ECLI:NL:RBNHO:2018:9638

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 november 2018
Publicatiedatum
6 november 2018
Zaaknummer
15/996502-11
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachten voor valsheid in geschrifte, verduistering en witwassen in het kader van het CIG Biodiesel-project

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 november 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een drietal verdachten, die betrokken waren bij het CIG Biodiesel-project. De verdachten zijn veroordeeld voor het opzettelijk gebruik maken van valse prospectussen, verduistering van beleggersgelden en witwassen. De rechtbank oordeelde dat de verdachten in de periode van maart 2007 tot en met januari 2009 gezamenlijk valsheid in geschrifte hebben gepleegd door onjuiste informatie te verstrekken aan beleggers over de financiering van het project. Dit leidde tot een totale verduistering van meer dan 4 miljoen euro, die door de verdachten wederrechtelijk is toegeëigend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van deze feiten, waarbij de betrokkenheid van de verdachten bij de opstelling en verspreiding van het prospectus cruciaal was. De rechtbank heeft de verdachten veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan de uitvoering is opgeschort, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank heeft ook de overschrijding van de redelijke termijn van berechting in aanmerking genomen bij de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/996502-11 (P)
Uitspraakdatum: 2 november 2018
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 8 december 2017, 1 oktober 2018, 2 oktober 2018, 3 oktober 2018, 4 oktober 2018 en 19 oktober 2018 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Rogaar en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. I.T.H.L. van de Bergh, advocaat te Maastricht, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij:
feit 1
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 5 maart 2007 tot en met 20 mei 2009 te Haarlem en/of Heerhugowaard en/of (elders) in Nederland, en/of te Brasschaat en/of (elders) in België, en/of te Enns en/of (elders) in Oostenrijk, opzettelijk, meermalen althans eenmaal, tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), althans alleen, gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) en/of vervalst(e) prospectus(sen) (AH-060, D-051, CD1-4, p. 329/608 t/m 376/608 en CD1-17), - zijnde (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst,
immers was onder meer opgenomen in het/de prospectus(sen) in strijd met de waarheid en/of valselijk,
- dat [vennootschap 2] ., althans een Luxemburgse Venture Capitalist, althans een Luxemburgse financiële instelling, althans een (externe) investeerder, een (hypothecaire) lening van 52.500.000 euro, in ieder geval een (groot) geldbedrag zou verstrekken en/of financieren (terwijl [vennootschap 2] . economisch eigendom was van [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of verdachte en/of een (of meer) mededader(s) terwijl [vennootschap 2] . niet over een bedrag van 52.500.000 euro beschikte en/of kon beschikken) en/of
- dat de Austria Wirtschaftsservice, 100% eigendom van de Centrale Regering in Oostenrijk, laagrentend(e) overheidskrediet(en) en/of subsidie(s) zou verstrekken ter hoogte van in totaal 12.500.000 euro (terwijl deze laagrentend(e) overheidskrediet(en) en/of subsidie(s) niet ter hoogte voorgenoemd bedrag verstrekt zouden kunnen worden) en/of
- dat de (gerenommeerde) partij(en) [vennootschap 12] een bedrag van 1.000.000 euro zou(den) investeren in het project (terwijl [vennootschap 12] niet heeft/hebben toegezegd te investeren en/of terwijl [vennootschap 12] heeft/hebben toegezegd onder (ontbindende) voorwaarden waarvan ten tijde van het gebruik al duidelijk was dat aan deze (ontbindende) voorwaarden niet voldaan zou worden),
en bestaande dat gebruikmaken hierin dat het/de prospectus(sen) aan inleggers/investeerders/beleggers is verstrekt en/of verzonden en/of ter inzage gegeven en/of digitaal beschikbaar gesteld (door deze op de website van CIG Biodiesel te plaatsen) (ten einde hen te bewegen een obligatie te kopen en/of geld in te leggen in het project); (artikel 225, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr))
feit 2 primairop één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2006 tot en met 20 mei 2009 te Haarlem en/of Heerhugowaard en/of (elders) in Nederland, en/of te Brasschaat en/of (elders) in België, en/of te Enns en/of (elders) in Oostenrijk, meermalen althans eenmaal, tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de hierna genoemde personen en/of andere personen één of meermalen heeft/hebben bewogen tot de afgifte van één of meer geldbedragen, in totaal 4.257.020,22 euro (AH-016A), althans ongeveer 250.000 euro (totale inleg van hierna genoemde personen), althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, te weten;
- [belegger] tot afgifte van: 50.000 euro althans enig geldbedrag op of omstreeks 16 april 2007 en/of
- [belegger] tot afgifte van: 50.000 euro althans enig geldbedrag op of omstreeks 13 juli 2007 en/of
- [belegger] tot afgifte van: 50.000 euro althans enig geldbedrag op of omstreeks 22 november 2007 en/of
- [belegger] tot afgifte van: 20.000 euro althans enig geldbedrag op of omstreeks 28 maart 2008 en/of 10.000 euro, althans enig geldbedrag op of omstreeks 14 maart 2009 en/of
- [belegger] tot afgifte van: 37.500 euro althans enig geldbedrag op of omstreeks 20 mei 2008 en/of 10.000 euro althans enig geldbedrag op of omstreeks 20 mei 2009 en/of
- [belegger] tot afgifte van: 12.500 euro althans enig geldbedrag op of omstreeks 21 mei 2008 en/of
- [belegger] tot afgifte van: 10.000 euro althans enig geldbedrag op of omstreeks 21 maart 2009,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) met voornoemd oogmerk - zakelijk weergeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid bovengenoemde perso(o)n(en) en/of andere personen, voorgewend dat:
- ontvangen gelden van de beleggers zouden worden geïnvesteerd en/of belegd in (de aankoop, bouw en verkoop van) een technische installatie en/of exploitatie van een oliemolen en/of biodiesel fabriek, althans in het project Biodieselfabriek, in Enns in Oostenrijk en/of elders in Oostenrijk, en/of
- een bedrag dat de belegger investeert vanaf het derde jaar jaarlijks gegarandeerd een rendement oplevert van 12% (D-51) en/of 12,5% (D-058, D-060 en D-254) en/of 15% (D-51) en/of
- [vennootschap 2] ., althans een Luxemburgse Venture Capitalist, althans een Luxemburgse financiële instelling, althans een (externe) investeerder, een (hypothecaire) lening van 52.500.000 euro, in ieder geval een (groot) geldbedrag zou verstrekken, en/of
- de (gerenommeerde) partij(en) [vennootschap 12] een bedrag van 1.000.000 euro zou investeren/hebben geïnvesteerd (D-051), en/of
- de initiatiefnemers voor 1.000.000 euro mee zouden participeren (D-058, D-060 en D-254), en/of
- de Austria Wirtschaftsservice, 100% eigendom van de Centrale Regering in Oostenrijk, laagrentend(e) overheidskrediet(en) en/of subsidie(s) zou verstrekken ter hoogte van in totaal 12.500.000 euro,
waardoor bovengenoemde perso(o)n(en) en/of andere personen (telkens) werden bewogen tot de (girale) afgifte van bovengenoemd(e) geldbedrag(en); (artikel 326 Sr)
subsidiairop één of meer tijdstip(pen), gelegen in of omstreeks de periode van 29 januari 2007 tot en met 30 juni 2009 te Haarlem en/of Heerhugowaard en/of (elders) in Nederland, en/of te Brasschaat en/of (elders) in België, en/of te Enns en/of (elders) in Oostenrijk, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk, (een) (grote) geldbedrag(en) van (in totaal) 4.257.020,22 euro (AH-016A), althans 2.440.312,24 euro (AH-016), althans enig(e) goed(eren) en/of geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan de investeerders en/of de inleggers en/of de beleggers in (het project) CIG Biodiesel, in elk geval aan een ander of anderen dan verdachte en/of zijn mededader(s), welk(e) geldbedrag(en) en/of goed(eren) verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten als initiatiefnemer en/of als bestuurder en/of als beleidsbepaler van de financieringsmaatschappij en/of de obligatie-uitgever onder zich had(den), zich wederrechtelijk heeft/hebben toegeëigend; (artikel 321 Sr)
feit 3
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 februari 2007 tot en met 5 maart 2012 te Haarlem en/of Heerhugowaard en/of (elders) in Nederland, en/of te Brasschaat en/of Wuustwezel en/of (elders) in België, en/of te Enns en/of (elders) in Oostenrijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
van één of meerdere voorwerpen, te weten: één of meer geldbedragen van in totaal 1.408.739,84 euro (SFO OR V-001 en V-003), althans enig(e) geldbedrag(en),
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld en/of verborgen of verhuld wie de rechthebbende op voornoemd(e) voorwerp(en) was en/of voornoemd(e) voorwerp(en) voorhanden had,
en/of
voornoemd(e) voorwerp(en) heeft/hebben verworven en/of heeft/hebben overgedragen en/of heeft/hebben omgezet en/of van voornoemd(e) gebruik heeft/hebben gemaakt,
terwijl hij, verdachte, (telkens) wist, dat bovenomschreven goed(eren) en/of geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf. (artikel 420bis Sr)

2.Voorvragen

2.1.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
2.1.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging van verdachte, omdat de redelijke termijn van berechting is overschreden, terwijl hiervoor geen rechtvaardiging is. Daarmee is tekort gedaan aan het recht van verdachte op een eerlijk proces.
2.1.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat zij ontvankelijk is in de vervolging van verdachte, omdat de overschrijding van de redelijke termijn moet worden gecompenseerd in de strafmaat.
2.1.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt over het door de raadsman gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweer het volgende.
Volgens vaste Nederlandse rechtspraak heeft, wanneer het gaat om de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM, als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak moet zijn afgerond met een eindvonnis in eerste aanleg binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Op 13 april 2011 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van verdachte en zijn echtgenote. De rechtbank zal deze datum als aanvangsdatum nemen, nu niet is gebleken dat vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte eerder een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem in deze zaak door het openbaar ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. [1] Omdat het eindvonnis heden, op 2 november 2018, wordt gewezen, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. Overschrijding van de redelijke termijn van berechting leidt echter niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Regel is dat de termijnoverschrijding wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. [2] Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van zodanige omstandigheden, dat in deze zaak van bovenbedoelde regel uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet worden afgeweken. Het ontvankelijkheidsverweer wordt om die reden verworpen. De officier van justitie is ontvankelijk in haar vervolging.
2.2.
Overige voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, onder 2 primair en onder 3 tenlastegelegde. Zij heeft daartoe, kort samengevat, het volgende betoogd.
Op grond van de inhoud van het dossier kan worden bewezen dat verdachten [verdachte] (hierna: [verdachte] ), [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) en [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) zich in de periode van 5 maart 2007 tot en met 10 augustus 2007 gezamenlijk, en dat [verdachte] en [medeverdachte 2] zich daarna tot en met 20 mei 2009 met zijn tweeën, hebben schuldig gemaakt aan het gebruik maken van een prospectus met misleidende en valse informatie (feit 1). Verdachten hebben het prospectus “Prospectus Biodieselfabriek Ennshafen Oostenrijk” van 1 maart 2017, zowel op papier als digitaal, aan beleggers ter beschikking gesteld om hen ervan te overtuigen deel te nemen aan het project CIG Biodiesel. Dat prospectus betrof, gelet op het uiterlijk en de inhoud daarvan, een tot bewijs van enig feit bestemd geschrift, nu het prospectus omvangrijk was, deze uitvoerige informatie bevatte over een gespecificeerd aanbod en deze tevens onderdeel uitmaakte van de overeenkomsten die met de beleggers zijn gesloten. De beleggers moesten erop kunnen vertrouwen dat informatie in het prospectus over het project en de financiering daarvan juist was. Verdachten hebben echter in onderlinge samenwerking in strijd met de waarheid in het prospectus vermeld dat [vennootschap 2] . (hierna: [vennootschap 2] ) een externe financier van het biodieselproject betreft die een lening van 52,5 miljoen euro zou verstrekken, dat laagrentende overheidskredieten en subsidies van Austria Wirtschaftsservice (hierna: AWS) zouden worden verkregen en dat gerenommeerde partij [vennootschap 12] zou investeren in het project.
