ECLI:NL:RBNHO:2018:7604

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 september 2018
Publicatiedatum
31 augustus 2018
Zaaknummer
5370820
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging door annulering van vlucht als gevolg van birdstrike

In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor een vertraagde vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst met Lufthansa voor een reis van Vancouver naar Schiphol met een tussenstop in München. De vlucht van München naar Schiphol werd geannuleerd, en de passagier arriveerde met meer dan drie uur vertraging op zijn eindbestemming. De passagier vorderde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen en vertragingen. Lufthansa betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van een birdstrike, wat volgens hen een buitengewone omstandigheid is die hen vrijstelt van compensatie. De kantonrechter oordeelde echter dat de vertraging niet het gevolg was van de birdstrike, maar van de beslissing van Lufthansa om een reservevliegtuig in te zetten voor andere vluchten. De rechter concludeerde dat Lufthansa verplicht was om de gevorderde compensatie te betalen, omdat de annulering niet kon worden gekwalificeerd als een buitengewone omstandigheid. De kantonrechter wees de vordering tot betaling van € 300,00 toe, vermeerderd met wettelijke rente, en veroordeelde Lufthansa ook tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 5370820 \ CV EXPL 16-8328
Uitspraakdatum: 5 september 2018
Vonnis in de zaak van:
[de passagier] ,wonende te [woonplaats]
eiser
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft,
statutair gevestigd buiten Nederland, mede filiaal houdende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
gedaagde,
hierna te noemen: Lufthansa,
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 15 juni 2016 een vordering tegen Lufthansa ingesteld. Lufthansa heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna Lufthansa een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met Lufthansa een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Lufthansa de passagier diende te vervoeren van Vancouver International Airport, Canada met vlucht LH 477 naar München Airport, Duitsland op 19 juli 2014 en vanuit München met vlucht LH 2306 naar Schiphol Airport, Nederland op 20 juli 2014, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht LH 2306 is geannuleerd. Lufthansa heeft de passagier omgeboekt naar vlucht LH 2308 vanuit München Airport naar Schiphol Airport. De passagier is op zijn eindbestemming aangekomen met een aankomstvertraging van meer dan drie uur.
2.3.
De passagier heeft compensatie van Lufthansa gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.4.
Lufthansa heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat Lufthansa bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 300,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 juli 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,75, dan wel € 45,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat Lufthansa vanwege de annulering van de vlucht gehouden is hem te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 300,00.

4.Het verweer

4.1.
Lufthansa betwist de vordering. Op haar verweer wordt – voor zover relevant – bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op zijn eindbestemming Schiphol Airport, zodat Lufthansa op grond van de Verordening in beginsel is gehouden de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien Lufthansa kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.3.
Lufthansa voert in dit verband aan dat zij de vlucht heeft geannuleerd omdat het toestel dat deze vlucht zou hebben moeten uitvoeren, (relatief) kort vóór vlucht LH 2306 uit de dienstregeling was genomen omdat het vliegtuig was getroffen door een birdstrike. Hierdoor moest dit toestel eerst worden gerepareerd. Het reservevliegtuig van Lufthansa was al ingezet om een ander vliegtuig te vervangen. Lufthansa diende hierdoor te kiezen tussen twee kwaden: voor welke vluchten wordt wel en voor welke vluchten wordt het reservevliegtuig niet ingezet. Een birdstrike is een externe factor waarop een luchtvaartmaatschappij geen enkele invloed op kan uitoefenen. Het zijn omstandigheden die niet bedrijfsinherent zijn.
5.4.
Voorts wordt de hoogte van de compensatie betwist door Lufthansa. De hoogte moet immers uitsluitend gerelateerd zijn aan de ‘incident-vlucht’ van München naar Schiphol en niet aan de op tijd uitgevoerde daaraan voorafgaande vlucht Vancouver naar München, aldus nog steeds Lufthansa.
5.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan onder omstandigheden vertraging en/of annulering als gevolg van een birdstrike op een voorgaande vlucht gekwalificeerd worden als een buitengewone omstandigheid die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet kon worden voorkomen. In het arrest van het Europese Hof van 4 mei 2017 (Pešková en Peška/Travel Service AS, C-315/15) is in antwoord op prejudiciële vragen – samengevat, zie r.o. 24 en 25 van het arrest – geoordeeld dat een aanvaring tussen een luchtvaartuig en een vogel moet worden gezien als een buitengewone omstandigheid.
5.6.
Anders dan Lufthansa is de kantonrechter van oordeel dat in het onderhavige geval de vertraging die de passagier heeft ondervonden niet het directe gevolg is van de birdstrike met het toestel dat op deze vlucht zou worden ingezet. Lufthansa heeft het reservevliegtuig ingezet om twee andere, aan de vlucht in kwestie voorafgaande vluchten uit te voeren. Vervolgens is dit reservevliegtuig niet ingezet om de vlucht in kwestie uit te voeren, maar is de vlucht in kwestie geannuleerd. Het wijzigen van de inzet van een vloot als gevolg van een birdstrike is naar het oordeel van de kantonrechter een omstandigheid die samenhangt met de normale uitoefening van activiteiten van een luchtvaartmaatschappij. Hieruit volgt dat de vertraging die de passagier heeft ondervonden op de onderhavige vlucht niet het gevolg is geweest van een buitengewone omstandigheid als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening, zodat Lufthansa gehouden is de gevorderde compensatie te betalen.
5.7.
Het verweer van Lufthansa dat de hoogte van de compensatie uitsluitend gerelateerd zou moeten zijn aan de vlucht München – Schiphol en niet tevens aan de vlucht Vancouver – München volgt de kantonrechter niet. Immers staat tussen partijen vast dat de passagier twee vluchten heeft geboekt van Vancouver naar München en van München naar Schiphol. In het Folkerts-arrest spreekt het Hof van ‘een vlucht met rechtstreekse aansluitingen’ en van ‘de bestemming van de laatste vlucht’. Hierdoor kan niet anders worden geoordeeld dan dat het Hof is uitgegaan van meerdere vluchten met één eindbestemming en derhalve niet van meerdere separate vluchten die ieder een eigen eindbestemming hebben. Niet in geschil is dat de passagier beschikt over één elektronisch ticket of bevestigde boeking en dat de overstaptijd slechts 60 minuten bedroeg. Daarmee is vast komen te staan dat de passagier één boeking had voor een vlucht van Vancouver via München naar Schiphol. Voorts is daarmee vast komen te staan dat het hierbij ging om twee rechtstreeks aansluitende vluchten; een vlucht van Vancouver naar München en een daarop rechtstreeks aansluitende vlucht van München naar Schiphol. Net als in het Folkerts-arrest betekent dit dat in het onderhavige geval het tweede gedeelte van de vlucht als rechtstreekse aansluiting onderdeel is geworden van het traject Vancouver – München en dient de hoogte van de compensatie gerelateerd te worden aan het traject Vancouver – Schiphol.
5.8.
Nu Lufthansa voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom worden toegewezen.
5.9.
Anders dan Lufthansa is de kantonrechter van oordeel dat de over de toe te wijzen compensatie gevorderde wettelijke rente toewijsbaar is. Op grond van artikel 6:83 sub b Burgerlijk Wetboek (BW) is de vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade direct opeisbaar en treedt het verzuim zonder ingebrekestelling in op het moment waarop de schade geacht wordt te zijn geleden. De wettelijke rente wordt dan ook toegewezen vanaf de datum van de vlucht.
5.10.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Nu de onderhavige vordering geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Lufthansa heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De passagier heeft hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten en de daarover gevorderde rente moet daarom worden afgewezen.
5.11.
De proceskosten komen voor rekening van Lufthansa, omdat zij ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.
5.12.
Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt Lufthansa tot betaling aan de passagier van € 300,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 20 juli 2014 tot aan de dag van algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt Lufthansa tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 94,08;
griffierecht € 79,00;
salaris gemachtigde € 120,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis;
6.3.
veroordeelt Lufthansa tot betaling van € 30,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter