In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen Ryanair wegens vertraging van een vlucht van Eindhoven naar Malta op 2 september 2017. De passagier vorderde compensatie van € 400,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. Ryanair heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de vertraging het gevolg was van een buitengewone omstandigheid, namelijk een technisch mankement aan het vliegtuig. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Ryanair geen bewijs heeft geleverd voor deze buitengewone omstandigheden. De luchtvaartmaatschappij is verplicht om aan te tonen dat de vertraging niet aan haar te wijten is, wat zij niet heeft gedaan. Hierdoor faalt het verweer van Ryanair en wordt de vordering van de passagier toegewezen. De kantonrechter heeft Ryanair veroordeeld tot betaling van de gevorderde compensatie en de proceskosten, terwijl de vordering tot buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen. De beschikking is uitgesproken door kantonrechter W. Aardenburg op 3 oktober 2018.