ECLI:NL:RBNHO:2018:874

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 februari 2018
Publicatiedatum
6 februari 2018
Zaaknummer
C/15/255030
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij verkeersongeval tussen auto en fietser met beroep op overmacht

In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Noord-Holland, is een geschil ontstaan naar aanleiding van een verkeersongeval dat plaatsvond op 8 april 2012. De eiseres, aangeduid als [K], fietste samen met haar echtgenoot op de Omloop in Schoorl, toen zij in een bocht een auto, bestuurd door [B], tegenkwam. [K] viel van haar fiets en liep daarbij letsel op. De automobilist, [B], beroept zich op overmacht en stelt dat hij geen verwijt kan worden gemaakt voor het ongeval. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van het ongeval onderzocht, waarbij getuigenverklaringen zijn gehoord en een descente heeft plaatsgevonden. De rechtbank concludeert dat [B] op zijn eigen rechter weghelft reed en dat er voldoende ruimte was voor [K] om langs de auto te fietsen. De rechtbank oordeelt dat [K] is gevallen door een schrikreactie en niet door een aanrijding met de auto. Het beroep op overmacht van [B] wordt gehonoreerd, wat leidt tot afwijzing van de vordering van [K]. Tevens wordt [K] veroordeeld in de proceskosten van [B] en Allianz, die gezamenlijk zijn begroot op € 1.974,-.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/255030 / HA ZA 17-125
Vonnis van 14 februari 2018 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiseres],
[woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. T. Teke te Amsterdam,
tegen
1. naamloze vennootschap naar Belgisch recht
ALLIANZ BENELUX N.V.,
gevestigd te Brussel, mede kantoorhoudende te Rotterdam,
2.
[gedaagde],
[woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. H.A. Kragt te Arnhem.
Partijen zullen hierna [K] en gedaagden Allianz respectievelijk [B] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • dagvaardingen d.d. 23 en 25 januari 2017
  • conclusie van antwoord
  • tussenvonnis van 12 april 2017
  • akte aan de zijde van [B] , met producties
  • het proces-verbaal van comparitie en van descente van 22 januari 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op paaszondag 8 april 2012 reed [B] met zijn echtgenote in zijn personenauto Fiat 500 op de openbare weg Omloop te Schoorl. Daar reed hij een bocht naar links in.
(
opmerking rechtbank: op de hierna af te beelden foto’s – genomen tijdens de descente – staat op de weg een onderbroken witte streep. Partijen zijn het erover eens dat die strepen er op 8 april 2012 niet stonden en dat die later zijn aangebracht)
(De situatie ter plaatse, gezien vanuit de rijrichting rijrichting van [B] )
2.2.
Op datzelfde moment reden [K] en haar echtgenoot op de fiets op de Omloop. Zij naderden de bocht vanuit de tegenovergestelde richting. [K] fietste achter haar echtgenoot.
(De situatie ter plaatse, gezien vanuit de rijrichting rijrichting van [K] )
2.3.
Op het moment dat [K] de auto van [B] zag, heeft zij geremd en haar stuur naar rechts gedraaid. Zij is van haar fiets gevallen en op het asfalt terechtgekomen, naast de auto van [B] . [K] is daarbij op haar linkerbeen terechtgekomen. Alleen de rugzak van [K] heeft de auto van [B] geraakt.
[B] heeft [K] naar haar vakantiehuis gebracht. De gevolgen leken mee te vallen.
[K] is later toch naar het ziekenhuis gegaan.
Onder het kopje “Anamnese” staat op het formulier van 8 april 2012 van de spoedeisende hulp van het Medisch Centrum Alkmaar vermeld:
“A/ op vakantie in NL, op mountainbike met flinke snelheid in de bocht met linkerzijde tegen auto die langzaamrijdend tegemoet kwam.”
Uit onderzoek bleek dat [K] haar pols had gebroken en haar onderbeen op twee plaatsen, namelijk de enkel en de bovenkant van het scheenbeen (vlak onder de knie).
2.4.