Het kan ook worden bewezen dat [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zich in de periode van 1 november 2006 tot en met 10 augustus 2007 gezamenlijk, en dat [verdachte] en [medeverdachte 2] zich daarna tot en met 20 mei 2009 met zijn tweeën, hebben schuldig gemaakt aan oplichting (feit 2 primair). Verdachten hebben beleggers bewogen tot de afgifte van gelden ten behoeve van het biodieselproject, in de vorm van het verstrekken van obligatieleningen, terwijl zij wisten dat er geen geld was voor het realiseren van dat project. Zij hebben in onderlinge samenwerking, in strijd met de waarheid naar beleggers de indruk gewekt dat de ontvangen gelden waren bestemd voor (de bouw van) een oliemolen en biodieselfabriek, dat investeringen een gegarandeerd rendement van twaalf tot vijftien procent zouden opleveren, dat de in de tenlastelegging onder 1 genoemde financiering van het project al rond was en dat [verdachte] en [medeverdachte 2] als initiatiefnemers voor € 1.000.000,- zouden participeren in het project. Verdachten hebben daarbij gehandeld met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling, omdat zij al vanaf het moment van oprichting van het project wisten dat er geen oliemolen of biodieselfabriek tot stand kon komen. Op grond van het dossier kan in redelijkheid niet worden aangenomen dat verdachten in de juistheid van (de financiering van) het project hebben geloofd. Het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling blijkt uit het feit dat de eerste belegging niet werd besteed aan het project, de stelselmatigheid en de duur van het handelen van verdachten en het gegeven dat de ingelegde gelden wel bijna volledig zijn besteed, maar in zijn geheel niet zijn geïnvesteerd in het project.
Tot slot kan worden bewezen dat [verdachte] en zijn echtgenote [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) in de ten laste gelegde periode van de ontvangen beleggersgelden een bedrag van € 1.408.739,84 hebben witgewassen (feit 3). Dit geldbedrag betreft het totaalbedrag dat ten gunste van [verdachte] en [medeverdachte 1] is overgemaakt naar bankrekeningen van aan hen gelieerde ondernemingen en de privérekening van [medeverdachte 1] . [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben de gelden, die uit de door [verdachte] in vereniging begane oplichting afkomstig waren, verworven en voorhanden gehad. Dat levert, gelet op geldende Nederlandse rechtspraak, de kwalificatie witwassen op. [verdachte] heeft immers opzettelijk de criminele herkomst van deze gelden verborgen en verhuld door de gelden over te boeken naar verschillende bankrekeningen op basis van “voorschot-facturen” en “leningen”. Door het doen van allerlei uitgaven kan eveneens worden bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte 1] zich hebben schuldig gemaakt aan witwassen in de zin van overdragen, omzetten althans gebruik maken. Daarbij geldt dat [verdachte] wist dat de gelden uit het door hem begane misdrijf afkomstig waren en dat [medeverdachte 1] dat moest vermoeden.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte integraal van de aan hem ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe, kort samengevat, het volgende naar voren gebracht.
Het onder 1 tenlastegelegde kan niet worden bewezen, omdat het door de verdachten gebruikte prospectus geen geschrift is dat zonder meer een bewijsbestemming toekomt. Om die reden moet verdachte van dit feit worden vrijgesproken. Subsidiair is bepleit dat het onvolledig verschaffen van informatie in een prospectus, dat geschrift nog niet vals maakt. Hoewel tijdens het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de passages in het prospectus over de vermeende valsheden onvolledig zijn, kan daarmee niet worden gezegd dat de genoemde informatie vals is. Meer subsidiair moet vrijspraak volgen, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het gebruik maken van het prospectus als ware het echt en onvervalst, alsook op het valse karakter daarvan. Uiterst subsidiair is bepleit dat niet kan worden bewezen dat de passages in het prospectus over de vermeende valsheden vals waren en niet in overeenstemming waren met de werkelijkheid.
Mocht de rechtbank de stelling van verdachte voor onjuist houden dat [vennootschap 2] zou worden gefinancierd door vermogende klanten van CRT Register International S.A., waarmee aan het biodieselproject een hypothecaire lening zou worden verstrekt, dan heeft de raadsman verzocht om [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ) en [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3] ) als getuigen te horen. Zij kunnen de stelling van verdachte en [medeverdachte 2] hierover namelijk bevestigen, wat van belang is voor de beoordeling van zowel de feiten als de strafmaat en –modaliteit.
Vrijspraak van het onder 2 primair tenlastegelegde moet volgen, omdat de in de tenlastelegging genoemde middelen geen onjuiste informatie bevatten en dus niet als valse voorwendselen kunnen worden aangemerkt. Subsidiair is bepleit dat ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde beleggers alleen voor [belegger] kan worden bewezen dat hij door één van de ten laste gelegde valse voorwendselen is gekomen tot zijn belegging. Voor de overige beleggers geldt dat slechts ten dele bekend is wat hun beweegredenen waren om te investeren, nu een groot aantal beleggers niet is gehoord. Mocht de rechtbank bij de beoordeling van het tenlastegelegde uitgaan van het standpunt dat alle beleggers door (één van) de ten laste gelegde valse voorwendselen zijn bewogen om te investeren, dan heeft de raadsman verzocht om al deze beleggers als getuigen te horen om hen te bevragen naar hun beweegredenen om te investeren. Meer subsidiair is bepleit dat vrijspraak moet volgen, omdat het dossier geen aanknopingspunten bevat op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat verdachten het oogmerk hebben gehad om de ingelegde beleggersgelden niet te investeren, maar wederrechtelijk toe te eigen. Dat dit oogmerk in de loop der tijd zou zijn ontstaan, kan evenmin worden geconcludeerd.
Vrijspraak van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde moet volgen, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte zich gelden heeft toegeëigend die aan een ander toebehoorden. Na de aanschaf van de obligaties behoorden de gelden toe aan de ontvanger, die hierover binnen de door de doelbinding geboden ruimte als heer en meester kon beschikken. Daarvan is in deze zaak sprake geweest, aldus de raadsman. Subsidiair is bepleit dat partiële vrijspraak moet volgen voor de onttrekkingen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] aan het vermogen van het biodieselproject, omdat verdachte hiervan geen wetenschap had. Het bewijs ontbreekt dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking in de zin van medeplegen. Daarnaast kan niet worden bewezen dat verdachte zich gelden heeft toegeëigend die zijn rechtmatige aanspraken op het vermogen van het project overstijgen. Het aan verdachte op grond van het prospectus toekomende deel uit het project evenaart of overstijgt wat verdachte reeds heeft ontvangen, zodat van wederrechtelijke toe-eigening geen sprake is geweest.
Het onder 3 tenlastegelegde kan volgens de raadsman evenmin worden bewezen. In het geval vrijspraak volgt van de ten laste gelegde oplichting en de verduistering (feiten 2 primair en subsidiair), kan niet worden bewezen dat de ontvangen gelden uit enig misdrijf afkomstig waren. Een bewezenverklaring van het gebruik maken van een vals geschrift (feit 1) is hiertoe onvoldoende, omdat het causale verband tussen de valsheid of valsheden in het prospectus en het investeren door de beleggers onvoldoende is aangetoond. Subsidiair is bepleit dat de gelden uit een door verdachte zelf gepleegd misdrijf afkomstig waren. Omdat verdachte geen gedragingen heeft verricht die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die gelden gericht karakter hadden en het ten laste gelegde omzetten en gebruiken in casu niet wezenlijk verschilt van het enkele verwerven en voorhanden hebben, kunnen de gedragingen niet als witwassen worden gekwalificeerd. Dit moet leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het tenlastegelegde acht geslagen op de zich in het dossier bevindende stukken en overweegt als volgt. [3]
3.3.1.
Inleiding
De FIOD is in mei 2010, naar aanleiding van een aangifte door de Stichting Autoriteit Financiële Markten (hierna: AFM), een onderzoek gestart naar mogelijke malversaties rond het project CIG Biodiesel. De in Nederland gevestigde vennootschap [vennootschap 1] in oprichting, later genaamd [vennootschap 1] [4] (hierna: de vennootschap (i.o.)), heeft vanaf 2007 obligatieleningen uitgegeven ter financiering van de bouw en exploitatie van (in eerste instantie) een biodieselfabriek in Enns (Oostenrijk), dan wel (in tweede instantie) een oliemolen/crusher met een afzonderlijke biodieselfabriek. [5] Voor het aantrekken van beleggers is het prospectus “Prospectus Biodieselfabriek Ennshafen Oostenrijk” [6] opgesteld, waarin de beleggers een gunstig rendement in het vooruitzicht is gesteld. In het prospectus stond met betrekking tot de financiering van het project, waarvoor een totaalbedrag van € 72.000.000,- nodig zou zijn, het volgende opgenomen:
  • hypothecaire lening ( [vennootschap 2] ) € 52.500.000,-;
  • subsidies en soft loans € 12.500.000,-;
  • inbreng kapitaal obligatiehouders € 6.000.000,-;
  • inbreng aandelenkapitaal € 1.000.000,-.
In de periode van 29 januari 2007 tot en met 20 mei 2009 is door Nederlandse en Belgische beleggers een geldbedrag van in totaal € 4.257.020,22 in het biodieselproject geïnvesteerd [7] , dat ten behoeve van de bouw van de installatie kon worden aangewend. In het prospectus is vermeld dat met de engineering en de bouw van de installatie zal worden gestart na afronding van de totale financiering en dat de inbedrijfstelling is beoogd in het eerste- dan wel het derde kwartaal van 2009. [8] Ter realisatie daarvan zijn blijkens het onderzoek stappen gezet en uitgaven gedaan, zoals de aanbetaling voor een stuk bouwgrond in Enns. Tot de bouw van de installatie is het echter niet gekomen. Op 9 november 2010 is de vennootschap failliet verklaard zonder dat met de bouw van (een deel van) de oliemolen/crusher of biodieselfabriek was gestart. De beleggers hebben de door hun ingelegde gelden ter verstrekking van obligatieleningen niet terugbetaald gekregen.
De initiatiefnemers van het project CIG Biodiesel waren verdachten [verdachte] , zijn zoon [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] [9] , die al in 2006 met de eerste voorbereidingen ten behoeve van het project zijn gestart. Verdachten hebben aanvankelijk gezamenlijk aan het project gewerkt. Aan die samenwerking kwam begin augustus 2007 een einde, toen [medeverdachte 3] na een geschil met [verdachte] en [medeverdachte 2] niet langer bij het project was betrokken. [10]
Bij het biodieselproject waren ook enkele rechtspersonen betrokken. De bestuurder van de vennootschap betrof [vennootschap 3] , waarvan [medeverdachte 2] ten tijde van het biodieselproject de bestuurder was [11] . [12] De aandeelhouders van de vennootschap waren de rechtspersonen [13] :
 [vennootschap 4] , waarvan [medeverdachte 1] ten tijde van het project de bestuurder was [14] , vertegenwoordigd door haar echtgenoot [verdachte] [15] ,
 [vennootschap 5] , waarvan [medeverdachte 2] ten tijde van het project indirect via [vennootschap 3] de bestuurder was. [16]
Bij de vennootschap (i.o.) was, naast deze vennootschappen, ook betrokken [vennootschap 6] (hierna: [vennootschap 6] ) [17] , waarvan [medeverdachte 3] ten tijde van het project enig aandeelhouder en bestuurder was [18] .
Het met de obligatieleningen ontvangen totaalbedrag van € 4.257.020,22 is binnengekomen op vier verschillende bankrekeningen, namelijk de bankrekening ten name van [vennootschap 6] , waarvoor [medeverdachte 3] bevoegd was, de bankrekening van de vennootschap i.o., waarvoor [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] bevoegd waren, een bankrekening van de vennootschap, waarvoor [medeverdachte 2] bevoegd was, en tot slot een bankrekening van [vennootschap 7] , waarvoor [betrokkene 1] bevoegd was. [19] Gedurende het onderzoek naar de geldstromen is naar voren gekomen dat namens verschillende aan verdachten (indirect) gelieerde rechtspersonen is gefactureerd en dat de ingelegde beleggersgelden naar bankrekeningen van die rechtspersonen zijn overgeboekt. [20] Er zijn allereerst gelden overgeschreven middels de bankrekening ten name van [vennootschap 2] , waarvoor [verdachte] en [medeverdachte 2] bevoegd waren. [21] Ook zijn er gelden overgeschreven naar bankrekeningen ten name van [vennootschap 8] , [vennootschap 9] , [vennootschap 10] (hierna: [vennootschap 10] ) en [vennootschap 11] (hierna: [vennootschap 11] ), waarvoor [verdachte] bevoegd was. [22] Verder zijn er gelden overgeboekt naar bankrekeningen ten name van [vennootschap 3] , [vennootschap 5] en [vennootschap 13] , waarvoor [medeverdachte 2] bevoegd was. [23]
In november 2012 heeft de FIOD het onderzoek afgerond. Op grond van de bevindingen van dit onderzoek is de officier van justitie tot vervolging van verdachten overgegaan.
