ECLI:NL:RBNHO:2018:84

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 januari 2018
Publicatiedatum
4 januari 2018
Zaaknummer
17/4909
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake handhaving Wet natuurbescherming

Op 4 januari 2018 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een verzetzaak van de Stichting Flora- en fauna Bescherming tegen een eerdere uitspraak van 8 november 2017, waarin het beroep van de Stichting tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar handhavingsverzoek niet-ontvankelijk werd verklaard. De Stichting had op 5 november 2017 handhaving verzocht tegen werkzaamheden die mogelijk in strijd waren met de Wet natuurbescherming. De rechtbank oordeelde dat de beslistermijn voor het handhavingsverzoek nog niet was verstreken, waardoor het beroep prematuur was.

In het verzet werd aangevoerd dat de beslistermijn niet 3,5 uur was, maar 35 uur, en dat de korte termijn gerechtvaardigd was vanwege de aanvang van bouwwerkzaamheden die ernstige schade aan fauna konden veroorzaken. De verzetrechter beoordeelde of de rechtbank terecht had geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk was. De rechter concludeerde dat de tijd die Gedeputeerde Staten was gegund om onderzoek te doen naar de gestelde overtredingen, namelijk tien kantooruren, te kort was om een deugdelijk onderzoek te verrichten. Dit betekende dat de beslistermijn op het moment van het instellen van het beroep nog niet was overschreden.

De rechtbank handhaafde haar eerdere oordeel en verklaarde het verzet ongegrond, waardoor de uitspraak van 8 november 2017 in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/4909 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 januari 2018 op het verzet van

Sichting Flora- en fauna Bescherming (hierna: de Stichting) te Amsterdam,

(gemachtigden: C.T. de Graaf en B. de Graaf-Both).

