4.3.1.Ten aanzien van feit 2 (ZD C-05 Bornrif en ZD C-06 Champigny)
Vrijspraak
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen de volgende feiten vast. Op 29 maart 2015 omstreeks 21.30 uur is door onbekend gebleven daders brand gesticht aan de vroegere entree van het pand aan [adres 2] te Hoogwoud (zaaksdossier C-04, Begles). Dit pand maakt deel uit van sportcomplex [naam] . Op 22 september 2015 vindt er in de P.I. in Zwaag een gesprek plaats tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] . [medeverdachte 1] zegt daarin tegen [verdachte] : ‘Weet je nog die ene dag..’, ‘Dat moet weer, maar dan aan de zijkant’, ‘Snap je wat ik bedoel wat er moet gebeuren?’, ‘Kankersportzaal weet je nog?’, ‘De fik d’r in’, ‘Niet waar we de eerste keer waren, maar bij dat andere, het interesseert me niet, het moet snel gebeuren’. [verdachte] antwoordt hierop: ‘Ik ga het zeggen, hier niet praten’, ‘Iets cryptischer was ook mogelijk geweest’. [medeverdachte 1] zegt dan: ‘Het is heel belangrijk’. [verdachte] zegt dat zij het zal doorgeven, zegt dat ze hier niet wil praten en dat ze genoeg weet. Later in dit gesprek zegt [medeverdachte 1] : ‘Vergeet je [medeverdachte 3] niet?’ en ‘Zeg dat het heel belangrijk is, zodat het voor de nieuwe week..’.
[verdachte] belt vlak na het bezoek [medeverdachte 3] op en gaat bij hem langs. Vervolgens gaat [medeverdachte 3] – terwijl hij ziek thuis is – naar het clubhuis, alwaar hij [betrokkene 1] spreekt. De volgende dag belt [verdachte] met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] vraagt of zij [medeverdachte 3] nog heeft gezien. [verdachte] antwoordt daarop dat zij hem heeft gezien en dat alles goed is. Op 25 september 2015 belt [medeverdachte 1] naar [verdachte] en zegt dat hij [medeverdachte 3] niet meer belt totdat hij blij is.
Die nacht wordt er (op 26 september 2015 om 1.40 uur) voor de tweede keer brand gesticht bij de sporthal, dit keer aan de zijkant van het pand. De ochtend erna wordt [medeverdachte 1] gebeld door [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] zegt dat ze vanavond een feestje hebben. [medeverdachte 1] antwoordt daarop: ‘Draai dan maar een keertje voor mij ‘the roof is on fire’’.
Met betrekking tot de betekenis van de inhoud van het OVC gesprek tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] van 22 september 2015 overweegt de rechtbank als volgt.
[verdachte] heeft ter zitting geen enkele verklaring gegeven over de inhoud van het OVC gesprek van 22 september 2015. De zinnen ‘dat moet weer, nu aan de zijkant’, ‘kankersportzaal weet je nog’ en ‘de fik erin’ zijn naar het oordeel van de rechtbank vanwege de specifieke overeenkomsten met de kort daarop volgende brandstichting aan de sporthal, voor geen andere uitleg vatbaar dan dat [medeverdachte 1] [verdachte] opdraagt om aan [medeverdachte 3] door te geven dat er voor de tweede keer brand moet worden gesticht in de sporthal. Het feit dat de brand in sporthal [naam] van 26 september 2015 aan de zijkant is aangestoken, bevestigt dat de brand is gesticht zoals door [medeverdachte 1] via [verdachte] aan [medeverdachte 3] is opgedragen en dat [medeverdachte 3] de brandstichting door anderen, die onbekend zijn gebleven, heeft laten uitvoeren.
