ECLI:NL:RBNHO:2018:7170

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 augustus 2018
Publicatiedatum
17 augustus 2018
Zaaknummer
5370667 \ CV EXPL 16-8326
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door buitengewone en niet-buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben passagiers een vordering ingesteld tegen Emirates vanwege vertraging van hun vlucht EK 148 van Amsterdam naar Dubai op 19 februari 2015. De passagiers, die aansluitende vluchten hadden, hebben door de vertraging hun verbinding gemist. De passagiers vorderen compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen. Emirates heeft de vertraging betwist en aangevoerd dat deze het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals een passagier met een paniekaanval en instructies van de luchtverkeersleiding. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vertraging van 29 minuten door de paniekaanval een buitengewone omstandigheid was, maar dat de verdere vertraging van 48 minuten niet als zodanig kon worden aangemerkt. De kantonrechter heeft de vordering van de passagiers toegewezen, inclusief wettelijke rente en proceskosten, en geoordeeld dat Emirates aansprakelijk is voor de compensatie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 5370667 \ CV EXPL 16-8326
Uitspraakdatum: 22 augustus 2018
Vonnis in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

wonende te Geleen,
2.
[passagier sub 2]
wonende te [woonplaats] ,
3.
[passagier sub 3]
wonende te [woonplaats] ,
4.
[passagier sub 4]
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
hierna te noemen “ [passagiers sub 1 t/m 3] ” (eisers sub 1 t/m 3) en “ [passagier sub 4] ” (eiser sub 4) en eisers sub 1 t/m 4 gezamenlijk “de passagiers”,
gemachtigden mr. I.G.B. Maertzdorff en mr L.J.J. Hoezen (EUclaim B.V.),
tegen
de buitenlandse rechtspersoon naar het recht van de plaats van haar vestiging
FZE Free Zone Establishment (Verenigde Arabische Emiraten)
EMIRATES
statutair gevestigd te Dubai (Verenigde Arabische Emiraten)
gedaagde,
hierna te noemen Emirates,
gemachtigde mr. M. Lustenhouwer.

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 15 juni 2016 een vordering tegen Emirates ingesteld. Emirates heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna Emirates een schriftelijke reactie heeft gegeven.
1.3.
Op 18 juli 2017 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting hebben de passagiers bij brief van 11 juli 2017 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met Emirates een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Emirates de passagiers diende te vervoeren met vlucht EK 148 van Amsterdam Schiphol Airport naar Dubai Airport (Verenigde Arabische Emiraten) op 19 februari 2015 met als geplande vertrektijd 14:40 uur (lokale tijd) en geplande aankomsttijd op 20 februari 2015 om 00:15 uur (lokale tijd).
2.2.
Vervolgens diende Emirates [passagiers sub 1 t/m 3] met vlucht EK 414 vanaf Dubai verder te vervoeren naar Kingsford Smith Airport (Australië), met als geplande vertrektijd 1:50 uur (lokale tijd) en geplande aankomsttijd op 20 februari 2015 om 22:30 uur (lokale tijd) en [passagier sub 4] met vlucht EK 440 vanaf Dubai naar Adelaide Airport (Australië) met als geplande vertrektijd 2:05 uur (lokale tijd) en geplande aankomsttijd op 20 februari 2015 om 20:50 uur (lokale tijd).
2.3.
Emirates heeft vlucht EK 148 vertraagd uitgevoerd. De passagiers hebben daardoor hun aansluitende vlucht gemist. De passagiers zijn omgeboekt naar vervangende vluchten. [passagiers sub 1 t/m 3] zijn hierdoor met een vertraging van 9 uur en 29 minuten op hun eindbestemming aangekomen en [passagier sub 4] met een vertraging van 23 uur en 45 minuten.
2.4.
De passagiers hebben compensatie van Emirates gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.5.
Emirates heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat Emirates bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 2.400,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 februari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair € 363,00 en subsidiair € 360,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 april 2015 dan wel vanaf de datum van betekening van deze dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat Emirates vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
Emirates betwist de vordering. Ter zitting heeft Emirates haar verweer met betrekking tot de toepasselijkheid van de Verordening ingetrokken. Voorts heeft zij toegelicht dat de passage onder 4.19 in de conclusie van dupliek op een vergissing berust.
4.2.
Emirates voert thans aan dat tijdens het vertrekproces, na het boarden, sprake was van een zeer angstige passagier, die in paniek raakte. De stewardessen hebben met de passagier gesproken en ook de gezagvoerder is bij de situatie betrokken. In overleg is besloten de passagier van boord te laten gaan. Dat betekende dat de bagage van de betreffende passagier ook moest worden gelost. Volgens Emirates heeft de grondafhandelaar Swissport de bagage zo spoedig mogelijk van boord gehaald. Als gevolg hiervan heeft vlucht EK 148 volgens Emirates 20 minuten vertraging opgelopen. Vervolgens moest de bemanning opnieuw aan de luchtverkeersleiding toestemming vragen om off-blocks te mogen gaan en deze toestemming werd 9 minuten later gegeven. Al met al is vlucht EK 148 daardoor met een vertrekvertraging van 29 minuten vertrokken, aldus Emirates. Emirates stelt zich op het standpunt dat deze omstandigheid een buitengewone omstandigheid oplevert. Volgens Emirates is de situatie te vergelijken met een situatie waarin de vlucht wordt vertraagd vanwege een zieke passagier. Zij heeft daarbij verwezen naar een vonnis van deze rechtbank van 24 maart 2015 (ECLI:NL:RBNHO:2015:7437).
4.3.
Emirates voert voorts aan dat de vlucht verder is vertraagd doordat de bemanning bij nadering van de luchthaven Dubai van het bevoegde gezag instructies kreeg om op een bepaald punt te blijven wachten in afwachting van nadere instructies. Als gevolg daarvan heeft de vlucht een nadere vertraging van 48 minuten opgelopen. Volgens Emirates kan zij geen invloed uitoefenen op de instructies van de luchtverkeersleiding en moet zij de instructies van de luchtverkeersleiding opvolgen. De nadere vertraging is volgens Emirates ook veroorzaakt door een buitengewone omstandigheid. Emirates beroept zich daarbij op overweging 15 van de considerans van de Verordening. Er was volgens Emirates geen sprake van een algemene restrictie.
4.4.
Ten slotte betwist Emirates buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente verschuldigd te zijn aan de passagiers.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De passagiers zijn met een vertraging van meer dan drie uren aangekomen op de eindbestemming, zodat Emirates op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien Emirates kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in de Verordening.
5.3.
De kantonrechter stelt voorop dat de passagiers niet hebben betwist dat op de vlucht van Amsterdam naar Dubai sprake was van een passagier met een paniekaanval en dat deze passagier en diens bagage van boord zijn gehaald, waardoor een vertrekvertraging van 29 minuten is ontstaan. De passagiers voeren echter aan dat deze omstandigheid inherent is aan de normale bedrijfsvoering van een luchtvaartmaatschappij en dat het op de weg van Emirates lag hiermee rekening te houden. Volgens de passagiers is het omgaan met dan wel het verzorgen van passagiers onlosmakelijk verbonden met de luchtvaart. De kantonrechter volgt de passagiers hierin niet. Een paniekaanval van een passagier, die het toestel moet verlaten, betreft een van buiten komende oorzaak waarop de luchtvaartmaatschappij geen invloed kan uitoefenen. Er is derhalve geen sprake van een gebeurtenis die inherent is aan de normale uitoefening van de activiteiten van een luchtvaartmaatschappij. Gesteld noch gebleken is dat sprake is geweest van een onredelijke afweging of dat lichtvaardig is besloten tot het van boord halen van de betreffende passagier. Gelet op bovenstaande vormt dit een buitengewone omstandigheid. De buitengewone omstandigheid had naar het oordeel van de kantonrechter niet door Emirates kunnen worden voorkomen. Als gevolg hiervan is de vlucht met een vertraging van 29 minuten vertrokken.
5.4.
Vast staat voorts dat vlucht EK 148 een verdere vertraging heeft opgelopen van 48 minuten en dat de minimum connecting time op Dubai 75 minuten bedraagt. Hierdoor zou voor de [passagiers sub 1 t/m 3] voor de overstap nog 47 minuten resteren en voor [passagier sub 4] 62 minuten. De passagiers zouden daarom door deze vertraging van 48 minuten op zichzelf eveneens hun aansluitende vlucht gemist hebben. De vraag is vervolgens of de genoemde vertraging van 48 minuten is veroorzaakt door een buitengewone omstandigheid. Emirates heeft aangevoerd dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord en heeft daarbij een beroep gedaan op overweging 15 van de considerans van de Verordening.
De kantonrechter oordeelt echter dat Emirates niet heeft aangetoond dat sprake was van een restrictie van de luchtverkeersleiding die op 19 februari 2015 specifiek heeft gegolden voor het toestel dat vlucht EK 148 uitvoerde. De door Emirates overgelegde verklaring van N. D’Cruz (Customer Affairs Manager van Emirates) is hiertoe onvoldoende. In die verklaring is vermeld dat sprake was van “
extended inbound (arrival) holding”, maar niet wat de reden daarvan was. Volgens Emirates is de reden van de instructie van de luchtverkeersleiding haar ook niet bekend en kan een zogeheten “holding” veelal zijn ingegeven door weersomstandigheden, maar hoeft dat niet per definitie het geval te zijn. Er kan volgens Emirates ook sprake zijn van “holding” omdat er een ongeval op de luchthaven heeft plaatsgevonden, maar er zijn volgens Emirates nog vele andere mogelijkheden te bedenken. Het is niet duidelijk geworden waarom Emirates uitsluitend een verklaring van een medewerker van klantenservice overlegt ter onderbouwing van haar stellingen. Als sprake zou zijn geweest van een ongeval of een vergelijkbare omstandigheid ten gevolge waarvan de luchtverkeersleiding besluit vluchten niet te laten landen, zal er ook informatie beschikbaar zijn van die luchtverkeersleiding dan wel de cockpitbemanning. Nu nadere informatie ontbreekt, terwijl het op de weg van Emirates ligt om die verstrekken, kan zeker niet uitgesloten worden dat er sprake is geweest van congestie op de luchthaven. De kantonrechter ziet daarin ook geen grond om Emirates tot nader bewijs toe te laten.
De kantonrechter oordeelt dat in het geval een toestel als gevolg van drukte op de luchthaven moet ‘holden’, dit inherent is aan de bedrijfsuitvoering van een luchtvaartmaatschappij en dat dit niet aan de passagiers kan worden tegengeworpen. Dit betreft geen buitengewone omstandigheid en gelet hierop kan het beroep van Emirates op overweging 15 van de considerans van de Verordening niet slagen. De kantonrechter concludeert dat niet is komen vast te staan dat het missen van de aansluitende vlucht en daarmee de uiteindelijke vertraging van de passagiers op hun eindbestemming het gevolg is van de vertraging waarmee de vlucht uit Amsterdam is vertrokken.
5.5.
Nu Emirates voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom worden toegewezen.
5.6.
Anders dan Emirates is de kantonrechter van oordeel dat de gevorderde wettelijke rente toewijsbaar is met ingang van de datum van de vlucht. Zoals Emirates heeft aangevoerd, heeft het Hof in het Nelson-arrest van 23 oktober 2012 (C-581/10) overwogen dat met een vertraagde vlucht gepaard gaand tijdverlies niet als “schade voortvloeiend uit vertraging” in de zin van artikel 19 van het Verdrag van Montreal kan worden aangemerkt. Hieruit volgt echter niet dat geen sprake is van schadevergoeding als bedoeld in artikel 6:74 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW). Het betreft hier een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade, zodat deze schade gelet op artikel 6:83 sub b BW terstond opeisbaar is. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. Gelet hierop zal de wettelijke rente worden toegewezen zoals gevorderd, te weten vanaf 20 februari 2015.
5.7.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Emirates heeft deze vordering betwist. Nu de onderhavige vordering geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De kantonrechter acht voldoende aannemelijk gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben verricht dan wel hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten dient te worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II, nu de tarieven neergelegd in voornoemd Besluit geacht worden redelijk te zijn. Omdat het subsidiair gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de subsidiair gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van Emirates, omdat zij ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.
5.9.
Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt Emirates tot betaling aan de passagiers van € 2.760,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.400,00 vanaf 20 februari 2015, tot aan de dag van algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt Emirates tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 94,08;
griffierecht € 223,00
salaris gemachtigde € 350,00
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt Emirates tot betaling van € 87,50 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door de passagiers worden gemaakt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. de Vries, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter