het jukbeen te repositioneren en vast te zetten. Uit het schade-onderbouwingsformulier blijkt dat nog een operatie nodig zal zijn om het plaatje te verwijderen. Verder blijkt uit dat formulier dat de linkerbovenkaak gevoelloos is en dat pas over een jaar duidelijk zal zijn of het gevoel (deels) terugkomt. Het slachtoffer is na 17 juli 2018 ruim een maand (deels) arbeidsongeschikt geweest.
De combinatie van het letsel, de operatie, de nog te ondergane hersteloperatie, de arbeidsongeschiktheid maar ook de onzekerheid of er volledig herstel zal plaatsvinden maakt dat de rechtbank van oordeel is dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Voorwaardelijk opzet
Op grond van de in de bijlage genoemde redengevende feiten en omstandigheden kan in ieder geval worden vastgesteld dat verdachte het slachtoffer een harde vuistslag in het gezicht heeft gegeven, waarbij hij met zijn hele gewicht omhoog en naar voren sprong en zijn vuist van onder naar boven bewoog. Hieruit blijkt dat verdachte bij zijn aanval op het gezicht van het slachtoffer zijn hele lichaam heeft gebruikt en dus veel kracht heeft gezet. Verder is de vuistslag in het gezicht gegeven, een onderdeel van het lichaam dat als kwetsbaar valt aan te merken. De rechtbank acht op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van deze gedraging wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte, aldus handelend, de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Hij heeft de mogelijke gevolgen voor lief genomen.
Anders dan de raadsman heeft bepleit, ziet de rechtbank in het feit dat het letsel op een plek boven de kaak zit geen reden te twijfelen aan de verklaring van verbalisant [naam] , die heeft aangegeven dat de vuistslag op de kaak plaatsvond. Zoals uit de verklaring van getuige [naam] blijkt, sloeg verdachte in een omhooggaande beweging. Bovendien is in een dergelijke hectische situatie moeilijk te bepalen op welk van de aan elkaar grenzende gebieden (de bovenkaak of het jukbeen) de vuistslag precies is aangekomen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 17 juli 2018 te Den Helder aan een ambtenaar, te weten de in uniform geklede en met noodsurveillance belaste brigadier van de politie-eenheid Noord-Holland, [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken linkerjukbeen (een communitieve zygomafractuur), heeft toegebracht door die [slachtoffer] met kracht en met een sprong met een tot vuist gebalde hand tegen zijn hoofd te stompen.
Wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Primair:
zware mishandeling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Ter onderbouwing van deze eis heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat sprake is van zinloos geweld, gepleegd tegen een politieman, met ernstige gevolgen voor het slachtoffer, gepleegd door een verdachte met een aanzienlijk strafblad die niet mee wil werken aan rapportage door het NIFP.
6.2
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft naar voren gebracht dat hij blijft bij zijn weigering om zich te laten onderzoeken door een psychiater of psycholoog. Hij moet gewoon van de drank afblijven. Totdat het mis ging door de drank was verdachte juist hard aan het werk en bleef hij uit de problemen. De raadsman heeft in het verlengde van zijn standpunt over de bewezenverklaring bepleit verdachte een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van een politieambtenaar tijdens zijn werk, door hem vanuit het niets een harde vuistslag in het gezicht te geven, waarbij hij die vuistslag kracht heeft bijgezet met een sprong. Het slachtoffer heeft hierdoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen, namelijk een gebroken jukbeen. Het slachtoffer heeft veel pijn ondervonden, heeft medisch ingrijpen moeten ondergaan en ondervindt tot op de dag van vandaag de negatieve gevolgen van het door verdachte toegebrachte letsel. Uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring blijkt hoezeer de gebeurtenissen hebben ingegrepen in het leven van het slachtoffer, zowel op het werk als privé. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Naast de ernstige inbreuk die verdachte heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, getuigt zijn handelen ook van een kwalijk gebrek aan respect voor publieke gezagsdragers.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 13 september 2018, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder ter zake van geweldsdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid, evenals het feit dat verdachte nog in een proeftijd liep van een voorwaardelijke invrijheidstelling, ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting.
Uit het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 23 oktober 2018 en opgesteld door [naam] , als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland te Alkmaar, blijkt dat met name persoonlijkheidsproblematiek en relatieproblemen risicofactoren zijn. Verdachte is snel gekrenkt, irriteert zich snel, heeft snel het gevoel dat iemand hem wil vernederen, is jaloers in zijn relatie, reageert impulsief vanuit emotie, heeft wantrouwen naar instanties, kan moeilijk omgaan met kritiek, heeft weinig zelfreflectievermogen en geduld. Uit referenteninformatie van mevrouw [naam] , verbonden aan FOR ACT GGZ Den Helder blijkt dat een lang klinisch traject gewenst is, waarin diagnostiek kan plaatsvinden en een start kan worden gemaakt met een behandeling gericht op de emotieregulatie. Nu verdachte niet heeft willen meewerken aan het onderzoek van de psycholoog, adviseert de reclassering aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen. Verdachte heeft eerder kansen gehad om door middel van bijzondere voorwaarden een delictvrij bestaan op te bouwen. Ambulante behandeling is echter niet toereikend gebleken om het gedrag te kunnen beïnvloeden en dus kan slechts worden ingezet op crisisinterventies.
Ter terechtzitting heeft mevrouw [naam] , reclasseringswerkster, het advies onderschreven en nader toegelicht. Voor een klinische behandeling is een IFZ-indicatie nodig. Om een IFZ-indicatie te verkrijgen dient er recent een diagnostiek te zijn opgesteld. Nu verdachte niet heeft willen meewerken aan het onderzoek van de psycholoog, is geen recente diagnostiek beschikbaar en kan er geen klinisch traject in een strafrechtelijk kader plaatsvinden.
Hoewel de rechtbank ziet dat verdachte na de voorwaardelijke invrijheidstelling zijn best heeft gedaan om de zware criminaliteit achter zich te laten, is het op 17 juli 2018 na het gebruik van alcohol toch weer ernstig misgegaan. Gezien de ernst van het feit en het toegebrachte letsel, de omstandigheid dat het feit is gepleegd tegen een politieambtenaar en de omvangrijke documentatie van verdachte op het gebied van geweldsdelicten, is de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de orde. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van 8 maanden moet worden opgelegd, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De op te leggen gevangenisstraf is korter dan de gevangenisstraf die door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank rekening houdt met de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.186,27 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
  • € 436,27 eigen risico ziektekostenverzekering, oogdruppels en kilometervergoeding
  • € 1.750,00 immateriële schade
De officier van justitie heeft verzocht de gehele vordering toe te wijzen.
De raadsman heeft aangegeven dat verdachte zijn verantwoordelijkheid voor de vordering zal nemen en heeft deze niet weersproken.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder primair bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: zware mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling heeft de officier van justitie ter terechtzitting gevorderd deze toe te wijzen voor een periode van 600 dagen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af te wijzen nu de periode van voorwaardelijke invrijheidstelling al bijna is verstreken. Subsidiair heeft de raadsman bepleit slechts een aantal weken in plaats van maanden toe te wijzen, zodat er nog een echte stok achter de deur blijft.
Oordeel van de rechtbank
Bij onherroepelijk geworden arrest van de meervoudige strafkamer van het Gerechtshof Amsterdam van 26 maart 2012 (parketnummer 23/000756-11) is verdachte wegens poging doodslag en het bezit van een vuurwapen veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Verder is bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer in strafzaken van de rechtbank Alkmaar, thans rechtbank Noord-Holland locatie Alkmaar, van 11 september 2012 (parketnummer 14/810547-11) verdachte wegens een woningoverval veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan de tenuitvoerlegging met ingang van 7 mei 2013 is gestart.
Veroordeelde is, gelet op artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht, op 23 mei 2016 voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en onder het stellen van bijzondere voorwaarden (VI-periode 909 dagen). Op het Besluit VI van 18 mei 2016 is nog tweemaal een Wijzigingsbesluit VI gevolgd, respectievelijk gedateerd 12 mei 2017 en 18 februari 2018.
Bij beslissing van 25 januari 2018 is de vordering tot het achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen voor de duur van 53 dagen.
