ECLI:NL:RBNHO:2018:7863

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 september 2018
Publicatiedatum
11 september 2018
Zaaknummer
6724346
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht en weigering van alternatieve vlucht door luchtvaartmaatschappij

In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen luchtvaartmaatschappij Air France wegens compensatie voor vertraging van haar vlucht van Amsterdam naar Rennes via Parijs op 4 oktober 2017. Door een vertraging van de eerste vlucht heeft de passagier haar aansluitende vlucht gemist. Air France bood een alternatieve vlucht aan, maar de passagier heeft deze geweigerd en is met de trein verder gereisd. De passagier heeft compensatie gevorderd op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vertraging van de vlucht niet het gevolg was van een buitengewone omstandigheid, waardoor de passagier recht had op compensatie. De rechter oordeelde dat de aangeboden alternatieve vlucht niet voldeed aan de voorwaarden van de Verordening, omdat deze meer dan 24 uur later zou vertrekken. De passagier heeft recht op een compensatie van € 250,00, die door de rechter werd toegewezen. De vordering tot vergoeding van additionele kosten en buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat de passagier onvoldoende bewijs had geleverd voor deze kosten. De proceskosten werden toegewezen aan de passagier, omdat Air France grotendeels ongelijk kreeg.

De beslissing werd genomen door kantonrechter W. Aardenburg en is openbaar uitgesproken. Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 6724346 \ CV FORM 18-1888
Uitspraakdatum: 12 september 2018
Beschikking in de zaak van:
[de passagier],
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. R. Bos (Aviclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar het recht van het land van haar vestiging
Société Air France S.A.
gevestigd te Roissy CDG Cedex (Frankrijk)
verweerder
verder te noemen: Air France
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 12 maart 2018;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 11 juli 2018.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met Air France een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Air France de passagier diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport via Parijs naar Rennes, Frankrijk op 4 oktober 2017, hierna: de vlucht.
2.2.
Door vertraging van de eerste vlucht heeft de passagier haar aansluitende vlucht gemist. Air France heeft een alternatieve vlucht aangeboden aan de passagier, waar de passagier geen gebruik van heeft gemaakt. De passagier is met de trein verder gereisd van Parijs naar haar eindbestemming Rennes. De passagier is daar met een aankomstvertraging van meer dan 3 uur aangekomen.
2.3.
De passagier heeft compensatie van Air France gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
Air France heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagier verzoekt Air France te veroordelen tot betaling van:
- € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 163,00 aan additionele kosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 62,40 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagier baseert haar vordering op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagier stelt dat Air France vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is haar te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00. Voorts vordert de passagier een bedrag van € 163,00 aan additionele kosten op grond van de Verordening. Het betreft een treinticket van Parijs naar Rennes en taxikosten. Daarnaast maakt de passagier aanspraak op betaling door Air France van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
Air France betwist de verschuldigdheid van de vordering. Op haar verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Vast staat dat de vertraging van vlucht AF 1141 van Amsterdam naar Parijs niet het gevolg is geweest van een buitengewone omstandigheid als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening zodat de passagier in beginsel recht heeft op de in artikel 7 van de Verordening genoemde compensatie. Air France beroept zich er echter op dat zij voor alternatief vervoer heeft gezorgd. De passagier heeft telefonisch aangegeven dat zij bij voorkeur verder zou reizen per trein. Air France heeft hierop het ticket van de passagier aangepast zodat zij zonder problemen van haar retour ticket gebruik kon maken.
4.3.
De kantonrechter stelt voorop dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de Verordening een hoge mate van bescherming van de consument beoogt en restrictief moet worden uitgelegd. Indien kan worden vastgesteld dat Air France de Verordening niet heeft nageleefd, heeft de passagier in beginsel recht op compensatie. Door Air France is niet weersproken dat het alternatief dat zij de passagier heeft aangeboden, een vlucht betrof die 24 uur later dan de vertrektijd van de oorspronkelijke vlucht zou vertrekken.
4.4.
De kantonrechter oordeelt als volgt. In geval van annulering of vertraging van een vlucht wordt de passagier onder bepaalde voorwaarden bijstand geboden zoals bedoeld in artikel 8 van de Verordening. Op grond van dit artikel heeft de passagier in beginsel recht op terugbetaling van het ticket of recht op een andere vlucht onder vergelijkbare vervoersvoorwaarden naar de eindbestemming. Indien de passagier een andere vlucht naar de eindbestemming wordt aangeboden die niet aan de gestelde voorwaarden uit artikel 7 lid 2 van de Verordening voldoet, heeft de passagier recht op compensatie. Gesteld en onweersproken staat vast dat de door Air France aangeboden alternatieve vlucht meer dan 24 uur later dan de oorspronkelijke geboekte vlucht op de eindbestemming zou aankomen. Daarmee is komen vast te staan dat de aangeboden alternatieve vlucht niet voldoet aan de in artikel 7 lid 2 sub a van de Verordening gestelde voorwaarden. Nu Air France in strijd handelt met de Verordening is zij schadeplichtig jegens de passagier. De conclusie is dat de passagier recht heeft op betaling van € 250,00 aan compensatie. De vordering tot compensatie zal worden toegewezen.
4.5.
De vordering betreffende de additionele kosten zal worden afgewezen, nu de passagier onvoldoende heeft aangegeven waarom deze kosten op basis van de Verordening voor vergoeding in aanmerking komen. De Verordening bevat geen grondslag voor zelf geregeld vervangend vervoer (het treinticket). De stelling van de passagier dat de € 90,00 ziet op vergoeding van het niet gebruikte deel van het ticket is onvoldoende onderbouwd. Ter onderbouwing van de taxikosten heeft de passagier een bon overgelegd. Echter heeft de passagier geen nadere uitleg gegeven over deze kosten. Uit de (slecht leesbare) bon valt niet op te maken waar de passagier heen vervoerd is zodat de kantonrechter niet kan beoordelen of het gaat om vervoer tussen de luchthaven en de plaats van de accommodatie zoals bedoeld in artikel 9 lid 1 sub c van de Verordening.
4.6.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.7.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Nu de onderhavige vordering geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Air France heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De passagier heeft hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten en de daarover gevorderde rente moet daarom worden afgewezen.
4.8.
De proceskosten komen voor rekening van Air France, omdat zij grotendeels ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking.
4.9.
Op verzoek van de passagier zal een certificaat betreffende een beslissing in de Europese procedure voor geringe vorderingen of een gerechtelijke schikking aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt Air France tot betaling aan de passagier van € 250,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 4 oktober 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt Air France tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op € 79,00 aan griffierecht en € 60,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gewezen door W. Aardenburg, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open