Vervolgens is de vraag aan de orde of [verdachte] kan worden aangemerkt als medepleger van de brandstichting, zoals primair ten laste is gelegd. Zoals hiervoor is overwogen, leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen af dat de rol van [verdachte] bestond uit het doorgeven van een opdracht tot brandstichting van [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 3] . Aldus heeft [verdachte] een inlichting verschaft aan [medeverdachte 3] , die voor de verdere uitvoering van de opdracht moest zorgdragen. Naar het oordeel van de rechtbank is deze bijdrage van [verdachte] van onvoldoende gewicht om aan te nemen dat sprake is geweest van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en de anderen, zodat dit niet kan worden aangemerkt als medeplegen. [verdachte] zal daarom van het primair ten laste gelegde medeplegen van die brandstichting worden vrijgesproken. Haar gedragingen duiden mogelijk op medeplichtigheids-handelingen, welke deelnemingsvariant niet ten laste is gelegd.
Subsidiair is aan [verdachte] ten laste gelegd dat zij al dan niet samen met anderen de brandstichting heeft uitgelokt door aan de onbekend gebleven daders de opdracht en/of instructies te geven en/of door te (laten) geven, met betrekking tot de locatie waar de brand gesticht moest worden en/of het object dat in brand gestoken moest worden. Uit de bewijsmiddelen volgt niet meer dan dat [verdachte] de opdracht tot brandstichting van [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 3] heeft doorgegeven. Het dossier bevat geen bewijs dat [verdachte] een verdere rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van de brandstichting door de onbekende daders. Daarom moet zij eveneens van het subsidiair ten laste gelegde (medeplegen van) uitlokking van de brandstichting worden vrijgesproken.
4.3.1.2. ZD C-06 Champigny
Vrijspraak
Ten aanzien van de ten laste gelegde brandstichting aan de auto van [slachtoffer 1] op 4 november 2015, heeft de verdediging aangevoerd dat de inhoud van de zich in dit zaaksdossier bevindende tap- en OVC gesprekken niet zien op een (opdracht tot) brandstichting maar op een radio die [medeverdachte 1] in de P.I. wilde hebben. Deze radio moest via [verdachte] door [medeverdachte 3] worden aangeschaft.
De rechtbank overweegt dat – wat er ook zij van dit door de verdediging aangevoerde scenario – het dossier onvoldoende concrete aanknopingspunten biedt om vast te kunnen stellen dat [verdachte] een aandeel in deze brandstichting heeft gehad, zodat zij van dit feit zal worden vrijgesproken.
4.3.3.Feit 1 (ZD C-27: Deelneming aan een criminele organisatie met geweldsoogmerk)
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] heeft deelgenomen aan een organisatie die het oogmerk had het plegen van (gewelds)misdrijven. Zij hebben ter onderbouwing van dat standpunt, kort weergegeven, het volgende naar voren gebracht.
Het Haarlemse charter van de Hells Angels, gevormd door de leden [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 8] , is een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband en daarmee aan te merken als een organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Deze organisatie had het oogmerk heeft om (gewelds)misdrijven te plegen. Dit blijkt uit uitlatingen over wat het inhoudt om Hells Angel te zijn en het Haarlemse charter, het gebruik van patches (waaronder Dequiallo en Filthy Few), de Deathhead Purple Heart pin en een Ball Peen Hammer als symbool, en uit de gepleegde strafbare feiten.
Dat de leden van Hells Angels Haarlem in zijn algemeenheid wisten dat Hells Angels Haarlem het oogmerk had om gewelddadige misdrijven te plegen, blijkt uit de algemene criminogene factoren van Hells Angels Haarlem , uit de wetenschap van het gebruik van de hiervoor genoemde gewelddadige patches, pin en symbool, alsmede uit de wetenschap van concreet gepleegde strafbare feiten.
Voor deelname aan een criminele organisatie is vereist dat de verdachten behoren tot de organisatie én een aandeel daarin hebben. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 8] vormden in de ten laste gelegde periode Hells Angels Haarlem en behoorden er dus toe.
[medeverdachte 10] Haarlem draagt dezelfde naam als de aanduiding die de negen leden voor hun charter gebruiken. Het bestuur van de Stichting wordt gevormd door een lid van Hells Angels Haarlem en door een oud lid van Hells Angels Haarlem . De Stichting stelt het pand waarvan zij eigenaar is aan het charter ter beschikking als clubhuis. De versmelting van de Stichting met het charter van Hells Angels in Haarlem is zodanig dat de Stichting behoort tot de criminele organisatie.