De vraag die thans voorligt, is of de in het dossier aangedragen feiten en omstandigheden, alsmede de resultaten van het onderzoek ter terechtzitting, voldoende redengevend zijn om tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde strafbare feiten te komen.
3.3.2.
Opzettelijk gebruik maken van vals geschrift (feit 1)
Verdachte wordt ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde verweten, kort en zakelijk weergegeven, samen met één of meer anderen, namelijk [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , gebruik te hebben gemaakt van een vals prospectus. In dat prospectus zou ten onrechte zijn opgenomen dat [vennootschap 2] een lening zou verstrekken van 52,5 miljoen euro, dat er overheidskredieten en/of subsidies zouden worden verstrekt en dat [vennootschap 12] een bedrag van één miljoen euro zou investeren in het project.
3.3.2.1. Bewijsbestemming van het prospectus
De rechtbank overweegt met betrekking tot de bewijsbestemming van het prospectus het volgende.
Met betrekking tot het bezigen van de woorden “bestemd (…) om tot bewijs van enig feit te dienen”, in de betekenis die daaraan toekomt in artikel 225 Sr, is vereist dat het gaat om een geschrift dat kan worden aangemerkt als een geschrift waaraan in het maatschappelijk verkeer een zodanige betekenis pleegt te worden toegekend dat sprake is van zodanig geschrift. [24] De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 20 april 2004 [25] bepaald dat zonder nadere motivering uit de enkele vaststelling dat in een prospectus onwaarheden zijn opgenomen, niet kan worden afgeleid dat dit prospectus dan ook kan worden aangemerkt als een zodanig geschrift. Alvorens te kunnen beoordelen of daarvan sprake is, zal dus eerst de (mogelijke) bewijsbestemming van het prospectus nader moeten worden geduid.
In het - ongeveer 90 pagina’s omvattende - prospectus is onder meer vermeld dat daarmee aan potentiële obligatiehouders de mogelijkheid wordt geboden deel te nemen in het project, door middel van het verstrekken van een lening aan de vennootschap. Voor de nadere beschrijving van de aan de obligaties verbonden rechten wordt, mede gelet op de in het prospectus opgenomen definities, verwezen naar de, twaalf pagina’s omvattende, in bijlage 3 van het prospectus opgenomen Trustvoorwaarden [vennootschap 7] . De trustvoorwaarden bevatten de bepalingen waaronder de obligatielening wordt aangegaan, zoals bepalingen over de hoogte van de lening en de verdeling daarvan, de kosten, de wijze van betalen, de inschrijving in het register van obligatiehouders, de looptijd, het rendement en de aflossing. Door ondertekening van het inschrijfformulier (pagina’s 82-85 van het prospectus) geeft een belegger te kennen een obligatielening te willen verstrekken onder de in het prospectus opgenomen voorwaarden. Op het inschrijfformulier is te lezen dat door ondertekening daarvan wordt verklaard kennis te hebben genomen van en in te stemmen met de volledige inhoud van het prospectus CIG Biodiesel gedateerd 1 maart 2007. Het prospectus bevat hiermee onder meer de voorwaarden van een overeenkomst van lening en de daaraan verbonden rechten en plichten. Daaruit volgt dat het prospectus dient tot bewijs van de juistheid van de voorwaarden waaronder een overeenkomst is aangegaan en moet derhalve worden beschouwd als een geschrift dat in de zin van artikel 225 Sr bestemd is om tot bewijs van enig rechtens relevant feit te dienen.
3.3.2.2. Valsheden in het prospectus
AWS (partiële vrijspraak)
Uit het dossier blijkt dat er op meerdere momenten namens verdachten [medeverdachte 2] en [verdachte] door verschillende partijen onderzoek is gedaan naar de mogelijkheden van het verkrijgen van kredieten en subsidies. Dat er in het geheel geen mogelijkheden voor het verkrijgen van kredieten en subsidies waren, blijkt daar niet uit. De rechtbank stelt voorop dat in het prospectus nadrukkelijk is gesteld dat nog niet bekend is of de kredieten en subsidies daadwerkelijk zullen worden verkregen. In zoverre kan verdachten niet worden verweten dat zij in strijd met de waarheid hebben voorgewend dat AWS kredieten en subsidies zou verstrekken, en dat de inhoud van het prospectus in zoverre niet overeenstemt met de werkelijkheid. De rechtbank zal hiervan dan ook vrijspreken.
De rechtbank merkt hierbij nog op dat het verwijt van de officier van justitie in haar requisitoir dat in het geheel niet blijkt van bij AWS ingediende aanvragen voor kredieten en subsidies, alsook het verwijt dat in het prospectus ten onrechte is nagelaten te vermelden dat de overheidsbijdragen voorgefinancierd moeten worden, verdachten niet is ten laste gelegd.
[vennootschap 12] (partiële vrijspraak)
In een brief van 2 februari 2006 aan [verdachte] wordt door [betrokkene 4] namens [vennootschap 12] en [vennootschap 12] bevestigd dat [betrokkene 5] heeft medegedeeld dat [vennootschap 12] in principe bereid is tezamen met [vennootschap 12] een belang te nemen van één miljoen euro ofwel circa 14 ¼ procent van het geplaatste aandelenkapitaal. Daarbij is vermeld dat deze toezegging geschiedt onder een zestal in de brief opgesomde (ontbindende) voorwaarden. Deze voorwaarden hebben, kort samengevat, betrekking op invloed op de bedrijfsvoering en de feitelijke fabricage en productie van de fabriek.
De rechtbank heeft uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kunnen vaststellen dat het voor verdachten duidelijk was dat aan de in deze brief gestelde ontbindende voorwaarden niet zou kunnen worden voldaan. Het ten onrechte nalaten te vermelden van de ontbindende voorwaarden in het prospectus wordt verdachten in het onder 1 tenlastegelegde niet verweten. Mede gelet op de in de brief gedane bevestiging/toezegging kan verdachten derhalve vorenvermeld ten laste gelegde verwijt niet worden gemaakt. In hetgeen [betrokkene 5] en [betrokkene 4] hierover later als getuigen hebben verklaard, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. Dit betekent dat de rechtbank ook van dit onderdeel zal vrijspreken.
Financiering [vennootschap 2]
Ter zake van de financiering in het project en het financieringsrisico is in het prospectus vermeld dat [vennootschap 14] een hypothecaire lening zal aantrekken van € 52.500.000,- van [vennootschap 2] , een financiering die is benodigd voor de verwerving van onder andere de grond en de installaties. Er is een offerte van [vennootschap 2] voor een hypothecaire lening en de voorwaarden van deze financiering zijn definitief. [26]
Uit het dossier blijkt dat [vennootschap 2] op 23 november 2006 van CRT Register International S.A. (hierna: CRT) is aangekocht door verdachten [medeverdachte 2] en [verdachte] . [27] Uit een kwitantie van 1 februari 2007 blijkt dat [medeverdachte 3] de overnameprijs van [vennootschap 2] contant heeft betaald. [28] Volgens de trustovereenkomst ten aanzien van [vennootschap 2] , gedateerd 29 november 2006, zijn alle drie verdachten aandeelhouders van [vennootschap 2] , elk voor een gelijk deel, behoudens een aandeel wat formeel in handen van CRT blijft. Volgens de bepalingen van de trustovereenkomst zijn verdachten als opdrachtgevers de feitelijke economische eigenaren van [vennootschap 2] . [29]
[vennootschap 2] had eind 2007 een eigen vermogen van € 22.909,06 en een balanstotaal van € 543.183,31. Eind 2008 bedroeg het eigen vermogen € 16.941,68 en het balanstotaal € 541.007,82. [30] [vennootschap 2] beschikte op geen enkel moment over een bedrag van 52,5 miljoen euro en kon dus ook geen lening ter hoogte van dat bedrag verstrekken. De financieringsaanbieding van [vennootschap 2] kan, reeds gelet op vorenbeschreven constructie waardoor verdachten feitelijk aan zichzelf een aanbieding doen, niet als zodanig doorgaan. Met het vorenstaande staat vast dat hetgeen in het prospectus met betrekking tot de financiering door [vennootschap 2] is opgenomen, in strijd met de waarheid en daarmee vals is.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [betrokkene 2] , werkzaam bij CRT en aangesteld als bestuurder van [vennootschap 2] , meermalen te kennen heeft gegeven dat een viertal beleggers waarvoor [betrokkene 2] het beheer voerde de financiering van [vennootschap 2] zou verzorgen. Dit kan aan vorenstaande vaststelling niet afdoen. Immers, ook voor zover deze informatie juist zou zijn, geldt dat dit niet in overeenstemming is met hetgeen in het prospectus staat opgenomen. Ook overigens is deze enkele mondelinge mededeling van [betrokkene 2] onvoldoende om de inhoud van het prospectus op dit punt te kunnen dragen. Voor zover in dit kader (voorwaardelijk) is verzocht [betrokkene 2] en zijn (voormalige) collega [betrokkene 3] als getuigen te horen, is dit naar het oordeel van de rechtbank derhalve niet noodzakelijk.
Voor zover namens verdachte is aangevoerd dat het (voorwaardelijk) opzet op de valsheid heeft ontbroken, kan hij daarin niet worden gevolgd, nu hij direct was betrokken bij de voren-beschreven constructie met [vennootschap 2] . De betrokkenheid van advocatenkantoor Loyens & Loeff bij het opstellen van het prospectus doet daaraan niet af.
3.3.2.3. Gebruik van het prospectus
Uit het dossier blijkt dat de verschillende exemplaren van het prospectus, zowel papier als digitaal, door verdachten zijn gebruikt. Immers, prospectussen zijn vanaf 5 maart 2007 [31] ter beschikking gesteld aan geïnteresseerden en er is een prospectus op de website geplaatst. [32]
3.3.2.4. Medeplegen
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] gedurende een aanzienlijke periode in nauwe en bewuste samenwerking op grond van een gezamenlijk plan hebben gewerkt aan de totstandkoming van het prospectus, die gedurende de eerste maanden met name door [medeverdachte 3] naar potentiele beleggers toe bij het plaatsen van de obligaties is gebruikt.
Uit de verklaring ter zitting van [verdachte] volgt dat [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] samen gesprekken hebben gevoerd met (medewerkers van) Loyens & Loeff over het prospectus en ten behoeve van het opstellen van het prospectus informatie/input aan Loyens & Loeff hebben verschaft, welke informatie door Loyens & Loeff is verwerkt tot de tekst zoals opgenomen in het prospectus. [33]
Zoals hiervoor onder 3.3.2.2. ten aanzien van [vennootschap 2] is overwogen, waren alle drie verdachten (direct) betrokken bij de aankoop van [vennootschap 2] , waarvan zij alle drie mede-eigenaar zijn geworden. Zij hadden weet van hetgeen ten aanzien van [vennootschap 2] in het prospectus is opgenomen. Voorts wisten verdachten alle drie dat [vennootschap 2] niet beschikte over een bedrag van 52,5 miljoen euro en dat [vennootschap 2] ten tijde van het opstellen en gebruiken van het prospectus dus ook geen lening tot dit bedrag kon verstrekken. De rechtbank komt tot de conclusie dat verdachten zo nauw en bewust met elkaar hebben samengewerkt, dat sprake is van het medeplegen van het gebruik van een vals prospectus. De betrokkenheid van Loyens & Loeff bij de totstandkoming van het prospectus kan aan deze conclusie niet afdoen.
3.3.2.5. Conclusie
Dit alles leidt ertoe dat de rechtbank het onder 1 tenlastegelegde met betrekking tot de financiering door [vennootschap 2] bewezen acht, namelijk het medeplegen van het gebruik maken van een vals geschrift.
3.3.3.
Oplichting (feit 2 primair)
De rechtbank overweegt ten aanzien van de onder 2 primair ten laste gelegde oplichting het volgende.