De schriftelijke vordering van de officier van justitie van 24 juli 2018 strekt ertoe dat de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van de resterende 856 dagen zal herroepen, nu de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit in de zaak met parketnummer 15/140780-18. De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 23 oktober 2018 de vordering gewijzigd en gevorderd dat de VI gedeeltelijk zal worden herroepen, te weten voor een periode van 600 dagen.
Het openbaar ministerie is ontvankelijk in zijn vordering, nu de vordering op 24 juli 2018 is ontvangen op de griffie van de rechtbank en de grond bevat waarop zij rust.
De rechtbank is van oordeel dat er, gelet op het voorgaande en gelet op de overige inhoud van dit vonnis, termen zijn de vordering gedeeltelijk toe te wijzen. Verdachte heeft zich gedurende de proeftijd van de VI schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Bij de beoordeling betrekt de rechtbank dat veroordeelde de afgelopen jaren heeft laten zien dat hij van het oude leven met zware criminaliteit af wil. Veroordeelde heeft na zijn voorwaardelijke invrijheidstelling gewerkt en er is langere tijd geen sprake geweest van delicten. Thans is veroordeelde door emoties, met name veroorzaakt door de relatieproblemen met zijn vriendin, gaan drinken om vervolgens in de fout te gaan en daarvoor wordt hij gestraft.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank redenen om slechts een deel van de door de officier van justitie gevorderde herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe te wijzen, zodat verdachte een aanzienlijke stok achter de deur houdt als hij zijn leven buiten detentie weer oppakt. De rechtbank zal daarom de vordering deels toewijzen en de VI-periode herroepen voor een periode van 300 dagen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 15g, 36f, 302, van het Wetboek van Strafrecht,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.4. bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.186,27(zegge: tweeduizend honderdzesentachtig euro en zevenentwintig cent), bestaande uit € 436,27 (zegge: vierhonderdzesendertig euro en zevenentwintig cent) als vergoeding voor de materiële en € 1.750,00 (zegge: eenduizend zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.186,27 (zegge: tweeduizend honderdzesentachtig euro en zevenentwintig cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
31 (eenendertig) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk toe.
Gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog gedeeltelijk moet worden ondergaan, te weten voor de duur van
300 (driehonderd) dagen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Drenth, voorzitter,
mr. P.H.B. Littooy en mr. H. Brouwer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.M.A. van der Meij,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 november 2018.
Mr. Brouwer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
De bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De geschriften, als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering, zijn telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Een proces-verbaal van aangifte (pagina’s 23 en 24). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 17 juli 2018 door aangever [slachtoffer] ten overstaan van verbalisant [naam] afgelegde verklaring:
Ik ben brigadier van politie Noord Holland. Op dinsdag 17 juli 2018 omstreeks 02:30 uur, was ik in uniform gekleed en deed dienst in de gemeente Den Helder. Ik had gehoord dat in Den Helder zojuist een vernieling had plaatsgevonden van een aantal autospiegels. Ik hoorde dat de meldkamer centralist een signalement uitgaf van een getinte jongeman met een wit T-shirt en een petje achterstevoren zou dragen.
Ik reed samen met collega [naam] . Wij reden over de Jan Verfailleweg te Den Helder ter hoogte van perceel [nummer] . Daar zag ik een persoon lopen die ook aan het signalement voldeed. Wij spraken deze persoon aan nadat wij waren uitgestapt uit ons dienstvoertuig. Ik zag en hoorde dat de man direct begon te schreeuwen en te tieren tegen collega [naam] welke net voor mij liep. Ik liep enkele meters achter [naam] aan en sprak de man aan. Ik gaf de man aan dat hij rustig moest doen en wij op dat moment alleen nog maar in gesprek wilden met hem. Direct hierop voelde ik een enorme klap op mijn hoofd. Ik voelde de klap enorm. Het was alsof ik vol tegen een muur aanliep. Ik verloor mijn evenwicht. Ik wilde blijven staan maar kon dit gewoon niet en viel op de grond. Ik had hevige pijn aan mijn hoofd.