[K] is op een bepaald moment arbeidsongeschikt verklaard om haar werk als lerares (23 van de 28 lesuren) te verrichten. Zij heeft daartegen bezwaar aangetekend. Als gevolg daarvan kon zij na een reïntegratiefase weer werken. Het aantal uren is vervolgens naar 19 uren teruggebracht.
Tijdens de comparitie van partijen verklaarde [K] dat zij inmiddels niet meer werkt en in december 2017 herkeurd is. Zij verklaarde tevens door een psychotherapeut te worden behandeld in verband met een posttraumatisch stresssyndroom als gevolg van het ongeval.
2.5.
[K] heeft op een bepaald moment na het ongeval een schriftelijke verklaring opgesteld. Deze luidt, voor zover voor deze zaak relevant, als volgt:
“Ich fuhr hinter meinem Mann auf der rechten Seite des Weges. Beim Einfahren in eine Rechtskurve, die etwa wie ein 90 Grad Winkel verläuft und somit nicht einsehbar war, kam uns ein Auto entgegen. Da die Stelle nicht breit ist und ich bremsen musste, fiel ich mit dem Rad auf die linke Seite. Der Aufprall auf den Asphalt traf zuerst mein Knie. Dan rutschte ich weiter an die linke Fahrzeugseite des entgegenkommenden Autos und lag am Vorderrad.”
2.6.
[B] heeft op 7 mei 2012 een schriftelijke verklaring afgelegd. Voor zover voor deze zaak relevant, luidt deze als volgt:
“De mevrouw (…) reed achter haar man aan. Zij dacht dat het een fietspad was en verwachtte dus ook geen auto, maar het was een gewone kleine asfaltweg voor alle verkeer open gesteld, dus het was helaas haar eigen schuld; heeft ze ook gezegd, anders hadden ook wel verzekeringspapieren ingevuld en dat was nu niet aan de orde. Zij reden overigens wel heel snel op hun sportfietsen, ik denk 25 km/h.Dus, toen ik de bocht om kwam, zag haar man, die voorop reed, mij nog op tijd, maar zij had dus te veel de buitenbocht genomen en moest naar binnen sturen en remmen en verloor daarbij de macht over het stuur en viel van de fiets richting asfalt en gleed toen door richting mijn linkerdeur en raakte die nog net met haar rugtas. Ik stond toen al stil, want ik reed die bocht door met een snelheid van misschien 15 km/h.”

3.Het geschil

3.1.
[K] vordert dat voor recht wordt verklaard dat gedaagden als hoofdelijke schuldenaren verplicht zijn de schade van [K] ten gevolge van het ongeval te vergoeden.
3.2.
[B] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ter zitting heeft de advocaat van [K] de vordering nader toegelicht. Bedoeld is om in deze procedure vast te stellen of [B] aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval. De rechtbank zal daar ook van uit gaan.
4.2.
Hoewel er tussen [B] en [K] geen aanrijding heeft plaatsgevonden, is de Fiat 500 van [B] wel “betrokken” bij een verkeersongeval. Daarom is op deze situatie artikel 185 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing. Dat luidt:
“Indien een motorrijtuig waarmee op de weg wordt gereden, betrokken is bij een verkeersongeval waardoor schade wordt toegebracht aan, niet door dat motorrijtuig vervoerde, personen of zaken, is de eigenaar van het motorrijtuig (…) verplicht om die schade te vergoeden, tenzij aannemelijk is dat het ongeval is te wijten aan overmacht (…).”
Het uitgangspunt is in deze zaak dus aansprakelijkheid van [B] , tenzij aannemelijk is dat er sprake is van overmacht. Dat laatste is het standpunt van [B] in deze procedure en hij doet een beroep op deze uitzonderingsbepaling.
4.3.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan een beroep op overmacht als bedoeld in artikel 185 WVW alleen kan slagen indien [B] ten aanzien van de wijze waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Daarbij moet hij ook rekening houden met eventuele fouten van andere weggebruikers daaronder begrepen het slachtoffer zelf. (HR 22 mei 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0616 en HR 4 oktober 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2155).
Het is daarom aan [B] om de feiten te stellen en aannemelijk te maken dat het ongeval is te wijten aan overmacht.
4.4.