Bij de strafbaarstelling van oplichting gaat het om gevallen waarin de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wil roepen teneinde daarvan misbruik te kunnen maken. Daartoe moet de verdachte één of meer van de in artikel 326, eerste lid, Sr bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld. [34]
Verdachten [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 3] wordt het verwijt gemaakt, zakelijk weergegeven, dat zij opzettelijk onjuiste informatie aan beleggers zouden hebben verschaft, als gevolg waarvan die beleggers zijn bewogen tot de afgifte van geldbedragen, namelijk het aangaan van de obligatieleningen, met de bedoeling bij verdachten om zich te bevoordelen met de door de beleggers verschafte geldbedragen. De officier van justitie heeft in haar requisitoir naar voren gebracht dat verdachten de vooropgezette bedoeling moeten hebben gehad om de inleggelden niet te besteden aan het project CIG Biodiesel. Dit omdat bij aanvang al duidelijk was dat er nooit een biodieselfabriek zou komen. Bovendien hebben verdachten onmiddellijk nadat de inleggelden zijn binnengekomen, deze aangewend voor andere doeleinden dan de aankoop en exploitatie van een biodieselfabriek, aldus de officier van justitie.
De rechtbank volgt de officier van justitie niet in deze redenering. Verdachten hebben weliswaar een onjuiste voorstelling van zaken gegeven, met name met betrekking tot de hiervoor onder 3.3.2.2. besproken financiering door [vennootschap 2] . Echter, de rechtbank heeft niet de overtuiging dat verdachten dit hebben gedaan met het oogmerk om de met de obligatieleningen ontvangen geldbedragen zelf op te strijken. Dit gelet op het volgende.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat verdachten diverse activiteiten hebben ontplooid ten behoeve van het bouwen en in productie brengen van een biodieselfabriek dan wel (in tweede instantie) het bouwen en in productie brengen van een oliemolen/crusher en mogelijk een afzonderlijke biodieselfabriek. Hoewel het door de FIOD samengestelde dossier geen duidelijk overzicht biedt van de ten behoeve van het biodieselproject gedane werkzaamheden en gemaakte kosten, blijkt met name uit de verklaringen van de gehoorde getuigen in ieder geval het volgende. Vanaf 2007 tot 2009 zijn, buiten verdachten, zeker een tiental personen en bedrijven betrokken geweest bij het project. Zonder daarvan een volledige opsomming te geven, zal hier volstaan worden met enkele voorbeelden. Onder andere [getuige] (hierna: [getuige] ) van F.&A. Consultants is als technisch toezichthouder betrokken geweest bij het project vanaf 2007. [getuige] heeft verklaard dat sprake is geweest van concrete realisatie van het project tot medio 2009, toen er onderhandeld werd met De Smet S.A. Engineers & Contractors (hierna: DSEC) om een uitvoeringsopdracht te plaatsen. Volgens [getuige] waren diverse bedrijven betrokken bij het project, onder andere in verband met het aanvragen van de verschillende vergunningen in Oostenrijk en bodem- en funderingsonderzoek. De getuige [getuige] (hierna: [getuige] ) van DSEC heeft verklaard dat DSEC in 2008 in opdracht van CIG Biodiesel, vertegenwoordigd door verdachte [medeverdachte 2] , een pre-engineering studie heeft verricht naar de realisatie van een crushing- en extractie unit teneinde plantaardige olie uit zaden te halen. [getuige] heeft voorts verklaard met diverse personen en bedrijven contact te hebben gehad in verband met het biodieselproject, zoals een projectarchitect en een studiebureau (Schreiner Consulting) in verband met het verkrijgen van een bouw- en uitbatersvergunning. Dit wordt bevestigd door hetgeen is verklaard door [getuige] (hierna: [getuige] ), die werkzaam is geweest bij Schreiner Consulting GmbH. [getuige] heeft verklaard bezig te zijn geweest met projectontwerpen voor een biodieselinstallatie en oliemolen in het havengebied van Enns ten behoeve van CIG Biodiesel. Volgens [getuige] waren de bouwplannen in het eindstadium en was de bedrijfsvergunning met betrekking tot de explosiebeveiliging voor negentig procent uitgewerkt.
Ook blijkt uit het dossier dat kosten zijn gemaakt ten behoeve van het biodieselproject. Die kosten bestaan voornamelijk uit de betaling van facturen van de diverse betrokken bedrijven. Daarnaast is er een overeenkomst gesloten met Panasonic Electric Works Electronic Materials GmbH ten behoeve van de aankoop van een stuk grond in Enns, op grond van welke overeenkomst een aanbetaling is gedaan. Hoewel ook hiervan een duidelijk totaaloverzicht ontbreekt, heeft de rechtbank uit de getuigenverklaringen en enkele overzichten in ieder geval de volgende gemaakte kosten kunnen afleiden:
- € 230.000,- DSEC;
- € 56.728,- F.&A. Consultants;
- € 137.480,19 Schreiner Consulting GmbH;
- € 4.410,- Firma Firex Gresslehner GmbH;
- € 269.695,23 Holland Sales Combination;
- € 8.360,- Domus Aegis B.V.;
- € 2.520,- S.P. D’Hoore;
- € 6.000,- PNO Consultants;
- € 51.127,- Haslinger Nagele und Partner;
- € 400.000,- grond Panasonic.
De rechtbank stelt vast dat hiermee voor een bedrag van minst genomen € 1.166.320,42 aan kosten is gemaakt ten behoeve van het project.
Nu tot halverwege 2009 allerlei werkzaamheden zijn verricht ten behoeve van de totstandkoming van een biodieselfabriek/oliemolen, waarmee minstens vorengenoemd bedrag aan kosten is gemaakt, ontbreekt bij de rechtbank de overtuiging dat verdachten met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling een onjuiste voorstelling van zaken hebben gegeven bij het uitgeven van de obligatieleningen. Het feit dat verdachten een deel van de met de obligatieleningen ontvangen gelden ten behoeve van zichzelf hebben aangewend, maakt dit in dit geval niet anders.
Dit leidt ertoe dat de rechtbank het onder 2 primair tenlastegelegde niet bewezen acht en zij verdachte daarvan zal vrijspreken.
3.3.4.
Verduistering (feit 2 subsidiair)
De rechtbank stelt bij de beoordeling van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde voorop dat,
anders dan de verdediging heeft aangevoerd, met de aanschaf van obligaties de ontvangen gelden onverminderd aan de beleggers toebehoorden. Uit het prospectus volgt, zoals hiervoor onder 3.3.2.1. overwogen, dat aan potentiële obligatiehouders de mogelijkheid wordt geboden deel te nemen in het project, door middel van het verstrekken van een lening aan de vennootschap. Uit het prospectus en de Trustvoorwaarden volgt dat de obligaties niet het karakter hadden van koop, gelet op onder andere de beperkte looptijd, de aflossing van het gehele ingelegde bedrag aan het einde van de looptijd en een rendementsbelofte vanaf het derde jaar van de looptijd van het project. Dat de term koop op enkele plaatsen in het prospectus of door de officier van justitie in haar requisitoir is gebruikt, doet hier niet aan af. Het verweer van de raadsman dat de gelden na ontvangst niet meer voor wederrechtelijke toe-eigening door verdachten vatbaar waren, wordt daarom verworpen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de onder 2 subsidiair ten laste gelegde verduistering verder het volgende.
3.3.4.1. Juridisch kader
Van verduistering is sprake als een iemand enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort en dat hij anders dan misdrijf onder zich heeft, zich wederrechtelijk toe-eigent. Van zodanig toe-eigenen is sprake indien een persoon zonder daartoe gemachtigd te zijn als heer en meester beschikt over een goed dat aan een ander toebehoort. Van zodanig beschikken kan – afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval – onder meer sprake zijn indien aan een ander dan verdachte toebehorende gelden aan verdachte zijn overgemaakt met een bepaald, al dan niet contractueel vastgelegd, doel en verdachte deze gelden tegen de afspraken in beheert of voor andere doeleinden heeft aangewend, dan wel indien teruggave van die gelden door verdachte onmogelijk is gemaakt of aanmerkelijk is bemoeilijkt. [35]
De rechtbank neemt tevens in aanmerking dat indien een bedrag niet enkel in bewaring wordt gegeven, maar wordt uitgeleend of geïnvesteerd c.q. belegd in het bedrijf van een ander (in de hoop er via rente, aandelen etc. financieel beter van te worden), men dan een zeker risico loopt. De uitlener, investeerder of belegger geeft dan immers de ontvanger de bevoegdheid dat bedrag te gebruiken of uit te geven, voor zover dit in overeenstemming is met het doel van de lening, investering of belegging. Hoewel deze zogenoemde doelbinding de ruimte beperkt waarbinnen de ontvanger het geld rechtmatig kan aanwenden, neemt dat niet weg dat hij binnen die ruimte als heer en meester over dat geld kan beschikken. Van het zich wederrechtelijkheid toe-eigenen is geen sprake zolang de ontvanger binnen de door de doelbinding geboden ruimte handelt. [36]
3.3.4.2. Bevoegdheden gebruik gelden
In het licht van vorenstaand juridisch kader is dus van belang welke bevoegdheden tot gebruik van de gelden verdachten [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zich ten opzichte van de obligatiehouders – al dan niet contractueel vastgelegd – hebben toegemeten. Om daarin inzicht te krijgen, zijn van belang de met belegger [belegger] (hierna: [belegger] ) gesloten investeringsovereenkomst van 15 januari 2007 en het, zowel op papier als digitaal, uitgebrachte prospectus van 1 maart 2007. Uit de investeringsovereenkomst volgt dat [belegger] op 29 januari 2007 een geldbedrag van € 50.000,- heeft overgemaakt voor het project van de vennootschap (i.o.). [37] In deze overeenkomst is niets opgenomen over vergoedingen aan verdachten. [belegger] heeft tijdens zijn verhoor bij de FIOD verklaard dat hij op 2 maart 2007 het definitieve prospectus heeft ontvangen. [38] Uit de verhoren van verschillende beleggers volgt dat zij op grond van het prospectus geld hebben ingelegd in het project. [39] Uit het prospectus komt naar voren dat het totale deelnamebedrag van zes miljoen euro zal worden aangewend voor investeringen in het project; de technische installatie en exploitatie van een oliemolen en biodieselfabriek in Enns. [40] Uit het investerings- en financieringsplan volgt dat een deel van de voor het project benodigde gelden ook gebruikt wordt voor een initiatieffee, een structureringsvergoeding en een acquisitievergoeding tot een totaalbedrag van € 3.250.000,-. Het betreft hier eenmalige vergoedingen die door de initiatiefnemers op de aanvangsdatum in rekening worden gebracht. [41] De term aanvangsdatum is in het prospectus niet nader gedefinieerd.
3.3.4.3. Feitelijk gebruik gelden
Uit het dossier volgt dat gelden van de obligatiehouders op verschillende manieren zijn binnengekomen, tot een totaalbedrag van € 4.257.020,22. Na terugbetaling aan zeven beleggers resteert een totaalbedrag van € 4.162.478,36 waarover binnen het biodieselproject kon worden beschikt. [42] In de tenlastelegging wordt verdachte verweten dat hij, in vereniging met [medeverdachte 2] en gedeeltelijk met [medeverdachte 3] , het gehele binnengekomen bedrag van € 4.257.020,22, dan wel een gedeelte daarvan ten bedrage van € 2.440.312,24, heeft verduisterd. De rechtbank zal in de volgende overwegingen tot bewezenverklaring komen van een ander geldbedrag dan voornoemde bedragen.
Overboekingen beleggersgelden
Uit het dossier volgt dat van de ingelegde beleggersgelden, een totaalbedrag van € 1.409.967,82 is overgeboekt naar bankrekeningen ten name van [vennootschap 8] , [vennootschap 9] , [vennootschap 2] , [vennootschap 10] en [vennootschap 11] , ter beschikking van [verdachte] . [43] Daarbij gaat het onder andere om twee overboekingen van een totaalbedrag van € 10.000,-, die [medeverdachte 3] in februari 2007 op verzoek van [verdachte] als onkostenvergoeding voor [verdachte] van de bankrekening van [vennootschap 6] heeft betaald aan [vennootschap 8] [44] Van het totaalbedrag van € 1.409.967,82 is een bedrag van € 1.227,98 aangewend voor betaling van kosten voor het biodieselproject. [45] Verder is een totaalbedrag van € 538.766,99 overgeboekt naar bankrekeningen van [vennootschap 3] , [vennootschap 5] , [vennootschap 13] , ter beschikking van [medeverdachte 2] , alsmede een privérekening van [medeverdachte 2] . [46] Hiervan is een bedrag van € 35.038,79 aangewend voor betaling van kosten voor het project. [47]
Fees
De rechtbank begrijpt dat verdachte zich, kort gezegd, op het standpunt stelt dat voornoemde overboekingen moeten worden aangemerkt als vergoedingen van verdachten passend binnen de hoogte van de hun toekomende fees, zoals opgenomen in het prospectus, die zij onder verwijzing naar de aanvullende aandeelhoudersovereenkomst van 15 december 2007 bij wijze van voorschot hebben gefactureerd. In deze aanvullende aandeelhoudersovereenkomst, ondertekend op 31 januari 2008, is hierover het volgende vermeld: “
In dat kader is door aandeelhouders besloten dat gezien deze hernieuwde taakverdeling de vergoeding(en) onder art. 3.4 van voornoemde aandeelhoudersovereenkomst in voorschotten door genoemde maatschappij(en) of door hen nader te noemen gelieerde maatschappijen mogen worden gefactureerd vanaf 1 februari 2007. Na de afsluiting van de ontwikkelingsfase zullen de maatschappij(en) een afrekening maken waarbij de voorschotten in mindering zullen worden gebracht op de in de aandeelhoudersovereenkomst benoemde vergoedingen. [48]
Artikel 3.4 van voornoemde aandeelhoudersovereenkomst van 5 december 2007 luidt:
“Elk van de Aandeelhouders zal met inachtneming van de haar beschikbare middelen en kennis die informatie en ondersteuning aan de Directie leveren die redelijkerwijs nodig is om het Project te kunnen realiseren. Tenzij uitdrukkelijk anders is overeengekomen zullen de Aandeelhouders hiervoor geen additionele beloning of vergoeding ontvangen. Elk van de Aandeelhouders is bevoegd om in overeenstemming met de financiële opzet van het Project als gehecht aan deze overeenkomst (Bijlage 4) een initiatief fee, een acquisitievergoeding, een structureringsvergoeding en een marketingvergoeding vermindert met de werkelijk gemaakte kosten in rekening te brengen, ieder voor een gelijk deel. Genoemde facturering kan ook plaatsvinden door een door een Aandeelhouder te noemen derde.” [49]
De rechtbank is van oordeel dat verdachten middels het factureren van voorschotten niet binnen de doelbinding geboden ruimte hebben gehandeld, nu betaling van de aan de initiatiefnemers toekomende vergoedingen blijkens het prospectus is verbonden aan de aanvangsdatum van het project. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat met de aanvangsdatum is bedoeld de start van de bouw van de installatie. Dat in afwijking van het prospectus op dit punt andere afspraken met de beleggers zijn gemaakt, is de rechtbank niet gebleken. De afspraken die verdachten hierover in voornoemde aandeelhoudersovereenkomsten hebben gemaakt, kunnen bezwaarlijk als zodanig worden aangemerkt, nu de beleggers daarbij niet waren betrokken, dan wel daarvan op de hoogte waren.
Ook de hoogte van de bedragen die verdachten in dit stadium van het biodieselproject ten gunste van zichzelf hebben gefactureerd, verhoudt zich naar het oordeel van de rechtbank niet met de binnen de doelbinding geboden ruimte en is buitensporig te noemen. Van het totaal binnengekomen geldbedrag van € 4.162.478,36 hebben [verdachte] en [medeverdachte 2] € 1.408.739,84 [50] respectievelijk € 503.728,20 [51] ten gunste van zichzelf onttrokken aan het project, in weerwil van hun wetenschap omtrent de financiële situatie van het project en het gegeven dat de start van de bouw van de installatie nog niet concreet in zicht was.
Dat [verdachte] en [medeverdachte 2] in redelijkheid wel enige (onkosten)vergoeding toe zou komen gelet op de door hen ten behoeve van het project verrichte werkzaamheden, zoals door de raadsman betoogd, maakt dit niet anders. Zoals hiervoor is weergegeven, zijn de vergoedingen/voorschotten die [verdachte] en [medeverdachte 2] zichzelf hebben toegekend, buitensporig geweest en daarnaast is de manier waarop er is gefactureerd niet inzichtelijk. Dit betekent dat vastgesteld moet worden dat de toe-eigening van voornoemde geldbedragen in zijn geheel wederrechtelijk is geweest.
Alternatieve financiering
De stelling dat de inleg van € 250.000,- in een Private Trade Program en een investering van $ 200.000,- in een Private Placement Program kosten betreffen, die ten behoeve van het biodieselproject zijn gemaakt, kan de rechtbank niet volgen. Deze uitgaven vallen buiten de doelbinding geboden ruimte, nu in het prospectus de beleggers een geheel ander financieel plan ten behoeve van de realisatie van het project is voorgehouden. Het investeren met gelden van de beleggers in voornoemde Programs kan niet anders worden beschouwd dan een wanhoopspoging om de financiering van het project alsnog van de grond te krijgen. Dit terwijl op dat moment voor verdachten de onmogelijkheid tot, dan wel aanmerkelijke bemoeilijking van, terugbetaling evident was.
[vennootschap 2]
Op 31 januari 2007 en 1 februari 2007 heeft [medeverdachte 3] , na de overboeking van [belegger] op 29 januari 2007, van de bankrekening van [vennootschap 6] contant een geldbedrag van € 23.000,- opgenomen [52] en deze samen met [verdachte] en [medeverdachte 2] gebruikt voor de aankoop van de Luxemburgse vennootschappen [vennootschap 2] en [vennootschap 10] . De rechtbank is van oordeel dat verdachten voornoemd geldbedrag van € 23.000,- niet rechtmatig hebben aangewend door dit geld te gebruiken voor de aankoop van de Luxemburgse vennootschappen [vennootschap 2] en [vennootschap 10] . Niet valt in te zien dat de aankoop van [vennootschap 2] en [vennootschap 10] investeringen zijn in het biodieselproject zoals overeengekomen bij de investeringsovereenkomst van 15 januari 2007 met [belegger] . Dat geldt vooral nu in de investeringsovereenkomst niets staat vermeld over de betrokkenheid van [vennootschap 2] bij het project, laat staan de onderliggende financieringsstructuur van [vennootschap 2] , die eveneens in het prospectus mist, zoals hiervoor onder 3.3.2.2. (onder ‘ [vennootschap 2] ’) ten aanzien van feit 1 al aan de orde is gekomen.
Kosten
Verdachte wordt, zoals hiervoor al overwogen, verweten dat hij, in vereniging, het gehele van beleggers ontvangen bedrag van € 4.257.020,22, dan wel een gedeelte daarvan, heeft verduisterd. De rechtbank is van oordeel dat bij de in de tenlastelegging genoemde bedragen geen, dan wel onvoldoende, rekening is gehouden met de uitgaven die zijn gedaan ten behoeve van het biodieselproject en daarmee vallen binnen de door de doelbinding geboden ruimte. Het dossier geeft geen duidelijk inzicht in de hoogte van de uitgaven die in het kader van het project zijn gedaan. De rechtbank komt bij eigen optelling van deze uitgaven minstens op een bedrag van € 1.166.320,42, zoals hiervoor onder 3.3.3. overwogen. Na aftrek van dit bedrag van de totaal ingelegde beleggersgelden, alsmede de aftrek van de door [verdachte] en [medeverdachte 2] gefactureerde geldbedragen, namelijk € 1.408.739,84 onderscheidenlijk € 538.766,99, is onduidelijk wat met het restant van de ingelegde beleggersgelden is gebeurd. Nu het dossier op dit punt geen helderheid biedt en door de verdediging het standpunt is ingenomen dat alle gelden ten behoeve van het project zijn aangewend, kan voor dit resterende bedrag reeds hierom geen bewezenverklaring volgen.
3.3.4.4. Conclusie
Uit het hierboven overwogene leidt de rechtbank af dat het opzet van verdachte erop gericht is geweest gelden die aan anderen (namelijk de beleggers) toebehoorden zich wederrechtelijk toe te eigenen door deze bij wijze van voorschot te factureren aan zichzelf ter beschikking te stellen en aldus daarover als heer en meester te beschikken. Gelet op de nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] gedurende het gehele project, de inhoud van de aandeelhoudersovereenkomst van 15 december 2017 waarin verdachten afspraken hebben gemaakt over het, met terugwerkende kracht, factureren bij wijze van voorschot en het gegeven dat [medeverdachte 2] bevoegd was tot het gebruik van de bankrekeningen waarvan de facturen werden betaald, acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen. Het verweer dat [verdachte] zich niet bewust was van de precieze onttrekkingen door [medeverdachte 2] , wordt daarmee verworpen. Gelet op de gedragingen van [verdachte] en [medeverdachte 3] met betrekking tot het door [medeverdachte 3] overgeboekte geldbedrag van € 10.000,- ten gunste van [verdachte] was naar het oordeel van de rechtbank ook voor dat bedrag sprake van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. Onder verwijzing naar overweging 3.3.4.3. (onder ‘ [vennootschap 2] ’) acht de rechtbank verder het medeplegen van verduistering van het geldbedrag van € 23.000,- bewezen.
Dit alles leidt ertoe dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van verduistering van geldbedragen van in totaal € 1.912.468,04 [53] en een bedrag van € 23.000,-.
Uit het dossier volgt echter dat [verdachte] en [medeverdachte 2] van het totaalbedrag van € 1.912.468,04 meerdere geldbedragen buiten de ten laste gelegde periode hebben verduisterd, nu de overboekingen van de beleggersgelden ten gunste van de ondernemingen van verdachten ook nog na 30 juni 2009 hebben plaatsgevonden. Gelet hierop zal de rechtbank de bewezenverklaring beperken tot de verduistering van ‘een groot geldbedrag’, omdat op basis van het onderzoek door de FIOD niet is vast te stellen tot welke hoogte geldbedragen binnen de ten laste gelegde periode wederrechtelijk zijn toegeëigend.
3.3.5.