Een proces-verbaal van bevindingen met als bijlagen twee foto’s van het gezicht van [slachtoffer] (pagina’s 33 tot en met 37). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant [naam] :
Op dinsdag 17 juli 2018, omstreeks 02.21 uur, was ik verbalisant [naam] , samen met mijn collega [slachtoffer] in uniform gekleed en met de noodhulp surveillance belast. Wij kregen de melding van het operationeel centrum naar de Jan Verfailleweg te Den Helder te gegaan. Aldaar zou een getint persoon tegen autospiegels hebben getrapt. De man zou een wit shirt en een pet op zijn hoofd dragen. Toen wij op het voetpad van de Jan Verfailleweg stonden, zag ik van links een man aan komen lopen, die naar later bleek te zijn genaamd: [verdachte] .
Ik zag dat [slachtoffer] [verdachte] aanriep te blijven staan. Direct zag ik dat [verdachte] tegen [slachtoffer] aan liep en hem tegelijkertijd een harde vuistslag in zijn gezicht gaf. De afstand tussen mij en [slachtoffer] bedroeg op dat moment ongeveer twee meter. Ik zag dat [verdachte] dit deed met zijn rechtervuist, ik zag dat [verdachte] omhoog en naar voren sprong en dit met zijn hele gewicht deed. Ik zag namelijk dat [verdachte] hard tegen [slachtoffer] aan sprong en daarbij zijn vuist van onder naar boven bewoog. Ik zag dat [slachtoffer] hierdoor op de grond viel. Ik zag dat hij op zijn rug terecht kwam en voor een aantal seconden bleef liggen. Ik zag dat [slachtoffer] bloed op zijn gezicht had. Ik zag dat er onder zijn linkeroog een grote bult zat, ik zag dat er bloed uit de bult kwam. Ook zag ik dat er bloed uit de neus van [slachtoffer] kwam. Ik heb direct foto’s van het letsel gemaakt.
Een schriftelijke bescheid (pagina 32) , inhoudende een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering.
Dit geschrift, zijnde een brief aan de huisarts van [naam] , MKA-chirurg, houdt onder meer in:
[slachtoffer] was van 17 tot en met 18 juli 2018 op de afdeling Mondziekten Kaak- en Aangezichtschirurgie opgenomen.
Aanvullend onderzoek:
Orbitabodemfractuur zonder herniatie
Conclusie: comminutieve zygomacomplex links met name dislocatie ter plaatse van de arcus. .
Op 17 juli vond in narcose repositie plaats van het zygomacomplex links. De fractuur werd gefixeerd met behulp van een 4-gats 2.0 titanium plaatje op de laterale orbitarand middels een blepharobenadering.
Een proces-verbaal van bevindingen (pagina 50). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant [naam] :
Op 18 juli 2018 deelde [slachtoffer] mede dat hij op 17 juli 2018 was geopereerd. Het jukbeen was op drie plaatsen gebroken en was met een metalen plaatje vastgezet.
In algemene zin geldt voor een jukbeen dat deze op drie plaatsen in het gelaat vast zit. Het jukbeen van [slachtoffer] was op deze drie plaatsen gebroken. Als het jukbeen terug wordt gezet, bleef dit niet op zijn plaats zitten waardoor een plaat nodig was om het vast te zetten.
[slachtoffer] deelde tevens mede dat er boven zijn oog, in zijn wang en in zijn mond incisies waren aangebracht teneinde het plaatje op het jukbeen te plaatsen. Deze incisies zijn gehecht welke na een week verwijderd dienen te worden. Ook werd aan [slachtoffer] door de behandelend arts medegedeeld dat hij niet mocht sporten en zijn hobby, trombone spelen, gedurende 4 tot 6 weken niet mocht uitoefenen.
Een schriftelijk bescheid (schade-onderbouwingsformulier, gevoegd bij de vordering benadeelde partij) , inhoudende een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering.
Gedurende twee dagen liep er bloed uit het linkerneusgat.
Er is een trekkend gevoel bij het sluiten van het linkeroog ten gevolge van het plaatje. Bij blijvende hinder zal het plaatje, op zijn vroegst na drie maanden, operatief moeten worden verwijderd.
De bovenkaak is gevoelloos doordat een gezichtszenuw klem heeft gezeten. Pas over een jaar zal duidelijk zijn of het gevoel (deels) terugkomt.