[B] heeft een en ander onderkend en aan de rechtbank verzocht om een voorlopig getuigenverhoor te gelasten. Dat verzoek is toegewezen en de vier betrokken personen zijn in december 2017 als getuige onder ede door de rechter-commissaris gehoord.
4.4.1.
[B] verklaarde onder meer als volgt:
“Op 8 april 2012 reed ik in mijn auto, een fiat 500 (…) en mijn vrouw zat als passagier naast mij. Dit was een bekende plek voor ons omdat we een vakantiehuisje in Schoorl hadden. We hadden absoluut geen haast, we reden een wat wij noemen ‘dbo’ dat wil zeggen een doelloos blokje om. (…)
Het zicht op tegemoetkomend verkeer was beperkt door een bomenhaag, die haag liep met de bocht mee. Toen ik de bocht uitkwam zag ik dat twee fietsers mij met hoge snelheid tegemoet kwamen. Die hoge snelheid leid ik onder meer af uit het feit dat ik zag dat ze andere fietsers inhaalden. Ik schat hun snelheid minstens op 25 kilometer per uur. Het was ook een sportief stel op sportieve fietsen. De fietsers reden achter elkaar, de man voorop. Ze reden absoluut niet aan hun rechterkant van de weg. De man week uit voor mijn auto naar rechts, daar was ook voldoende tijd voor. Volgens mij passeerde hij mij op een normale manier aan de bestuurderskant van mijn auto. (…) Op het moment dat hij mij passeerde reed ik nog wel, met een snelheid van ongeveer 10 á 15 kilometer per uur.
De vrouw reed kort achter de man volgens mij zag ze mij pas toen ze mijn auto op korte afstand was genaderd. Toen ze mij zag remde ze en tegelijk stuurde ze abrupt naar rechts. Ongeveer op het moment dat zij naar rechts stuurde stond ik stil. Zij viel naast mijn auto op de weg. Er was voor haar voldoende ruimte om mijn auto (voor haar rechts) te passeren. Ze heeft mijn auto niet geraakt, alleen haar rugtas, die op dat moment van haar afviel, raakte mijn voorportier.
Ik reed niet uiterst rechts met mijn auto, maar ook absoluut niet in het midden van de weg. De vrouw op de fiets reed meer op mijn weghelft dat op de hare, dus links van het midden gezien haar rijrichting. Zij bleef anders dan haar man deze koers aanhouden totdat ze vlak bij mijn auto was. Ze reageerde dus pas op het laatste moment op de aanwezigheid van mijn auto. (…)
Ter plaatse van het ongeval heeft de vrouw nog gezegd dat ze hard reed en dat ze dacht dat ze op een fietspad reed, zodat ze geen auto verwachtte.”
Bij gelegenheid van de descente heeft [B] in zijn eigen auto (dezelfde als tijdens het ongeval in 2012) gereden, zoals hij dat volgens zijn eigen verklaring in 2012 ook heeft gedaan. Op onderstaande foto staat de auto stil op de plaats, waar volgens [B] hij destijds ook stil stond, nadat [K] was gevallen.
4.4.2.
De echtgenote van [B] verklaarde als getuige onder meer het volgende:
“Ik reed als passagier mee in de auto die door mijn man werd bestuurd. Ik keek wel om mij heen maar lette ook wel ook de weg. Dat was in elk geval zo toen we de haakse bocht naar links naderden waar het ongeval heeft plaatsgevonden. Op die plek heb je heel slecht zicht op tegemoetkomend verkeer. Er staat namelijk aan de linkerkant van de weg een hoeveelheid struiken die vrijwel de hele bocht doorloopt. Bij het naderen van de bocht heeft mijn man vaart geminderd, dat kan ook niet anders. Ik schat dat hij vlak voor de bocht misschien 15 kilometer per uur heeft gereden, maar ik heb toen niet op de teller gekeken.
Toen we met de voorkant van de auto net de bocht voorbij waren zag ik twee fietsers naderen ze reden achter elkaar, niet in een kaarsrechte lijn. De onderlinge afstand tussen beide was heel klein. Ze reden behoorlijk snel, hun snelheid zou ik niet kunnen schatten, maar ik zou zeggen dat ze aan het racen waren. Ik heb ook nog andere fietsers en ook voetgangers op de weggedeelte gezien. Die andere fietser reden minder hard. Ik heb niet gezien dat de twee fietsers die ons tegemoetkwamen andere fietsers hebben ingehaald.
De mannelijke fietser zag ons kennelijk eerder dan de vrouw en kon ons nog ontwijken. Volgens mij kwam hij in de berm terecht, maar voor zover ik weet is hij niet gevallen. Op het moment dat de man ons passeerde stonden we volgens mij zo goed als stil.
Mijn man reed rechts we reden op onze eigen rechter weghelft. Er was links van ons op de weg genoeg ruimte voor een eventueel tegemoetkomende personenauto om ons te kunnen passeren. De fietsers reden in eerste instantie ongeveer op het midden van de weg. Nadat de man was uitgeweken reed hij aan de, gezien zijn rijrichting, rechterkant van de weg. De vrouw is gevallen omdat ze zowel onze auto als haar man vlak voor haar moest zien te ontwijken, ze probeerde dat door haar stuur in een keer naar rechts om te gooien. Of ze ook nog geremd heeft zou ik niet durven zeggen. Op het moment dat de vrouw viel stond onze auto stil. Zij heeft alleen met haar rugtas onze auto geraakt. Na haar val lag ze geheel op het wegdek aan de linkerkant van onze auto evenals haar fiets.
Op de plek van het ongeval heeft de vrouw ons nog gezegd dat ze dacht dat het een fietspad was en dat ze geen auto verwachtte ook heeft ze gezegd dat ze net nieuwe fietsen hadden en dat ze die aan het uitproberen waren.”
4.4.3.
[K] verklaarde als getuige zelf als volgt:
“Op 8 april 2012 reed ik in gezelschap van mijn man op de fiets over de Omloop in Schoorl. We waren op de terugweg naar ons vakantiehuis. Op een gegeven moment is er in die weg een haakse bocht naar rechts, waar men door de hoge begroeiing geen zicht heeft op eventueel tegemoetkomend verkeer. Die begroeiing loopt als het ware met de bocht mee en er zijn geen openingen in. Mijn man reed voorop en ik een meter of 10 erachter. Op het rechte stuk dat aan de bocht voorafgaat reden we hooguit 15 á 20 kilometer per uur. Precies weet ik het niet want we hebben geen snelheidsmeter op onze fiets. Bij het naderen van de bocht heb ik nog iets vaart geminderd. In verband met andere verkeersdeelnemers, onder andere voetgangers, reed ik voorzichtig. Ik was oplettend, ik was niet aan het dromen. Ik reed net als mijn man aan de rechterkant van de weg.
De tegemoetkomende auto zag ik plotseling toen ik nog op het rechte stuk reed. Ik kan niet zeggen hoever de auto toen van mij af was maar ik herinner me nog goed het gevoel van angst. Het beeld dat ik nog steeds voor ogen heb is dat van de auto vlak voor mij, ik schrok en moest iets doen om een aanrijding te voorkomen. Ik heb toen sterk geremd en wilde naar rechts afwijken daardoor ben ik gevallen met de linkerkant van mijn lichaam op het wegdek. Ik ben dus niet gevallen door een aanraking met de auto maar door de combinatie van het plotseling remmen en naar rechts sturen. Ik ben op het wegdek gevallen, eerst met mijn knie. Vervolgens ben ik even bewusteloos geraakt.
De auto reed op mijn weghelft dus gezien zijn rijrichting aan de linkerkant van de weg. Hij nam als het ware de binnenbocht uiteindelijk lag ik zijdelings naast het voorwiel van de auto. Over de snelheid van de auto kan ik niets zeggen, maar wel kwam hij zo plotseling de bocht om dat ik daarvan schrok. Hoe mijn man de auto heeft kunnen ontwijken heb ik niet kunnen zien, dat speelde zich af net voorbij de bocht.
De weg was heel smal en omdat ik eerder geen auto’s had gezien verwachtte ik die ook niet. Er reden op dat moment alleen maar fietsers en er liepen voetgangers. Overigens kwam mijn schrikreactie niet door de auto op zich, maar door de positie van de auto op de weg, namelijk op mijn weghelft. Het kan best zijn dat ik tegenover de bestuurder van de auto en zijn vrouw heb uitgesproken dat ik geen auto’s verwachtte. Voor de rest was ik zo in shock dat ik niet kon inschatten wat er was gebeurd.”
Ook [K] heeft tijdens de descente aangegeven hoe de auto van [B] destijds zou hebben gereden. Dat wordt zichtbaar gemaakt door onderstaande foto.
4.4.4.
Ten slotte heeft ook de echtgenoot van [K] als getuige een verklaring afgelegd, voor zover relevant luidende als volgt:
“Op 8 april 2012 fietste ik met mijn echtgenote over de omloop in Schoorl, op weg naar ons vakantiehuis. Op deze weg vond het ongeval plaats waarbij mijn vrouw gewond is geraakt. Dat was op de plek waar de weg een bocht van 90 graden naar rechts maakt. Er was op die plek geen zicht op tegemoetkomend verkeer door de begroeiing langs de kant van de weg. (…) Wij fietsten achter elkaar, ik reed voorop, ik weet niet hoever mijn vrouw achter mij reed. Toen ik in de bocht reed zag ik de tegemoetkomende auto op dat moment was de afstand tussen mij en de auto ongeveer 10 meter, in elk geval was de afstand zo kort dat ik niet goed meer kon uitwijken. Ik heb hard geremd, ik moest uitwijken naar de rechterberm en ben toen over mijn stuur heen in de berm aan de rechterkant van de weg gevallen. Op het moment dat ik de auto passeerde reed die nog, maar ik zou niet durven zeggen met welke snelheid.
Op onze fietsen zitten geen snelheidsmeters. Ik schat dat ik met een snelheid van 15 á 20 kilometer per uur de bocht in reed, maar eerder 15 dan 20. Daarvoor zal ik waarschijnlijk harder hebben gereden, want dat is een recht stuk. We reden allebei op een mountainbike.
(…) Ik kan me niet herinneren dat ik fietsers heb gezien op het rechte stuk voor de bocht, ik herinner me alleen wandelaars we hebben daar ook geen fietsers ingehaald.
Toen ik langs de auto reed was de ruimte tussen de auto en de berm krap, maximaal één meter. De auto zat behoorlijk op mijn weghelft, aan de andere kant van de auto moet dus meer ruimte geweest zijn.
Ik heb niet gezien hoe mijn vrouw ten val is gekomen. Nadat ik was opgestaan uit de berm ben ik een stukje teruggelopen en zag toen mijn vrouw op de weg liggen. Ook haar fiets lag op de weg. Zij lag net voor de bocht, terwijl ik net na de bocht in de berm was beland. (…) Voordat ik de bocht inreed reed ik aan de rechterzijde van de weg, zoals ingetekend op schets 1. Ik heb niet gezien dat mijn vrouw precies achter mij reed, maar nam aan dat dat het geval was, omdat het onze gewoonte is rechts te rijden.”
4.5.
Op grond van de schriftelijke stukken, voormelde getuigenverklaringen en de eigen waarneming tijdens de descente komt de rechtbank tot de volgende vaststelling van de omstandigheden tijdens het ongeval.
Het betreft hier een openbare weg, opengesteld voor alle verkeer, waarvoor een maximumsnelheid van 50 km/uur gold.
De weg maakt een bocht. Het is echter geen echte haakse bocht, maar een ronde bocht, waardoor de rijrichting uiteindelijk 90 graden draait.
Het zicht is vanuit beide zijden van de bocht dermate beperkt, dat tegenliggers pas kunnen worden gezien als deze in de bocht rijden. Vanuit [B] gezien was er links begroeiing en een schutting, waardoor het uitzicht werd belemmerd. Voor [K] gold datzelfde, maar dan voor haar rechts.
[B] kan de fietsers niet hebben gezien, voordat hij de bocht uitkwam of op zijn vroegst toen hij in de bocht reed. Alle getuigen verklaren immers dat de fietsers toen nog op het rechte stuk reden.
De Fiat reed langzaam de bocht in, ongeveer 15 km/uur.
De fietsers reden in ieder geval minstens zo snel, mogelijk zelfs 20 of 25 km/uur.
De echtgenoot van [K] kon nog langs de Fiat rijden.
[K] is bij haar val op het asfalt terechtgekomen tussen de auto en de berm en haar fiets ook.
[K] heeft de auto niet geraakt. Het letsel van [K] is ontstaan door de val op het asfalt.
4.6.
Om te bepalen of [B] rechtens iets valt te verwijten, is onder meer van belang in hoeverre hij de fietsers heeft kunnen zien aankomen. Tijdens de descente heeft de rechtbank vastgesteld dat er alleen zicht over de weg zelf was. Op het moment dat [B] de bocht in reed, heeft hij de fietsers nog niet kunnen zien aankomen.
4.7.
De plaatselijk toegestane maximumsnelheid is 50 km/uur. [B] diende zijn snelheid echter sterk te verminderen, gelet op het slechte uitzicht dat hij had. Daarbij diende hij ook rekening te houden met verkeer dat hem om de bocht tegemoet kwam en niet uiterst rechts reed. Alle betrokkenen verklaren dat [B] langzaam, ongeveer 15 km/uur reed. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [B] zijn snelheid daarmee voldoende teruggebracht om voorzichtig genoeg de bocht te kunnen nemen, ook als hij rekening diende te houden met onverwachte manoeuvres door ander verkeer.
Ter zitting heeft de advocaat van [K] gesteld dat [B] had moeten gaan stilstaan. Dat verweer wordt verworpen, alleen al omdat volstrekt onduidelijk is op welk punt [B] dat dan had moeten doen. Met name omdat de bocht geleidelijk verloopt, is het voldoende om deze met gepaste snelheid door te rijden, als dat maar aan de buitenzijde van de weg gebeurt.
4.8.
Daarmee komt de rechtbank op de belangrijkste vraag: op welk deel van de weg [B] heeft gereden.
[B] en zijn echtgenote verklaren dat [B] op zijn eigen rechter weghelft reed en dat er voldoende ruimte was voor een fietser om daarlangs te kunnen rijden.
De echtgenoot van [K] heeft verklaard dat de ruimte krap was, ongeveer één meter. Dat standpunt komt overeen met de positie van de auto, zoals [K] die tijdens de descente heeft aangewezen (zie hiervoor, 4.4.3).
Het standpunt van [K] komt echter niet overeen met de plaats waar [K] en haar fiets zijn terechtgekomen. Alle betrokkenen verklaren immers dat zij op het asfalt lag, tussen de auto en de berm. Dat duidt erop dat er nog voldoende ruimte was om langs de auto te fietsen, zoals [B] tijdens de descente heeft aangewezen (zie hiervoor, 4.4.1).
Het lijkt er veeleer op dat [K] is geschrokken van de Fiat die de bocht om kwam, omdat zij die daar niet had verwacht. Als gevolg van de schrik heeft zij gereageerd door te remmen en naar rechts te sturen en is zij daardoor gevallen.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat er voor [K] nog voldoende ruimte moet zijn geweest om langs de auto van [B] te rijden.
4.9.
Op grond van al het voorgaande luidt de conclusie dat [B] in deze zaak rechtens geen verwijt valt te maken. Hij heeft aannemelijk gemaakt dat aan zijn kant sprake is van overmacht. Hij heeft niet anders kunnen handelen dan hij heeft gedaan om een ongeval te voorkomen.
Het beroep op overmacht slaagt en dat betekent dat de vordering zal worden afgewezen.
Wat partijen overigens nog naar voren hebben gebracht, kan daarom onbesproken blijven.
4.10.
[K] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [B] en Allianz gezamenlijk worden begroot op:
- griffierecht € 618,00
- salaris advocaat €
1.356,00(3,0 punt × tarief € 452,00)
Totaal € 1.974,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [K] in de proceskosten, aan de zijde van Allianz en [B] gezamenlijk tot op heden begroot op € 1.974,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de 15e dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is bij vervroeging gewezen door mr. L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2018. [1]

Voetnoten

1.type: LJS