Witwassen (feit 3)
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij, samen met één of meer anderen, waaronder zijn echtgenote [medeverdachte 1] , een geldbedrag van € 1.408.739,84 heeft witgewassen door, kort weergegeven:
a. de werkelijke aard en/of herkomst van dat geldbedrag te verbergen of te verhullen, en/of
b. dat geldbedrag te verwerven, voorhanden te hebben, over te dragen of gebruik te maken van dat geldbedrag.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
3.3.5.1. Geldstromen
[vennootschap 8] en [vennootschap 9]
Zoals hiervoor onder 3.3.4. al is overwogen, heeft verdachte een geldbedrag van
€ 1.408.739,84ten gunste van zichzelf onttrokken aan het biodieselproject. Van dat geldbedrag is blijkens de stukken een bedrag van in totaal € 420.660,18 overgemaakt naar de bedrijfsrekening van [vennootschap 8] [54] Daarbij gaat het onder andere om twee overboekingen van een totaalbedrag van € 10.000,-, die [medeverdachte 3] op verzoek van [verdachte] als onkostenvergoeding voor [verdachte] van de bankrekening van [vennootschap 6] heeft betaald aan [vennootschap 8] [55] De eerste overboeking heeft plaatsgevonden op 5 februari 2007. [56] Tevens is een totaalbedrag van € 269.014,92 overgemaakt naar de bedrijfsrekening van [vennootschap 9] Een bedrag van € 2.500,00 is overgemaakt naar een privérekening van [medeverdachte 1] . [57]
[medeverdachte 1] is sinds 27 december 2001 (en tot in ieder geval 30 juni 2010) enig aandeelhouder van [vennootschap 8] en sinds 1 december 2002 (en tot in ieder geval 30 juni 2010) bestuurder van deze vennootschap. [58] [medeverdachte 1] is daarnaast sinds 18 januari 2002 (en tot in ieder geval 30 juni 2010) enig aandeelhouder van [vennootschap 9] Bestuurder van deze vennootschap is sinds 1 november 2005 (en tot in ieder geval 30 juni 2010) eerdergenoemde [vennootschap 8] [59] Verdachte is bevoegd voor de bankrekening van [vennootschap 8] Verdachte is samen met [medeverdachte 1] bevoegd voor de bankrekening van [vennootschap 9] [60]
Vanaf de bankrekening van [vennootschap 8] hebben (onder andere) de volgende overboekingen plaatsgevonden. In de periode van januari 2007 tot en met augustus 2009 is in totaal een bedrag van € 66.400,- overgemaakt naar een bankrekening van [betrokkene 6] . Deze betalingen hebben betrekking op de gebruikersovereenkomst van het motorjacht “ [medeverdachte 1] ”, welk schip verdachte en [medeverdachte 1] in gebruik hadden. [61]
Vanaf de bankrekening van [vennootschap 9] hebben (onder andere) de volgende overboekingen plaatsgevonden. Op 28 september 2007 wordt er een bedrag van € 10.000,- overgeboekt naar een bankrekeningnummer op naam van [medeverdachte 1] . Op 31 januari 2008 is er een bedrag van € 1.642,23 overgeboekt naar een bankrekening van Westland Utrecht Hyp Bank. [62]
[vennootschap 2]
Een bedrag van in totaal € 1.000.000,- is overgeboekt naar de bankrekening van [vennootschap 2] . [63] Op 10 december 2007 wordt van de bankrekening van [vennootschap 2] een bedrag van € 250.000,- overgemaakt naar een bankrekening op naam van verdachte en/of [medeverdachte 1] . Op 13 december 2007 wordt vervolgens het bedrag van € 250.000,- overgeboekt naar een bankrekening van J. van Groenendael Beheer B.V., kennelijk ter inlegging in een High Yield Program. [64] De tenaamstelling van deze bankrekening wordt later gewijzigd in verdachte en/of [betrokkene 7] . Verdachte heeft op 12 december 2007 een overeenkomst/schuldbekentenis gesloten met [betrokkene 7] en [betrokkene 8] voor een bedrag van € 250.000,-. Dit zou een deelbetaling moeten zijn, bestemd voor een ‘private trade’. Ook is een betaling overgeboekt van € 93,80 op de bankrekening op naam van verdachte en/of [betrokkene 7] . [65]
[vennootschap 10]
In de periode van 22 februari 2008 tot en met 22 mei 2009 wordt er van de bankrekening van [vennootschap 2] een totaalbedrag van € 342.391,81 overgemaakt op bankrekeningen van [vennootschap 10] . [66] Verdachte is gemachtigde van deze bankrekening. Vanaf de bankrekening van [vennootschap 10] hebben (onder andere) de volgende overboekingen plaatsgevonden. In februari en april 2008 is van de bankrekening van [vennootschap 10] een bedrag van in totaal € 160.000,- overgeboekt naar een bankrekening van Dok en Scheepsbouw Woudsend B.V. [67] Deze betalingen hadden betrekking op werkzaamheden aan voornoemd schip “ [medeverdachte 1] ”. [68]
Op 31 juli 2009 en 7 september 2009 wordt een totaalbedrag van € 27.500,- overgeboekt naar de bankrekening van [vennootschap 8] [69]
Daarnaast is op 11 juni 2009 een bedrag van $ 200.000,- (naar de wisselkoers van 11 juni 2009 een bedrag van € 143.174,-) overgemaakt op een bankrekening ten name van [betrokkene 9] . Deze betaling heeft betrekking op een investering via een Private Placement Program. [70]
[vennootschap 11]
In de periode van april 2008 tot en met april 2009 wordt vanaf de bankrekening van [vennootschap 2] een bedrag van € 141.000,- overgeschreven naar een bankrekening van [vennootschap 11] . [71] Verdachte is gemachtigde van deze bankrekening. Vanaf de bankrekening van [vennootschap 11] hebben (onder andere) de volgende overboekingen plaatsgevonden. Een bedrag van € 134.259,04 is overgeboekt naar een bankrekening op naam van Dok en Scheepsbouw Woudsend B.V. onder vermelding van ‘restant refit M.S. [medeverdachte 1] volgens opstelling en afspraak’. Op 23 november 2010 is er een bedrag van € 235,58 overgeschreven naar een bankrekening op naam van [medeverdachte 1] . [72]
In totaal is vanaf de bankrekeningen van [vennootschap 2] , [vennootschap 10] en [vennootschap 11] een bedrag van € 717.792,72 overgemaakt naar of ten gunste van verdachte en/of [medeverdachte 1] . [73]
Aankoop [vennootschap 2] en [vennootschap 10]
Verdachte heeft, zoals hiervoor onder 3.3.4.3. (onder ‘ [vennootschap 2] ’) en 3.3.4.4. overwogen, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] een geldbedrag van € 23.000,- gebruikt voor de aankoop van de vennootschappen [vennootschap 2] en [vennootschap 10] .
Tot slot heeft [verdachte] middels bovengenoemde vennootschappen een bedrag van € 1.227,98 aan kosten betaald in het kader van het biodiesel project. [74]
3.3.5.2. Partiële vrijspraak verbergen en/of verhullen van de gelden (sub a)
De rechtbank is van oordeel dat van het verbergen en/of verhullen van de herkomst van, dan wel de rechthebbende op, de ontvangen gelden door verdachte geen sprake is geweest. De geldbedragen zijn terechtgekomen op bankrekeningen van bedrijven die (direct) aan verdachte zijn gelieerd. Verdachte was zelf beschikkingsbevoegd over het merendeel van de bankrekeningen. Van overboekingen die gericht zijn geweest op het bemoeilijken van het zicht op de herkomst van de geldbedragen, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
3.3.5.3. Omzetten en gebruik van de gelden (sub b)
De hiervoor onder 3.3.5.1. genoemde gedragingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als het verwerven, voorhanden hebben, overdragen, omzetten en gebruik maken van de van verduistering afkomstige geldbedragen. Uit hetgeen met betrekking tot de geldstromen is vastgesteld, volgt dat de ontvangen geldbedragen onder andere zijn gebruikt ten behoeve van het gebruik en het onderhoud van het schip “ [medeverdachte 1] ” en investeringen in een Private Trade Program en een Private Placement Program. Verdachte heeft daarnaast ter terechtzitting verklaard dat het geld dat binnenkwam uit het biodieselproject, is gebruikt voor het dagelijkse levensonderhoud. [75] Ook [medeverdachte 1] heeft verklaard dat er geld kwam uit de vennootschap, waar verdachte en zij van konden leven. [76] Uit het dossier blijkt niet dat er nog saldi zijn aangetroffen op de besproken bankrekeningen. De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte tot het moment van zijn aanhouding op 5 maart 2012 [77] het geldbedrag van € 1.408.739,84 heeft (op)gebruikt en omgezet. Nu verdachte een gezamenlijke huishouding voerde met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 1] als (indirect) bestuurder en enig aandeel aandeelhouder van [vennootschap 9] en [vennootschap 8] de beschikking had over de gelden die op de bankrekeningen van deze vennootschappen zijn binnengekomen, heeft hij dit grotendeels in nauwe en bewuste samenwerking met haar gedaan. De rechtbank kan dit echter niet voor het gehele bedrag vaststellen, nu [medeverdachte 1] ten aanzien van [vennootschap 11] en [vennootschap 10] geen formele rechtspositie had en/of niet bevoegd was te beschikken over deze bankrekeningen en de uitgaven die van voornoemde bankrekeningen zijn gedaan, zoals de investering in het Private Placement Program, niet te relateren zijn aan kosten van de gezamenlijke huishouding.
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat sprake is van gelden die onmiddellijk afkomstig zijn uit eigen misdrijf. Nu sprake is van gedragingen die meer omvatten dan het enkele verwerven of voorhanden hebben, te weten ook het omzetten en het gebruik maken van de geldbedragen, doet zich in dit geval, anders dan bij het enkel verwerven of voorhanden hebben, niet de situatie voor dat aan de strafbaarheid van deze gedragingen een nadere motiveringseis wordt gesteld ten aanzien van het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die gelden. De gedragingen zoals ten laste gelegd kunnen daarom bewezen worden verklaard én worden gekwalificeerd als witwassen.
3.3.5.4. Conclusie
Samenvattend leidt dit ertoe dat de rechtbank het onder 3 tenlastegelegde bewezen acht, namelijk het medeplegen van het witwassen van een geldbedrag van € 23.000,- en het (grotendeels) medeplegen van het witwassen van een geldbedrag van € 1.408.739,84. Het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag beperkt zich echter tot een bedrag van € 1.408.739,84, omdat bij het opstellen van de tenlastelegging geen rekening is gehouden met de aankoop van [vennootschap 2] en [vennootschap 10] . Nu het door de rechtbank bewezen geachte totaalbedrag van € 1.431.739,84 [78] , het ten laste gelegde bedrag van € 1.408.739,84 overstijgt, zal de rechtbank de bewezenverklaring beperken tot het ten laste gelegde bedrag.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, onder 2 subsidiair en onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij
feit 1
in de periode van 5 maart 2007 tot en met 20 mei 2009 in Nederland en/of in België en/of in Oostenrijk opzettelijk tezamen en in vereniging met anderen gebruik heeft gemaakt van valse prospectussen, zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware dat geschrift echt en onvervalst,
immers was opgenomen in de prospectussen in strijd met de waarheid en valselijk dat [vennootschap 2] ., een hypothecaire lening van 52.500.000 euro zou verstrekken en/of financieren (terwijl [vennootschap 2] . economisch eigendom was van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en verdachte, terwijl [vennootschap 2] . niet over een bedrag van 52.500.000 euro beschikte),
en bestaande dat gebruikmaken hierin dat de prospectussen aan beleggers zijn verstrekt en digitaal beschikbaar gesteld door deze op de website van CIG Biodiesel te plaatsen;
feit 2 subsidiair
in de periode van 29 januari 2007 tot en met 30 juni 2009 in Nederland en/of in België en/of in Oostenrijk tezamen en in vereniging met één of meer anderen opzettelijk een groot geldbedrag, toebehorende aan de beleggers in het project CIG Biodiesel, welk geldbedrag verdachte en zijn mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten als initiatiefnemer en/of als bestuurder en/of als de obligatie-uitgever onder zich hadden, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend;
feit 3
in de periode van 1 februari 2007 tot en met 5 maart 2012 in Nederland en/of in België en/of in Oostenrijk tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een geldbedrag van in totaal 1.408.739,84 euro heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van voornoemd bedrag gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist, dat bovenomschreven geldbedrag geheel - onmiddellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen aan verdachte onder 1, onder 2 subsidiair en onder 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
feit 2 subsidiair
medeplegen van verduistering, meermalen gepleegd;
feit 3
medeplegen van witwassen, en
witwassen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Strafmotivering

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, gelet op de ernst van het door haar bewezen geachte, de hoogte van het benadelingsbedrag en de LOVS-oriëntatiepunten voor fraude enerzijds, en de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn van berechting met 3,5 jaren anderzijds, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van negentien maanden, waarvan een deel van drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om, meer dan de officier van justitie, acht te slaan op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn en dat in strafmatigende zin bij de strafoplegging te betrekken.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Gedurende het project CIG Biodiesel, waarbij beleggers werden aangetrokken om te investeren in de bouw van een biodieselfabriek al dan niet in combinatie met een oliemolen/crusher, heeft verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het gebruik maken van een vals prospectus en het verduisteren van een deel van de ontvangen beleggersgelden. In het door verdachten gebruikte prospectus is een onjuiste voorstelling gegeven van de financiering door [vennootschap 2] . Het belang dat met het strafbaar stellen van het gebruik maken van valse geschriften wordt beschermd, is het vertrouwen dat burgers en instellingen in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van bepaalde geschriften moeten kunnen stellen. Het prospectus in de onderhavige zaak betreft zo’n geschrift. De beleggers moesten kunnen vertrouwen op de juistheid van de inhoud daarvan, nu dit prospectus mede diende als bewijs van de juistheid van de voorwaarden waaronder obligatieleningen werden aangegaan en de daaraan verbonden rechten en plichten. Verdachten hebben dit vertrouwen van de beleggers geschaad.
Verdachten hebben het door de beleggers in hen gestelde vertrouwen eveneens geschonden door een deel van de ontvangen beleggersgelden te verduisteren. Weliswaar hebben verdachten als initiatiefnemers van het biodieselproject de ontvangen gelden gedeeltelijk geïnvesteerd ten behoeve van dat project, maar ook hebben zij een deel daarvan voor andere doeleinden aangewend dan waartoe zij zich ten opzichte van de beleggers hadden verbonden. Zij hebben de aan hen toevertrouwde gelden gedeeltelijk toegeëigend, waardoor de beleggers schade hebben geleden.
Verdachte heeft zich tot slot schuldig gemaakt aan witwassen van uit de verduistering afkomstige gelden. Hij heeft van de opbrengsten van dit misdrijf geprofiteerd en deze gelden gebruikt voor dagelijks levensonderhoud en luxe privéuitgaven, zoals betalingen ten behoeve van het schip de “ [medeverdachte 1] ” van verdachte en zijn echtgenote. Verdachte heeft door aldus te handelen gelden met een criminele herkomst aan het zicht van justitie onttrokken. Hierdoor is daaraan een schijnbaar legale herkomst verschaft en is tevens de integriteit van het financiële en economische verkeer geschonden. De rechtbank kan niet anders dan concluderen dat verdachte zich kennelijk heeft laten leiden door persoonlijk gewin.
Bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf of straffen heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen wat doorgaans wordt opgelegd voor het begaan van fraudedelicten, zoals verduistering en witwassen, en aansluiting gezocht bij de hoogte van het door de rechtbank bewezen geachte verduisterde geldbedrag. Gelet hierop en gezien de door de rechtbanken en gerechtshoven gehanteerde oriëntatiepunten voor fraude acht de rechtbank in beginsel alleen oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige tijd gerechtvaardigd. De rechtbank ziet echter aanleiding om hiervan af te wijken.
Om te beginnen heeft de rechtbank de persoon van verdachte in strafmatigende zin bij de straftoemeting betrokken. De rechtbank heeft acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die uit het dossier zijn gebleken en ter terechtzitting naar voren zijn gebracht. Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte is gebleken dat hij niet eerder voor soortelijke feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen en is veroordeeld. Dat betekent dat verdachte moet worden aangemerkt als een “first-offender”, wat de rechtbank in zijn voordeel heeft meegewogen.
In strafmatigende zin heeft de rechtbank ook het tijdsverloop in deze zaak meegewogen. Deze zaak komt voort uit het onderzoek naar het project CIG Biodiesel. Dat onderzoek is in mei 2010 gestart en heeft geresulteerd in de doorzoeking van de woning van verdachte op 13 april 2011. Daarna is het onderzoek voortgezet en is verdachte vervolgens op 5 maart 2012 aangehouden, in verzekering gesteld en verhoord. Hoewel het dossier in de onderhavige zaak in november 2012 gereed was, heeft het onderzoek in de jaren daarna stilgelegen. Pas in augustus 2014 heeft het Openbaar Ministerie bij het kabinet rechter-commissaris verzocht om een regiebijeenkomst te beleggen in de zaken tegen verdachten en zo nodig nader onderzoek te verrichten. Dat onderzoek is enkele maanden later, in oktober 2014, van start gegaan, waarna onder andere rechtshulpverzoeken zijn uitgegaan en getuigen zijn gehoord. In oktober 2016 waren de zaken tegen verdachten ‘zittings-klaar’, maar konden deze door nieuwe getuigenverzoeken van de verdediging van verdachte [medeverdachte 2] nog niet op zitting worden aangebracht. Nadat de nieuwe verzoeken in april 2017 waren afgehandeld, zijn de zaken alsnog gepland voor een inhoudelijke behandeling in december 2017. Het onderzoek ter terechtzitting is vervolgens weliswaar op 8 december 2017 aangevangen, maar kon op de tweede zittingsdag niet worden voortgezet vanwege ziekte van één van de rechters. De zaken zijn daarna noodgedwongen voor onbepaalde tijd aangehouden. Uiteindelijk kon de voortzetting van de inhoudelijke behandeling vanwege het zittingsrooster en het aantal procesdeelnemers eerst in oktober 2018 plaatsvinden, wat ertoe heeft geleid dat de rechtbank heden, op 2 november 2018, eindvonnis wijst.
Als aanvang van de redelijke termijn moet in deze zaak, zoals onder 2.1.3. overwogen, de doorzoeking van de woning van verdachte worden aangemerkt. Volgens vaste Nederlandse rechtspraak heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak moet zijn afgerond met een eindvonnis in eerste aanleg binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte en zijn advocaat op het procesverloop, en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. [79] Door de omvang van het verrichte onderzoek en de gelijktijdige behandeling van de zaken tegen verdachten, is sprake van een relatief ingewikkelde zaak. Daar komt bij dat het in dit onderzoek gaat om een dossier waarvoor geruime tijd niet de nodige aandacht is geweest bij het Openbaar Ministerie. Dit heeft ertoe geleid dat het onderzoek bijna twee jaren vertraging heeft opgelopen voordat de rechter-commissaris onderzoek kon verrichten. De verdediging heeft eveneens invloed uitgeoefend op het procesverloop door het indienen van verzoeken tot het horen van getuigen. Tot slot heeft het zittingsrooster van de rechtbank belet dat de zaken kort na de aanhouding van de behandeling in december 2017 konden worden voortgezet. Ook als de rechtbank rekening houdt met al deze omstandigheden, constateert zij dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting en is zij van oordeel, anders dan de officier van justitie, dat alle partijen hierin een aandeel hebben gehad. Omdat het eindvonnis heden, op 2 november 2018, wordt gewezen, stelt de rechtbank deze termijnoverschrijding vast op bijna 67 maanden (zijnde vijf jaren en zeven maanden).
Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn van berechting wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Als geen sprake was geweest van de vorenbedoelde overschrijding van de redelijke termijn, dan was, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en de hoogte van het benadelingsbedrag, geen andere straf passend geweest dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak, in combinatie met de persoon van verdachte, waaronder het feit dat hij lang in onzekerheid heeft moeten verkeren over de afloop van de strafzaak, resulteert er in dat de rechtbank oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden alsmede een onvoorwaardelijke taakstraf van de maximale duur van 240 uren op zijn plaats acht. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank acht oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf ondanks het tijdsverloop nog steeds gerechtvaardigd, vanwege de gehanteerde oriëntatiepunten voor fraude en de daarin genoemde hoge gevangenisstraffen, alsmede het feit dat ter terechtzitting naar voren is gekomen dat verdachte nog steeds actief is in het ondernemersleven.

7.Vorderingen benadeelde partij

In dit strafproces hebben zich 142 benadeelde partijen gevoegd, die een vordering tot betaling van schadevergoeding hebben ingediend wegens schade die zij als gevolg van het onder 2 tenlastegelegde zouden hebben geleden. Deze vorderingen hebben betrekking op verschillende schadeposten, namelijk de inleg voor de overeengekomen obligatielening(en), de betaalde emissiekosten, het misgelopen rendement dan wel de wettelijke rente, administratieve kosten en/of de kosten voor rechtsbijstand. De rechtbank heeft de schadeposten per benadeelde partij nader gespecificeerd in de bijlage bij dit vonnis.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de beoordeling van de vorderingen benadeelde partij het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partijen [benadeelde partij] en [benadeelde partij] , die namens respectievelijk de overleden beleggers [belegger] en [belegger] vorderingen tot betaling van schadevergoeding hebben ingediend, niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat de vorderingen tot schadevergoeding zijn ingediend na het overlijden van voornoemde beleggers. De schade die door hen is geleden, is voor wat betreft de erfgenamen niet aan te merken als rechtstreekse schade in de zin van artikel 51a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, zodat zij zich niet kunnen voegen in het strafproces. [80]
Voor de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij] geldt het volgende. Deze benadeelde partij vordert, zo begrijpt de rechtbank, vergoeding van een bedrag van € 12.850,- in verband met een verstrekte obligatielening, inclusief de emissiekosten, en een bedrag van € 5.585,- [81] aan kosten voor rechtsbijstand ten behoeve van de door hem tegen de vennootschap, [vennootschap 7] en [medeverdachte 2] gevoerde civiele procedure. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering bij gebrek aan belang, omdat de civiele rechter al over deze vordering heeft beslist bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 22 december 2010. Dat het door de civiele rechter toegewezen bedrag aan proceskosten niet het gehele bedrag aan kosten voor rechtsbijstand dekt, zoals in de vordering benadeelde partij naar voren gebracht, betekent niet dat het restant daarvan in een strafprocedure alsnog kan worden gevorderd.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de ontvankelijkheid van de overige benadeelde partijen als volgt. De rechtbank heeft bewezen verklaard het medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift (feit 1) en (het medeplegen van) verduistering van een geldbedrag (feit 2 subsidiair). Voor zover de vorderingen tot schadevergoeding zijn gebaseerd op het gebruik maken van een vals geschrift, namelijk het gebruik maken van het prospectus waarin is opgenomen dat [vennootschap 2] een hypothecaire lening zal verstrekken van 52,5 miljoen euro, is de rechtbank van oordeel dat niet op eenvoudige wijze vastgesteld kan worden in hoeverre de schade, zijnde de inleg van de verstrekte obligatielening, rechtstreeks hieruit voortvloeit. Uit het dossier blijkt immers niet zonder meer dat (slechts) de voorgewende financiering door [vennootschap 2] aanleiding is geweest voor beleggers om een obligatielening te verstrekken. Voorts heeft het processuele debat tussen partijen zich niet gericht op de vraag in hoeverre de vorderingen toewijsbaar zijn op grond van het onder 1 bewezen verklaarde feit.
Voor zover de vorderingen tot betaling van schadevergoeding zijn gebaseerd op de onder 2 subsidiair bewezen verklaarde medeplegen van verduistering, overweegt de rechtbank het volgende. Ter beantwoording van de vraag of de schadevergoedingsvorderingen op grond van deze verduistering kunnen worden toegewezen, ziet de rechtbank zich gesteld voor een aantal deelvragen. Zoals uit de overwegingen onder 3.3.4. omtrent de verduistering blijkt, gaat de rechtbank uit van een door verdachte, in vereniging, verduisterd bedrag van € 1.935.468,04 [82] . Uitgangspunt voor de berekening van de omvang van de verplichting tot schadevergoeding op grond van een gepleegde onrechtmatige daad, is dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand wordt gebracht waarin hij zou hebben verkeerd, indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Dit brengt mee dat de omvang van de schade wordt bepaald door een vergelijking van de toestand zoals deze in werkelijkheid is met de toestand zoals die zou zijn geweest, indien de verduistering niet zou hebben plaatsgevonden. Bepaald moet dus worden hoe de situatie zou zijn geweest als er geen verduistering had plaatsgevonden, namelijk of de beleggers in dat geval de verstrekte geldleningen retour zouden hebben gekregen en zo ja, voor welk bedrag, rekening houdend met de omstandigheden dat een deel van het met de obligatieleningen verstrekte geldbedrag is besteed aan kosten ten behoeve van het biodieselproject en dat er ook sprake is van andere crediteuren wiens vorderingen onbetaald zijn gebleven. In de onderhavige zaak zijn partijen niet in de gelegenheid geweest om naar voren te brengen hetgeen zij mogelijk ter staving van de vordering op deze grondslag, dan wel tot verweer hadden kunnen aanvoeren, aangezien het processuele debat zich niet heeft gericht op deze vragen. De rechtbank is van oordeel dat een daarover nog te voeren processueel debat een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
Dit alles leidt ertoe dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in hun vorderingen. Dat geldt ook voor zover die vorderingen zich uitstrekken tot overige schadeposten, nu deze in alle gevallen samenhangen met de schade die is geleden als gevolg van het verlies van de inleg van de verstrekte obligatielening. De vorderingen kunnen nog wel aan de burgerlijke rechter worden voorgelegd.
Omdat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zullen worden verklaard, zal de rechtbank bepalen dat zij hun eigen proceskosten zullen dragen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 225, 321 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 2 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, onder 2 subsidiair en onder 3 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, onder 2 subsidiair en onder 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 1, onder 2 subsidiair en onder 3 bewezenverklaarde de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden, met bevel dat
deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt verdachte tot
het verrichten van 240 (tweehonderdveertig) uren taakstraf, die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren daarvan verrichten te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht 2 (twee) uren taakstraf, subsidiair 1 (één) dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Verklaart alle, in de bijlage nader benoemde, benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.C. van den Bos, voorzitter,
mr. P.H. Lauryssen en mr. H.H.E. Boomgaart, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P.H. Boersma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 november 2018.
Bijlage
De vorderingen benadeelde partij
De na te noemen benadeelde partijen hebben zich ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde met een vordering tot betaling van schadevergoeding gevoegd in dit strafproces. Deze vorderingen houden, kort en zakelijk weergegeven, al dan niet na wijziging ter terechtzitting van 2 oktober 2018, het volgende in.
Daarbij merkt de rechtbank op dat waar zij uit de onderliggende stukken heeft begrepen dat de inleg voor de overeengekomen obligatielening ook ziet op de betaalde emissiekosten, zij dat tussen haakjes heeft vermeld.
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]
[bijlage]

Voetnoten

1.ECLI:NL:HR:2008:BD2578, ro. 3.12.1.
3.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen. Voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering betreft, zijn de bewijsmiddelen telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
4.Schriftelijke stukken, zijnde diverse uittreksels uit Handelsregisters met betrekking tot [vennootschap 1] , D-006.
5.Een schriftelijk stuk, zijnde de aangifte van de AFM van 4 mei 2010, D-1, p. 3.
6.Schriftelijke stukken, zijnde verschillende, gelijkluidende exemplaren van het Prospectus Biodieselfabriek Ennshafen Oostenrijk, D-051, CD 1-4, p. 329-376, en CD 1-17. (Hierna zal steeds enkel worden verwezen naar D‑051.)
7.Een proces-verbaal van geldstroom totaal in en hoeveel naar Oostenrijk van 5 november 2010, AH-016, p. 2 en bijlage AH-016A.
8.Een schriftelijk stuk, zijnde het Prospectus Biodieselfabriek Ennshafen Oostenrijk, D-051, p. 16 en 28.
9.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 december 2017.
10.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 1 oktober 2018.
11.Schriftelijke stukken, zijnde diverse uittreksels uit Handelsregisters met betrekking tot [vennootschap 3] , D‑007.
12.Een schriftelijk stuk, zijnde de aangifte van de AFM van 4 mei 2010, D-1, p. 3, en schriftelijke stukken, zijnde diverse uittreksels uit Handelsregisters met betrekking tot [vennootschap 1] , D-006.
13.Een schriftelijk stuk, zijnde de aangifte van de AFM van 4 mei 2010, D-1, p. 2-3, en een schriftelijk stuk, zijnde het Prospectus Biodieselfabriek Ennshafen Oostenrijk, D-051, p. 40.
14.Schriftelijke stukken, zijnde diverse uittreksels uit Handelsregisters met betrekking tot [vennootschap 4] , D-005.
15.De verklaring van [verdachte] afgelegd ter terechtzitting van 8 december 2017.
16.Schriftelijke stukken, zijnde diverse uittreksels uit Handelsregisters met betrekking tot [vennootschap 5] , D‑004.
17.Een schriftelijk stuk, zijnde het Prospectus Biodieselfabriek Ennshafen Oostenrijk, D-051, p. 40.
18.Schriftelijke stukken, zijnde diverse uittreksel uit het Handelsregister met betrekking tot [vennootschap 6] , D-003.
19.Een proces-verbaal van geldstroom totaal in en hoeveel naar Oostenrijk van 5 november 2010, AH-016, p. 2 en bijlage AH-016A, en een proces-verbaal van voeging uit bankgegevens van 15 augustus 2012, AH-019, inclusief bijlage AH-019B.
20.Een schriftelijk stuk, zijnde een geldstromenschema naar bankrekeningen van verdachten en rechtspersonen, D-355.
21.Een schriftelijk stuk, zijnde een geldstromenschema met betrekking tot onder andere [vennootschap 2] ., D-355, een proces-verbaal van bevindingen inzake zakelijke bankrekeningen van 20 februari 2012, SFO AH-044, p. 2, en schriftelijk stukken, zijnde documenten van ING Bank met betrekking tot de bankrekening ten name van [vennootschap 2] , D-345.
22.Een schriftelijk stuk, zijnde een geldstromenschema met betrekking tot [medeverdachte 1] en [verdachte] en gelieerde rechtspersonen, D-356, een schriftelijk stuk, zijnde een geldstromenschema met betrekking tot onder andere [vennootschap 10] en [vennootschap 11] , D-355, een proces-verbaal van voeging uit bankgegevens van 15 augustus 2012, AH-019, inclusief bijlage AH-019B, schriftelijke stukken, zijnde documenten van ING Bank met betrekking tot de bankrekening ten name van [vennootschap 10] , D-407, en een schriftelijk stuk, zijnde een machtiging voor internetbankieren met betrekking tot de bankrekening ten name van [vennootschap 11] , D-408.
23.Een schriftelijk stuk, zijnde een geldstromenschema met betrekking tot [medeverdachte 2] en gelieerde rechtspersonen, D‑359, en een proces-verbaal van voeging uit bankgegevens van 15 augustus 2012, AH-019, inclusief bijlage AH-019B.
25.NJ 2004/681.
26.Een schriftelijk stuk, zijnde het Prospectus Biodieselfabriek Ennshafen Oostenrijk, D-051, p. 13 en 17.
27.Een schriftelijk stuk, zijnde een koopovereenkomst inzake [vennootschap 2] ., D-083, p. 1.
28.Een schriftelijk stuk, zijnde een kwitantie van 1 februari 2007, IS 25.
29.Een schriftelijk stuk, zijnde een trustovereenkomst inzake [vennootschap 2] ., D-084.
30.Een proces-verbaal van aanvang van 8 februari 2011, AH-014, p. 11.
31.Schriftelijke stukken, zijnde e-mailberichten van 5 maart 2007 aan beleggers met als bijlage het Prospectus Biodieselfabriek Ennshafen Oostenrijk, IS 79 tot en met IS 82.
32.Een proces-verbaal van verschillende versies prospectus van 11 juli 2012, AH-060, en het overzichtsproces-verbaal van 23 november 2012, OPV-01, p. 82-84.
33.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 december 2017.
34.Zie onder meer ECLI:NL:HR:2016:2892.
35.Zie onder meer ECLI:NL:HR:2012:BX3620.
36.Conclusie AG Hofstee bij HR 8 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:859.
37.Een schriftelijk stuk, zijnde een e-mail van 12 januari 2017, IS 22, p. 5-7.
38.Een proces-verbaal van getuigenverhoor van 17 mei 2011, G-002, p. 2.
39.Zie onder meer processen-verbaal van getuigenverhoren van respectievelijk 8 juni 2011, 10 juni 2011 en 21 juni 2011, G-005, p. 2, G-006, p. 2, en G-008, p. 2.
40.Een schriftelijk stuk, zijnde het Prospectus Biodieselfabriek Ennshafen Oostenrijk, D-051, p. 28 en p. 11.
41.Een schriftelijk stuk, zijnde het Prospectus Biodieselfabriek Ennshafen Oostenrijk, D-051, p. 32 en p. 35.
42.Een proces-verbaal van geldstroom totaal in en hoeveel naar Oostenrijk van 5 november 2010, AH-016, p. 2.
43.Een proces-verbaal van ambtshandeling inzake de verdeling van beleggersgelden van 26 april 2012, SFO AH‑051, waarin wordt verwezen naar de processen-verbaal SFO AH-040, SFO AH-048, SFO AH-050 en SFO AH-053.
44.Een schriftelijk stuk, zijnde een overzicht van de ING-rekening [rekeningnummer] van [vennootschap 6] , D-369, p. 1-2.
45.Een proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot gemaakte kosten door [verdachte] en/of [medeverdachte 1] en gelieerde vennootschappen van 26 april 2012, SFO AH-059.
46.Een proces-verbaal van ambtshandeling inzake de verdeling van beleggersgelden van 26 april 2012, SFO AH‑051, waarin wordt verwezen naar de processen-verbaal SFO AH-048, SFO AH-050 en SFO AH-053.
47.Een proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot kosten betaald van rekeningen [medeverdachte 2] of gelieerde vennootschappen van 20 april 2012, SFO AH-058.
48.Een schriftelijk stuk, zijnde een brief van 6 oktober 2009 namens Barents Krans aan de AFM, CD 2-12, bijlage 10, p. 85.
49.Een schriftelijk stuk, zijnde een brief van 6 oktober 2009 namens Barents Krans aan de AFM, CD 2-12, bijlage 10, p. 91.
50.Het totaal van overboekingen ten gunste van [verdachte] voor een bedrag van € 1.409.967,82 minus gemaakte kosten voor een bedrag van € 1.227,98.
51.Het totaal van overboekingen ten gunste van [medeverdachte 2] voor een bedrag van € 538.766,99 minus gemaakte kosten voor een bedrag van € 35.038,79.
52.Een schriftelijk stuk, zijnde een overzicht van de ING bankrekening [rekeningnummer] van [vennootschap 6] D-369, p. 1, en een schriftelijk stuk, zijnde een kwitantie van 1 februari 2007, IS 25.
53.De optelling van de onttrekkingen ten gunste van [verdachte] voor een bedrag van € 1.408.739,84, waaronder het door [medeverdachte 3] overgeboekte bedrag van € 10.000,-, onderscheidenlijk [medeverdachte 2] voor een bedrag van € 503.728,20.
54.Het overzichtsproces-verbaal van 23 november 2012, OPV-01, p. 125.
55.Een schriftelijk stuk, zijnde een overzicht van de ING-rekening [rekeningnummer] van [vennootschap 6] , D-369, p. 1-2.
56.Het overzichtsproces-verbaal van 23 november 2012, OPV-01, p. 127.
57.Het overzichtsproces-verbaal van 23 november 2012, OPV-01, p. 125.
58.Een schriftelijk stuk, zijnde het uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel betreffende [vennootschap 8] van 30 juni 2010, D-008.
59.Een schriftelijk stuk, zijnde het uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel betreffende [vennootschap 9] van 30 juni 2010, D-009.
60.Het overzichtsproces-verbaal van 23 november 2012, OPV-01, p. 128.
61.Een proces-verbaal van het Bureau Ontnemingswetgeving OM van 19 november 2012, SFO AH-007, p. 9 en p. 14-17.
62.Het overzichtsproces-verbaal van 23 november 2012, OPV-01, p. 129.
63.Het overzichtsproces-verbaal van 23 november 2012, OPV-01, p. 129.
64.Het overzichtsproces-verbaal van 23 november 2012, OPV-01, p. 130.
65.Een proces-verbaal van bevindingen inzake binnengekomen beleggersgeld op Luxemburgse rekeningen van 13 februari 2012, SFO AH-053, p. 2.
66.Een proces-verbaal van bevindingen inzake binnengekomen beleggersgeld op Luxemburgse rekeningen van 13 februari 2012, SFO AH-053, p. 1.
67.Het overzichtsproces-verbaal van 23 november 2012, OPV-01, p. 130.
68.Een proces-verbaal van het Bureau Ontnemingswetgeving OM van 19 november 2012, SFO AH-007, p. 23.
69.Het overzichtsproces-verbaal van 23 november 2012, OPV-01, p. 130.
70.Een proces-verbaal inzake Venture Agreement van $ 200.000 van 19 maart 2012, SFO AH-036, p. 1.
71.Een proces-verbaal van bevindingen inzake binnengekomen beleggersgeld op Luxemburgse rekeningen van 13 februari 2012, SFO AH-053, p. 1.
72.Het overzichtsproces-verbaal van 23 november 2012, OPV-01, p. 131.
73.Een proces-verbaal van bevindingen inzake binnengekomen beleggersgeld op Luxemburgse rekeningen van 13 februari 2012, SFO AH-053, p. 2.
74.Het overzichtsproces-verbaal van 23 november 2012, OPV-01, p. 125.
75.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 1 oktober 2018.
76.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte van 7 maart 2012, V003-04, p. 5.
77.Een proces-verbaal van aanhouding van 5 maart 2012, VERD01-01.
78.De optelling van het medeplegen van het witwassen van een bedrag van € 23.000,- onderscheidenlijk € 1.408.739,84.
79.ECLI:NL:HR:2008:BD2578, ro. 3.13.1-3.14.
80.ECLI:HR:2005:AS9225.
81.De gevorderde rechtsbijstandskosten ad € 7.377,21 minus de toegewezen proceskosten in de civiele procedure ad € 1.792,21.
82.De optelling van de onttrekkingen ten gunste van [verdachte] voor een bedrag van € 1.408.739,84 onderscheidenlijk [medeverdachte 2] voor een bedrag van € 503.728,20 en het aankoopbedrag van [vennootschap 2] en [vennootschap 10] voor een bedrag van € 23.000,.