Procesverloop

De Stichting heeft tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek om handhaving van 5 november 2017 beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 8 november 2017 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De Stichting heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
De Stichting heeft verzocht om op een zitting te worden gehoord. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2017. De Stichting heeft zich aldaar laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat naar het oordeel van de rechtbank de beslistermijn op het handhavingsverzoek nog niet was verstreken zodat er geen sprake was van met een besluit gelijk te stellen niet tijdig beslissen waartegen beroep openstond.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de verzetrechter uitsluitend of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is en of daarover in redelijkheid geen twijfel kan bestaan zodat een zitting (in eerste instantie) achterweg kon blijven.
3. De Stichting voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat de door haar in acht genomen beslistermijn op het handhavingsverzoek niet 3,5 uur was, zoals door de rechtbank gesteld, maar 35 uur. Daarnaast stelt zij dat een zeer korte beslistermijn gerechtvaardigd was aangezien de aanvang van bouwwerkzaamheden op 6 november 2017 leidde tot ernstige en onomkeerbare overtredingen van de bepalingen in de Wet natuurbescherming (Wnb).
4. De verzetrechter stelt vast dat in het onderhavige verzet centraal staat de beslistermijn op het handhavingsverzoek van de Stichting. Indien die termijn nog niet verstreken was op het moment dat de Stichting beroep instelde, dan is dat beroep prematuur en dus niet-ontvankelijk.
5. Artikel 4:13, eerste lid van de Awb bepaalt dat een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag. Ná het verstrijken van de redelijke termijn kan de aanvrager zich op het standpunt stellen dat de beschikking niet tijdig gegeven is, en kan belanghebbende op voet van artikel 7:1, onder f juncto artikel 8:55b van de Awb direct beroep instellen bij de bestuursrechter tegen het uitblijven van een besluit. Wat een redelijke termijn is, hangt af van de feitelijke omstandigheden. Daarbij kunnen de volgende twee elementen een rol spelen: de tijd die een bestuursorgaan nodig heeft om de aanvraag in kwestie te onderzoeken en beoordelen en de vraag of het uitblijven van een besluit leidt tot onomkeerbare gevolgen. De verzetrechter stelt daarbij voorop dat het bestuursorgaan in de regel de gelegenheid moet hebben om een deugdelijk onderzoek naar de vermoedelijke overtreding te verrichten. Maar daar staat wel tegenover dat de termijn waarbinnen zo’n onderzoek moet geschieden korter kan zijn naarmate de kans op onomkeerbare gevolgen groter is. Alleen onder zeer uitzonderlijke condities kan onmiddellijk optreden van het bestuursorgaan gewenst zijn, zonder dat nader onderzoek naar een mogelijke overtreding verricht is.
6. Blijkens de gedingstukken, alsmede het verhandelede ter zitting, spelen de volgende omstandigheden.
6.1
Bij besluit van 1 november 2017 is door Gedeputeerde Staten van Noord Holland (hierna: Gedeputeerde Staten) aan GEM Bloemendalerpolder C.V. (hierna: ontheffinghouder) voor de locatie Bloemendalerpolder te Weesp ontheffing verleend van de verbodsbepaling in de Wnb voor (onder meer) het vangen, verstoren, beschadigen of vernielen van voorplantingsplaatsen of rustplaatsen van de heikikker, rugstreeppad en platte schijfhoren, alsook voor het doden van de platte schijfhoren en het vernielen en rapen van eieren van de platte schijfhoren. Het besluit heeft betrekking op realisatie van het project “Bloemendalerpolder Fase 2” op genoemde locatie. Dit project betreft woningbouw, de geplande werkzaamheden bestaan onder meer uit het bouwrijp maken van het projectgebied, grondverzet en nieuwbouwwerkzaamheden.
6.2
Op zondag 5 november 2017 om 23.00 uur heeft de Stichting Gedeputeerde Staten verzocht handhavend op te treden tegen ontheffinghouder door de voorgenomen werkzaamheden te verbieden omdat de noodzakelijke voorbereidingswerkzaamheden ter bescherming van de heikikker, de rugstreeppad en de platte schijfhoren niet of ondeugdelijk zijn uitgevoerd waardoor (onnodig) soorten zullen worden gedood hetgeen niet wordt gedekt door de verstrekte ontheffing. Bedoelde beschermende maatregelen zouden hebben moeten bestaan uit het afvangen en elders uitzetten van de heikikker en de rugstreeppad, door het plaatsen van faunaschermen en het verwijderen en verplaatsen van de schijfhoren uit de te dempen sloten. Voor deze activiteiten heeft Gedeputeerde Staten al eerder, op 28 augustus 2017, een ontheffing verleend.
6.3
Er van uitgaande dat de werkzaamheden zullen starten op 13 november 2017, heeft de Stichting Gedeputeerde Staten verzocht te beslissen uiterlijk vóór 10 november 2017. Nadat de Stichting heeft geconstateerd dat de werkzaamheden zijn begonnen op maandag 6 november 2017, heeft zij Gedeputeerde Staten per email van 6 november 2017 om 13.33 uur verzocht om te beslissen op diezelfde dag vóór 17.00 uur, waarna vervolgens deze termijn verlengd is tot dinsdagochtend 7 november 2017 om 10.00 uur. Op 7 november 2017 is om 11.16 uur per fax beroep ingediend en verzocht om een voorlopige voorziening.
7. Om handhavend te kunnen optreden moet in de regel eerst worden vastgesteld dat sprake is van een overtreding. De verzetrechter ziet geen aanleiding om van deze regel in de onderhavige situatie af te wijken. Weliswaar bestaat er een kans op onomkeerbare schade, namelijk dat schade aan fauna wordt aangebracht in strijd met de ontheffing van 1 november 2017, doch daar staat tegenover het belang van de ontheffinghouder die schaarse woningbouw wil realiseren, daartoe een planning heeft opgesteld en belang heeft bij het volgen van deze planning. Van Gedeputeerde Staten mag derhalve verwacht worden dat zij voordat zij overgaat tot het stilleggen van de bouwwerkzaamheden eerst een deugdelijk onderzoek verricht naar de vraag of de bepalingen van de Wnb overtreden worden door de ontheffinghouder.
8. De volgende vraag is derhalve of de tijd die Gedeputeerde is gegund voldoende moet worden geacht om een dergelijk onderzoek te verrichten. Uit het feitencomplex zoals omschreven onder rechtsoverweging 6 maakt de verzetrechter op dat Gedeputeerde Staten per saldo zo’n tien (kantoor)uren is gegund om onderzoek te doen en een beslissing te nemen. De verzetrechter rekent daarbij vanaf 8.00 uur maandagochtend 6 november tot 10.00 uur dinsdagochtend 7 november 2017. De verzetrechter is van oordeel dat deze periode te kort is om een deugdelijk onderzoek te verrichten naar de gestelde overtredingen, óók als rekening moet worden gehouden met de reële kans dat lopende het onderzoek bepalingen van de ontheffing worden overtreden. De verzetrechter acht hierbij van belang dat juist voor het verrichten van de eerdergenoemde werkzaamheden aan ontheffinghouder ontheffing is verleend van de bepalingen van de Wnb en dat aan deze ontheffing tal van voorwaarden zijn verbonden. Om mogelijke overtredingen te kunnen vaststellen, zal deze ontheffing, de voorwaarden waaronder deze is verleend en de feitelijke omstandigheden waaronder de bouwwerkzaamheden verricht worden, nader onderzocht moeten worden. Verder begrijpt de verzetrechter dat de gestelde overtredingen met name het gevolg zouden zijn van het feit dat eerder afgesproken beschermende maatregelen zoals het afvangen van diersoorten middels faunaschermen en het dempen van sloten, niet of gebrekkig zouden zijn uitgevoerd. Daardoor zal Gedeputeerde Staten ook naar de activiteiten voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden moeten kijken. Een dergelijk onderzoek is niet slechts een kwestie van het constateren van overtredingen, maar vereist factfinding naar eerder plaatsgevonden gebeurtenissen. De omstandigheid dat door de Stichting onder meer (video)materiaal is aangeleverd kan zo’n onderzoek weliswaar bespoedigen, maar ook dan geldt de eis van hoor en wederhoor en moet ontheffinghouder in de gelegenheid worden gesteld haar visie op het gestelde te geven. Datzelfde geldt voor het rapport van het veldbezoek van Ottburg van Wageningen Environmental Research. Laatstgenoemd rapport werd overigens eerst op 7 november 2017 beschikbaar gesteld en heeft Gedeputeerde Staten niet dan wel nauwelijks kunnen helpen bij het binnen de gestelde termijn van zo’n tien uur afhandelen van het handhavingsverzoek. Al met al is de verzetrechter van oordeel dat tien uur eenvoudigweg te kort is voor een onderzoek (met hoor en wederhoor) zoals hiervoor omschreven. Dat brengt met zich dat op het moment van het instellen van het beroep de beslistermijn nog niet overschreden was en dat de rechtbank dit heeft kunnen vaststellen zonder nader onderzoek ter zitting. Derhalve was op het moment waarop beroep werd ingesteld nog geen sprake van met een besluit gelijk te stellen niet-tijdig beslissen op het handhavingsverzoek. In wat de Stichting heeft aangevoerd in haar verzetschrift, ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 8 november 2017.
9. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de uitspraak van 8 november 2017 in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. de Valk, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.