[verdachte] is en was geen lid van Hells Angels Haarlem . Als levenspartner van de president van Hells Angels Haarlem heeft zij als spreekbuis gefungeerd tussen haar partner en leden van Hells Angels Haarlem . In die zin heeft zij samen met Hells Angels Haarlem , gevormd door de leden daarvan, en de Stichting een crimineel samenwerkingsverband gevormd en behoort zij daar zodoende toe.
Als partner van president [medeverdachte 1] speelt [verdachte] , tijdens de periodes dat hij in detentie verblijft, een rol als intermediair. Zij geeft boodschappen door van [medeverdachte 1] aan andere leden van Hells Angels Haarlem en brengt ook hun berichten aan hem over. Door de positie die zij inneemt, is zij op de hoogte van kwesties rond de werving van nieuwe leden en de sancties tegen hangarounds, prospects en leden van Hells Angels Haarlem . Zij weet welke status personen hebben, vergaart daar actief informatie over en neemt daarin een eigen adviserende rol richting [medeverdachte 1] . Als er leden van Hells Angels Haarlem worden aangehouden of de politie een woning doorzoekt, onderhoudt zij actief contact met de partners van die leden. Ze instrueert ze op te ruimen, ze coacht ze hoe ze zich moeten gedragen en ze zorgt dat iedereen voldoende wordt geïnformeerd. Daaruit blijkt niet alleen dat zij op de hoogte is van de (criminele) activiteiten van de leden van Hells Angels Haarlem , maar ook dat ze actief deelneemt aan het voorkomen van ontdekking van die feiten door de politie. De intermediaire rol van [verdachte] gaat niet alleen over interne aangelegenheden van Hells Angels Haarlem , maar strekt zich ook uit tot het doorgeven van opdrachten voor het plegen van een ernstig strafbaar feit.
[verdachte] heeft een belangrijke rol gespeeld binnen het criminele samenwerkingsverband door als cruciale schakel tussen president [medeverdachte 1] en de andere acht leden van Hells Angels Haarlem te fungeren en daarin proactief en assertief op te treden.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] voor dit feit moet worden vrijgesproken, omdat er geen wettig en overtuigend bewijs in het dossier voorhanden is dat sprake is van een organisatie met het oogmerk het plegen van misdrijven en – indien dit wel het geval zou zijn - zij niet aan deze organisatie heeft deelgenomen. De verdediging heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
[verdachte] is geen lid van het charter Hells Angels Haarlem en ziet zichzelf als een buitenstaander. Zij heeft niet of nauwelijks contact met de medeverdachten [medeverdachte 9] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 7] . [verdachte] heeft een relatie met [medeverdachte 1] en heeft vriendschappelijk contact met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , maar niet over club gerelateerde aangelegenheden en de vermeende daarmee samenhangende misdrijven in georganiseerd verband. Dat zij contact met hen onderhield maakt niet dat [verdachte] tot een criminele organisatie heeft behoord, zelfs niet als zij boodschappen over en weer zou hebben doorgegeven.
[verdachte] bevond zich in een lastige positie, omdat zij de enige was die van [medeverdachte 1] op bezoek mocht komen in de P.I. [medeverdachte 1] was veel met club gerelateerde zaken bezig en daar sprak hij met haar over. [verdachte] wist dus wel zaken van de club, maar dat was uitsluitend omdat [medeverdachte 1] daar de hele dag mee bezig was. [medeverdachte 1] is temperamentvol en heeft een complex karakter. Zij heeft in de tenlastegelegde periode geprobeerd daar zo goed mogelijk mee om te gaan, onder andere door hem zeer geregeld tot kalmte te bewegen. [verdachte] heeft uitsluitend gedaan wat [medeverdachte 1] haar heeft gevraagd. Zij heeft dat gedaan vanuit haar zorgbehoefte, om als liefhebbende partner [medeverdachte 1] zich goed in zijn vel te laten zitten. [verdachte] sympathiseert op geen enkele wijze met de club, zij staat erbuiten, aldus de verdediging.
Het oordeel van de rechtbank
I.
Organisatie
De rechtbank stelt voorop dat onder ‘een organisatie’ als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt verstaan een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en tenminste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon – om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt – moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is (Hoge Raad 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134). De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen het volgende af. De [medeverdachte 10] Haarlem is in 1979 opgericht. De Stichting staat ingeschreven op het adres aan de Baljuwslaan 23 te Haarlem en zij is eigenaar van het aldaar gelegen pand. [medeverdachte 9] is voorzitter van de Stichting. Hells Angels, charter Haarlem, is in 1980 opgericht. Het charter gebruikt het pand aan de Baljuwslaan 23 te Haarlem als clubhuis. De Stichting beschikt over een bankrekening, waarop de club Hells Angels Haarlem geld stort om vaste lasten te betalen. De penningmeester heeft de beschikking over de bankrekening van de Stichting. In de ten laste gelegde periode zijn [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9] allen lid van dit charter. [medeverdachte 1] is president, [medeverdachte 4] is vice-president, [medeverdachte 5] is road captain, [medeverdachte 3] is treasurer (penningmeester), [medeverdachte 6] is secretary en [medeverdachte 2] is de sergeant at arms. [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9] zijn full colour member. De leden dragen een hesje, de zogenaamde ‘colours’, waardoor zichtbaar is dat zij lid zijn van Hells Angels, charter Haarlem. Zij betalen contributie voor het lidmaatschap. Op donderdagavond vergaderen de leden in het clubhuis. Hells Angels Haarlem heeft eigen clubregels. Beslissingen worden op democratische wijze genomen, waarbij alle leden een stem hebben in te nemen beslissingen.
[verdachte] is geen lid van Hells Angels, charter Haarlem. Ten tijde van de detentie van haar partner [medeverdachte 1] was zij wel de cruciale schakel tussen [medeverdachte 1] en andere leden van Hells Angels, charter Haarlem. Met name met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] onderhield zij telefonisch contact en zij had ontmoetingen met hen, onder meer over club gerelateerde zaken.
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat sprake is van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen Hells Angels, charter Haarlem, bestaande uit de leden [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9] , samen vormend Hells Angels charter Haarlem, en [verdachte] en de [medeverdachte 10] Haarlem gedurende de ten laste gelegde periode.
II.
Oogmerk van de organisatie
Vervolgens is de vraag aan de orde of de organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven. Het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van misdrijven, maar niet is vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is (HR 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148). Voor een bewezenverklaring is voldoende dat het plegen van misdrijven wordt beoogd, zodat geen aanvang hoeft te zijn gemaakt met het daadwerkelijk plegen daarvan. Voor bewijs van het bestanddeel “oogmerk” zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie (HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502, NJ 2008/559). A. Bedreigende en gewelddadige reputatie
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de Hells Angels Haarlem een bedreigende en gewelddadige reputatie hebben. Personen die zeggen slachtoffer te zijn geworden van een strafbaar feit gepleegd door een lid of leden van Hells Angels Haarlem , of daarover een (getuigen)verklaring zouden kunnen afleggen, geven aan dat zij dit niet durven in verband met hun veiligheid omdat zij bang zijn te worden geconfronteerd met geweld. Daarnaast blijkt dat leden van de motorclub hun bedreigende en/of gewelddadige reputatie, waarvan zij zich ook bewust zijn, in het dagelijks leven tegen willekeurige personen inzetten.
Zo blijkt uit een afgeluisterd gesprek dat [medeverdachte 2] vertelt over dat hij een buschauffeur te pakken heeft gehad die naar aanleiding van een verkeerssituatie had geclaxonneerd. [medeverdachte 2] zou zijn uitgestapt waarop die persoon toen deze zag dat hij een Hells Angel was, excuserend reageerde. [medeverdachte 2] voegde hem vervolgens toe: “
Luister, zeg tegen je kankercollega’s nog een keer hier mans rijden, ja, stomp ik al jullie kankerkoppen eraf.”
[medeverdachte 1] zegt in een gesprek dat is afgeluisterd:
“Stoer doen voor je maatje en dat er dan in één keer twee Hells Angels zo uitstappen. Dat is mooi hè, geen klap uitgedeeld en toch geïntimideerd.”
Uit het dossier blijkt verder dat een medeweggebruiker schade aan de Mercedes van [verdachte] zou hebben veroorzaakt. In een afgeluisterd gesprek waaraan [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [verdachte] deelnemen wordt besproken dat [medeverdachte 3] de schadeafwikkeling op zich dient te nemen en dat hij dan wel een clubfoto op de app moet zetten omdat dit helpt. Deze voorbeelden zijn exemplarisch voor de bedreigende en gewelddadige reputatie van de Hells Angels Haarlem , die zij zichzelf ook toedichten gelet op de uitspraken van [medeverdachte 2] dat het charter als kei en kei hard bekend staat en van president [medeverdachte 1] dat zij het beestachtige chapter zijn en hoe slechter hun naam, des te beter het is.
B. Belonen van geweld
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank bovendien af dat door Hells Angels Haarlem een oorkonde, een patch en een symbool gebruikt worden, waaruit blijkt dat het gebruik van geweld wordt beloond. In het clubhuis hangt een oorkonde met betrekking tot Deathhead Purple Heart. Deze oorkonde geeft aan dat een ieder die de Purple Heart heeft verdiend zijn bloed heeft gegeven ter verdediging en eer van de Hells Angels. Ook staat het woord “dequiallo” op de muur geschreven. “Dequiallo” verwijst naar toegepast geweld door clubleden van Hells Angels richting overheidspersoneel. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] dragen de patch “dequiallo” op hun colours. Dat deze term een andere betekenis zou hebben of dat [verdachte] niet bekend was met deze betekenis, acht de rechtbank in het licht van de bewijsmiddelen niet aannemelijk. Bovendien wordt de ball peen hammer door Hells Angels Haarlem als symbool gebruikt. De bolhamerspeld of bolhamerpatch is bedoeld voor leden die geverifieerd geweld namens de club hebben gebruikt. Achter de bar in het clubhuis ligt een ball peen hammer op een sokkel, met een verwijzing naar het 20-jarig bestaan van de club. Op de motor van [medeverdachte 6] is eveneens een ball peen hammer aangetroffen.
Verdachten zelf hebben over de betekenis van patches, pin en symbolen en overige club gerelateerde zaken niet willen verklaren. Het woord omerta staat op de muur van het clubhuis geschreven. [medeverdachte 9] fluistert in de arrestantenbus, waarin hij en andere aangehouden leden van de Hells Angels Haarlem vervoerd worden: “
zwijgen… met alles”.
C. Gepleegde strafbare feiten
Uit de bewijsmiddelen die betrekking hebben op de na te noemen zaaksdossiers blijkt dat leden van Hells Angels Haarlem zich in de ten laste gelegde periode schuldig hebben gemaakt aan verschillende misdrijven, die naar het oordeel van de rechtbank rechtstreeks verband houden met de club Hells Angels Haarlem en waaruit het oogmerk van de organisatie op die misdrijven kan worden afgeleid.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben [slachtoffer 2] wederrechtelijk gedwongen tot het beëindigen van zijn lidmaatschap bij motorclub No Surrender en het niet meer dragen van zijn “colours” (zaaksdossier C-02, Alt). Toen bleek dat [slachtoffer 2] zijn lidmaatschap nog niet had opgezegd, is hij in zijn café in Haarlem in het gezicht geslagen. De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat deze feiten zijn gepleegd omdat [slachtoffer 2] lid is van een andere motorclub en Hells Angels Haarlem deze niet duldt in “hun stad”.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben zich voorts – ondanks een technische vrijspraak – in het contact met [slachtoffer 3] schuldig gemaakt aan het wederrechtelijk dwingen van [slachtoffer 3] tot het sluiten van zijn pas geopende tattooshop aan de Kinderhuisvest 43 in Haarlem (zaaksdossier C-01, Budel). Volgens de bewijsmiddelen was de reden daarvoor dat de Hells Angels geen tattooshop van [slachtoffer 3] in Haarlem wilden hebben. Het door [medeverdachte 1] ter zitting geschetste alternatief scenario, dat niet is onderbouwd, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden.
[medeverdachte 1] heeft tweemaal opdracht gegeven tot brandstichting aan sporthal [naam] in Hoogwoud (zaaksdossier C-04, Begles, en C-05, Bornrif). Bij een van die brandstichtingen heeft hij de opdracht daartoe via [verdachte] aan [medeverdachte 3] gegeven, die voor de verdere uitvoering moest zorgdragen (zaaksdossier C-05, Bornrif). [medeverdachte 1] heeft ook op verschillende momenten dreigberichten naar [slachtoffer 1] verstuurd (zaaksdossier C-04, Begles, en C-07, Stereo). Met de brandstichtingen aan de sporthal en de dreigberichten heeft [medeverdachte 1] [slachtoffer 1] als eigenaar van sporthal [naam] proberen te dwingen om de jaarlijks georganiseerde choppershow van motorclub Rogues MC geen doorgang te laten vinden (zaaksdossier C-08, Kasteel).
[medeverdachte 3] heeft in Alkmaar Satudarah-lid [slachtoffer 4] mishandeld (zaaksdossier C-13, Vuurduin). Tijdens die mishandeling is volgens een getuige “tering Satudarah” geroepen. De dag na de mishandeling verzamelde zich een grote groep leden van Satudarah in de binnenstad van Alkmaar, op zoek naar [medeverdachte 3] . [medeverdachte 2] is gebeld door een onbekend gebleven man met de mededeling dat hij gebeld is door Alex, national sergeant van Satudarah. De NNman zegt:
‘En een van jullie heb gisteren een prospect, of met een paar man, een prospect van Satudarah in elkaar gerost in Alkmaar’en
‘vandaar dat ik het aan het uitzoeken ben en of ik dus iemand van 81 Haarlem, die in Alkmaar woont en of ik niet een nummertje voor hem heb. Ken ik jouw nummer geven?’. [medeverdachte 2] reageert:
‘ja, natuurlijk’. Even later wordt [medeverdachte 2] gebeld door NNAlex2288, die vraagt wanneer en waar het gebeurd is. [medeverdachte 2] geeft hier antwoord op en zegt:
“maar ik heb het al besproken met die andere Alex, dus euhh..’. Hieruit leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 2] contact heeft gehad met de sergeant at arms van Satudarah om het voorval te bespreken. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat de mishandeling verband houdt met het feit dat [slachtoffer 4] lid is van Satudarah en niet dat het een persoonlijk akkefietje van [medeverdachte 3] met [slachtoffer 4] betrof.
[medeverdachte 2] heeft zich in Haarlem schuldig gemaakt aan mishandeling (met voorbedachte raad) van No Surrender-lid [slachtoffer 5] (zaaksdossier C-15, Martini). Uit de afgeluisterde gesprekken die [medeverdachte 2] nadien met [medeverdachte 1] heeft gevoerd, leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 2] [slachtoffer 5] heeft mishandeld vanwege het feit dat hij in Haarlem op de motor reed met een hesje van No Surrender.
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] hebben geprobeerd [slachtoffer 6] , die hangaround bij Hells Angels Haarlem was en vanwege zijn gezondheidstoestand wilde stoppen, af te persen door hem met geweld en bedreiging met geweld te dwingen zijn motor af te geven (zaaksdossier C-14, Uitkijk).
[medeverdachte 3] heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing van [slachtoffer 7] door hem met bedreiging met geweld te dwingen tot afgifte van een geldbedrag van € 500,- (zaaksdossier C-16, Westpoint). Uit de bewijsmiddelen volgt onmiskenbaar dat [medeverdachte 3] het noemen van de club, het clubhuis en de naam van zijn president door [slachtoffer 7] en later ook door Stef uit Beverwijk, aangrijpt om hen te beschuldigen van het in diskrediet brengen van de club. Deze beschuldiging gebruikt hij vervolgens om [slachtoffer 7] voor het blok te zetten om geld te betalen en (later ook) de naam van de persoon die zich Stef noemt te geven. Wanneer [slachtoffer 7] die naam weigert te geven, slaat [medeverdachte 3] [slachtoffer 7] in het gezicht.
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben [slachtoffer 8] afgeperst door hem met bedreiging met geweld te dwingen tot afgifte van € 10.000,- (zaaksdossier C-17, Millenium). [slachtoffer 8] heeft tegenover de politie verklaard dat [betrokkene 2] , destijds lid van Hells Angels Haarlem , achter de afpersing zit en dat hij mensen binnen de Hells Angels heeft overgehaald om aan hem een boete op te leggen. Uit gesprekken die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben gevoerd blijkt ook dat zij een beslissing van een ander moesten uitvoeren. Zij stonden achter deze beslissing en hebben de afpersing vervolgens uitgevoerd.
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben zich ook schuldig gemaakt aan de afpersing van [slachtoffer 9] door hem met geweld en bedreiging met geweld te dwingen tot afgifte van € 15.000,- (zaaksdossier C-18, Wester). [slachtoffer 9] was lid van Alcatraz Wanted, een supportclub van Hells Angels Haarlem , en had – in de ogen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] – verzuimd een envelop met ingezameld geld te bezorgen bij de vrouw van een gedetineerd lid van Alcatraz Wanted. De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] als leden van Hells Angels Haarlem daarin aanleiding hebben gezien om aan [slachtoffer 9] als lid van een supportclub een boete op te leggen.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] hebben in het clubhuis van Hells Angels Haarlem een vuurwapen van het merk Scorpion en een geluiddemper voorhanden gehad (zaaksdossier C-19, Boor). Gelet op de aangetroffen kogel in de openhaard van het clubhuis is in het clubhuis met het wapen geschoten.
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 9] hebben ieder (een) wapen(s) en munitie van categorie III voorhanden gehad (zaaksdossier C-22, Spits, respectievelijk C-30, Hoek). Een van de clubregels van Hells Angels Haarlem is aan vuurwapens gewijd. Blijkens regel 10 moeten vuurwapens bij betreding van het clubhuis worden ingeleverd bij de sergeant at arms en op een veilige plek worden weggelegd. Uit afgeluisterde gesprekken blijkt bovendien dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in de ten laste gelegde periode ook de beschikking hebben gehad over een vuurwapen.
D. Conclusie
Gelet op de bedreigende en gewelddadige reputatie van Hells Angels Haarlem , de heersende cultuur waarin geweld beloond wordt, de uitingen van (het gebruik van) geweld en de concreet gepleegde strafbare feiten is de rechtbank van oordeel dat de organisatie tot oogmerk had het plegen van de volgende misdrijven: openlijke geweldpleging, brandstichting, dwang, bedreiging, (zware) mishandeling (met voorbedachte raad en van ambtenaren), afpersing en overtreding van de Wet wapens en munitie. Van de overig ten laste gelegde misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie gericht zou zijn, acht de rechtbank onvoldoende bewijs aanwezig. In het bijzonder overweegt de rechtbank dat zij het bestaan van de patch Filty Few, die zou worden toegekend aan leden die ten behoeve van de Hells Angels iemand hebben gedood of daaraan hebben bijgedragen, onvoldoende vindt om bewezen te achten dat het oogmerk van de organisatie mede was gericht op moord en doodslag. Aan geen van de leden van Hells Angels Haarlem is een dergelijke patch toegekend en uit het dossier blijkt onvoldoende concreet dat leden handelingen verrichten of voorbereiden die gericht waren op moord of doodslag.
III.
Deelname
Volgens vaste rechtspraak is van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr sprake indien een persoon behoort tot de organisatie, en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
De verdachte dient in dat verband in zijn algemeenheid te weten (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Niet is vereist dat de verdachte wetenschap heeft van een of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd, of dat zijn opzet is gericht op het plegen van die misdrijven, ook niet wanneer het gaat om misdrijven van uiteenlopende aard. Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten en (dus) het verrichten van handelingen die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken.
Bij de beoordeling van het bewijs dat [verdachte] in zijn algemeenheid heeft geweten dat de organisatie Hells Angels Haarlem tot oogmerk had het plegen van (een deel van) de in de tenlastelegging vermelde misdrijven, neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
[verdachte] is de partner van [medeverdachte 1] . Zij is, met name in de periodes waarin [medeverdachte 1] gedetineerd zat, een schakel geweest tussen [medeverdachte 1] en de overige leden van de Hells Angels Haarlem . Zij heeft club gerelateerde berichten van [medeverdachte 1] doorgegeven aan andere leden en [medeverdachte 1] op de hoogte gehouden van de zaken die binnen de club speelden. Uit de OVC gesprekken met [medeverdachte 1] blijkt dat zij goed op de hoogte was van club gerelateerde aangelegenheden en daarover veelvuldig met [medeverdachte 1] sprak. Zij wist bijvoorbeeld dat er aan bepaalde leden sancties waren opgelegd en was ervan op de hoogte dat een lid van de club ‘patch in the box’ was. Zij heeft [medeverdachte 1] in een aantal kwesties geadviseerd en heeft [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] instructies gegeven. Zo bespreekt zij op 8 september 2015 met haar partner [medeverdachte 1] in de PI Zwaag dat zij hoopt dat hij twee sterke jongens kan vinden die willen werken en dat hij moet praten met mensen maar niet meer moet uitvoeren. Dit zegt zij in reactie op zijn uitspraak
“lekker op mijn troon zitten voor de rest doe ik niks alleen een beetje sturen”. Daarbij waarschuwt zij hem ook als hij begint over ‘ook geweld dingen’ omdat dat ‘gewoon in hem zit’. Ze zegt daarop dat ze zwaar onder de loep liggen de eerste drie, vier jaren, maar ‘als het moet, moet het.’ In het licht van de overige bewijsmiddelen leidt de rechtbank hieruit af dat zij met [medeverdachte 1] zijn rol en positie bespreekt binnen de club en dat deze sturend en niet uitvoerend moet zijn, zodat hij niet het risico loopt dat hij jarenlang in de gevangenis belandt.
Voorts blijkt uit de bewijsmiddelen dat [verdachte] op de hoogte was van een aantal concrete strafbare feiten die door leden van de Hells Angels Haarlem zijn gepleegd. Aan één van de strafbare feiten, te weten een brandstichting bij sporthal [naam] op 26 september 2015 (zaaksdossier C-05 Bornrif), heeft zij zelf ook een actieve bijdrage geleverd. Haar rol bestond daarbij uit het doorgeven van een opdracht tot brandstichting van [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] heeft er vervolgens voor gezorgd dat deze brandstichting ook daadwerkelijk werd uitgevoerd.
[verdachte] was ook op de hoogte van de mishandeling door [medeverdachte 3] van een lid van Satudarah op 19 juli 2015 (zaaksdossier C-13, Vuurduin), waarover zij [medeverdachte 1] in de penitentiaire inrichting uitvoerig heeft geïnformeerd. Na diens aanhouding heeft zij tegen de vriendin van [medeverdachte 3] gezegd:
“als je zo thuis bent, dan moet je effentjes opruimen..he? (…) Je snapt wat ik bedoel he? (…) En als je het niet weet (…) laat je het me weten, dan stuur ik [medeverdachte 2] .”Hieruit leidt de rechtbank af dat zij de vriendin van [medeverdachte 3] waarschuwt voor een mogelijke doorzoeking van hun woning en dat zij zo nodig [medeverdachte 2] langs stuurt om ‘op te ruimen’.
Ook bij de poging tot afpersing van [slachtoffer 6] (zaaksdossier C-14, Uitkijk) heeft [verdachte] een rol gespeeld. Zij heeft berichten van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] over het voornemen van [slachtoffer 6] om zijn lidmaatschap als hangaround bij Hells Angels Haarlem te beëindigen en de vraag overgebracht wat er met zijn motor moest gebeuren. Ook na de poging tot afpersing op 18 augustus 2015 heeft zij met [medeverdachte 1] besproken
“of we het nu effe op een laag pitje moeten doen totdat je weer buiten bent of dat ze moeten gaan gas geven.”
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] in zijn algemeenheid heeft geweten dat Hells Angels Haarlem tot oogmerk had het plegen van de hiervoor vermelde misdrijven en dat zij wetenschap had van een aantal concreet gepleegde strafbare feiten. [verdachte] heeft actief aan de organisatie deelgenomen en heeft derhalve deel uit gemaakt van de organisatie. De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.