Geschil12.In geschil is allereerst of in zaak HAA 16/3923 het bezwaar ontvankelijk is.
In alle zaken is voorts in geschil of sprake is van een onttrekking aan het douanetoezicht en of eiseres terecht als douaneschuldenaar is aangemerkt.
13. Eiseres stelt dat zij de utb in zaak HAA 16/3923 heeft ontvangen toen deze op 20 mei 2015 per mail door [B] van de Douane aan [A] is verzonden. Zij heeft vervolgens binnen zes weken bezwaar gemaakt.
Eiseres stelt daarnaast dat geen sprake is van een onttrekking aan het douanetoezicht aangezien voor de in de utb’s begrepen zendingen de T1-documenten zijn aangezuiverd. Voorts is zij ten onrechte als douaneschuldenaar aangemerkt, aangezien ze niet op de hoogte was noch betrokken was bij door [E] gepleegde fraude. De in- en opslag van de knoflook, de documentatie, de vervoersdocumenten en de communicatie werd door [E] geregeld. Zij is gebruikt als instrument en als dekmantel voor de fraude, aldus eiseres. Bovendien is er een – geantedateerde - overeenkomst tussen eiseres en [E] waarin [E] ermee akkoord gaat dat hij tot 10 jaar na aflevering volledig aansprakelijk wordt gesteld voor alle kosten voorvloeiend uit het niet of niet correct aanzuiveren van T1-documenten met betrekking tot transactie die op naam van eiseres zijn of nog worden afgesloten.
14. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het bezwaar in zaak HAA 16/3923 niet-ontvankelijk is wegens termijnoverschrijding. De utb is op 16 januari 2015 verzonden aan het bij verweerder bekende adres van eiseres zoals dat in het systeem BVR (Beheer Van Relaties) staat. Het bezwaarschrift is pas op 2 juni 2015 ontvangen. Dat is te laat. Van verschoonbare termijnoverschrijding is geen sprake.
Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat sprake is van een onttrekking aan het douanetoezicht, aangezien de knoflook de EU nooit heeft verlaten. Eiseres is primair op grond van artikel 203, derde lid, eerste gedachtestreepje, van het Communautair Douanewetboek (hierna: CDW) als douaneschuldenaar aangemerkt. [E] heeft zonder enige controle alle handelingen uit naam van eiseres verricht. Het handelen van [E] kan daarom worden aangemerkt als handelen namens eiseres.
15. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
16. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 19 december 2017 heeft eiseres direct na afloop van de zitting - op eigen initiatief - per brief die is afgegeven aan de bode in alle zaken een nader stuk ingediend. Nu dit stuk de rechtbank geen aanleiding geeft tot heropening van het onderzoek, blijft het stuk buiten beschouwing.
Ontvankelijkheid bezwaar, zaak HAA 16/3923
17. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in verbinding met artikel 22j, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken en vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die van dagtekening van de voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van bekendmaking. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
18. De utb gedagtekend 16 januari 2015 is verzonden naar het adres [B ADRES] . Het daartegen gericht bezwaarschrift gedagtekend 27 mei 2015 is door verweerder ontvangen op 2 juni 2015.
19. Nu verweerder de utb heeft verzonden naar het adres [B ADRES] en niet naar het hiervoor onder 1 genoemde adres dat is vermeld in het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, te weten [A ADRES] , heeft de bekendmaking van de utb niet op juiste wijze plaatsgevonden. De bezwaartermijn vangt daarom aan op de dag dat eiseres de utb onder ogen heeft gekregen (vgl. HR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:960). Op 20 mei 2015 heeft [B] , werkzaam bij verweerder, de utb per mail verstuurd aan [A] en eiseres heeft de utb toen voor het eerst onder ogen gekregen. Het op 2 juni 2015 ingediende bezwaarschrift is derhalve tijdig ingediend. Verweerder heeft in de uitspraak op bezwaar terecht geoordeeld dat het bezwaar ontvankelijk is en het andersluidende standpunt in beroep wordt door de rechtbank niet gevolgd. Onttrekking aan het douanetoezicht
20. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) dient het begrip onttrekking aan het douanetoezicht in artikel 203 van het CDW aldus te worden opgevat dat het elk handelen omvat dat tot gevolg heeft dat de douaneautoriteiten, ook als is het maar tijdelijk, de toegang wordt belemmerd tot onder douanetoezicht staande goederen en wordt belet de in artikel 37, eerste lid, van het CDW bedoelde controles uit te voeren. Het wegnemen van het T1-document van de goederen waarop het betrekking heeft moet worden gekwalificeerd als een onttrekking van die goederen aan het douanetoezicht (vgl. HvJ 29 april 2004, zaak C-222/01, British American Tabacco Manufacturing B.V., r.o. 47 en 53).
21. De utb die voorwerp van geschil is in zaak HAA 16/3925 heeft betrekking op vier zendingen. Voor drie van die zendingen waarvoor de T1-documenten eindigend met C45B937, C9D3723 en D34FAB0 zijn opgemaakt, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een onttrekking aan het douanetoezicht. Deze utb moet daarom worden verminderd met € 91.329,60 tot € 29.158,85.
22. Voor alle overige in de utb’s betrokken zendingen zijn de T1-documenten en de verse knoflook waarop die T1-documenten betrekking hadden in Nederland van elkaar gescheiden. De T1-documenten gingen immers met een lading bevroren knoflook naar de buitengrens van de EU in Slovenië of met Zwitserland, terwijl de verse knoflook bij [F BEDRIJF] of [G BEDRIJF] achterbleef, zoals blijkt uit de hiervoor onder 7 opgenomen feiten en de onder 8 genoemde documenten. Aldus is sprake van een onttrekking aan het douanetoezicht. Dat de T1-documenten zijn gezuiverd betekent, anders dan eiseres kennelijk meent, niet dat geen onttrekking heeft plaatsgevonden. De T1-documenten zijn immers niet samen met de goederen waarop zij betrekking hadden aangebracht op het douanekantoor van bestemming in de zin van artikel 92 van het CDW.
23. Op grond artikel 203, derde lid, eerste gedachtestreepje, van het CDW is onder meer de persoon die de goederen aan het douanetoezicht heeft onttrokken douaneschuldenaar. Gelet op hetgeen hiervoor in deze uitspraak onder de feiten is overwogen, heeft [E] de verse knoflook aan het douanetoezicht onttrokken
door de op die verse knoflook betrekking hebbende T1-documenten aan de grens in Slovenië of aan de grens met Zwitserland te laten zuiveren met behulp van bevroren knoflook, terwijl de verse knoflook in een koelloods in Nederland achterbleef. De niet-communautaire knoflook die in Nederland achterbleef kreeg enkel op papier de status vrije (‘duty paid’) knoflook. Op die manier werd voorkomen dat douanerechten en aanvullende heffingen moesten worden betaald over de verse Chinese knoflook. Aangezien [A] als bestuurder van eiseres [E] mondeling heeft gemachtigd om namens eiseres te handelen, eiseres de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [E] in de overeenkomst van 1 november 2009 schriftelijk heeft bevestigd en [E] ook naar de buitenwereld door [A] als zodanig werd gepresenteerd, kan het handelen van [E] aan eiseres worden toegerekend en heeft verweerder eiseres terecht als douaneschuldenaar aangemerkt. De overeenkomst tussen eiseres en [E] , wat daar verder ook van zij, betekent niet dat verweerder eiseres niet als douaneschuldenaar kan aanspreken, reeds omdat het schuldenaarschap voorvloeit uit artikel. 203, derde lid, van het CDW en niet uit een overeenkomst tussen partijen.
24. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep in zaak HAA 16/3925 gegrond en dienen de beroepen in de zaken HAA 16/3923, HAA 16/3924 en HAA 16/3926 ongegrond te worden verklaard.
25. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, nu eiseres vóór het sluiten van het onderzoek ter zitting geen kosten heeft gesteld die voor vergoeding in aanmerking komen.