3.3.2Bewijsoverwegingen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten en overweegt daartoe in het bijzonder het navolgende.
Feit 1
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 29 juni 2018, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 17 december 2015 tot en met 20 december 2015 in Amsterdam, samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Het gaat daarbij om de volgende geldbedragen:
- € 500.040, aangetroffen in twee geprepareerde reistassen (met dubbele bodems) op kamer 428 van het [hotel] .
Dit feit is samen met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gepleegd.
- € 926.370, aangetroffen in drie koffers (met daarin drie soortgelijke reistassen) en een (losse) soortgelijke reistas op kamer 114 van het [hotel] .
Dit feit is samen met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] gepleegd.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 29 juni 2018 verklaard dat hij met een deel van dit geld op 20 december 2015 van Amsterdam, via Zürich, naar Hongkong zou reizen, als beginnend geldkoerier, waarbij [medeverdachte 3] zijn mentor zou zijn.
Verdachte heeft ontkend dat hij al eerder bij dit soort geldtransporten naar Hongkong betrokken is geweest. Zijn twee eerdere reizen van Amsterdam naar Hongkong, slechts kort hiervoor, in de maanden oktober en november 2015, hielden volgens verdachte verband met de (potentiële) verkoop van een Colombiaanse mijn(concessie) van hem aan ene meneer Chang, een Chinees, die hij die beide keren in Hongkong zou hebben ontmoet.
De rechtbank hecht geen geloof aan deze verklaring en acht, integendeel, ook de feiten 2 en 3 bewezen.
Feiten 2 en 3
De rechtbank stelt voorop dat zij op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen acht dat (I) in de periode voorafgaand aan 20 december 2015 meerdere geldtransporten van Amsterdam naar Hongkong hebben plaatsgevonden die als zogenoemde witwashandelingen moeten worden aangemerkt en dat, kort gezegd, (II) sprake was van een criminele organisatie, in de zin van artikel 140 Sr, die zich hiermee bezig hield.
In zijn arresten van 1 mei 2018 in de zaken van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is het gerechtshof Amsterdam ook tot dit oordeel gekomen.
Oktober 2015
Uit de, door de rechtbank tot het bewijs gebezigde, verklaring van [medeverdachte 2] volgt dat hij op 20 oktober 2015, samen met [betrokkene] , van Amsterdam, via Frankfurt (trein), naar Hongkong is gereisd.
Volgens [medeverdachte 2] had hij op deze reis een (geprepareerde) tas met een grote hoeveelheid contant geld bij zich, welke tas hij op 20 oktober 2015 in het [hotel] in Amsterdam van [medeverdachte 1] had gekregen.
De rechtbank wijst op dossierpagina’s 2174-2175.
Vast staat dat verdachte op 20 oktober 2015 samen met [medeverdachte 1] in Amsterdam was. Uit verkregen gegevens van Booking.com (DOC-181) is gebleken dat verdachte, via internet, een reservering had gemaakt voor een overnachting in het [hotel] in Amsterdam van 19 op 20 oktober 2015.
Voorts staat vast dat verdachte op 21 oktober 2015, net als [medeverdachte 2] , ook met de trein van Amsterdam naar Frankfurt is gereisd en vanaf daar naar Hongkong is gevlogen. Op vragen naar deze reisroute, heeft verdachte ter terechtzitting verklaard, dat deze route hem door [medeverdachte 1] was aangeraden.
Verdachte heeft van 22 tot 26 oktober 2015 in Hongkong verbleven, waarna hij, via Frankfurt, naar Madrid is gevlogen.
Uit onderzoek aan één van de onder [medeverdachte 1] inbeslaggenomen telefoons (iPhone 6) is gebleken dat van/op deze telefoon, rond deze periode, de volgende geluidsbestanden dan wel tekstberichten zijn verstuurd/ontvangen (DOC-132):
- 8 oktober 2015:
Geef mijn paspoort aan [naam] want hij komt volgende week hier.
- 17 oktober 2015:
[naam] is hier al aangekomen.
- 22 oktober 2015:
Nou ik ben er blij mee dat [naam] zich ermee gaat bemoeien.
Volgens [medeverdachte 2] werd in Hongkong het geld door (een) ander(en) uit de tas gehaald en ging de lege (geprepareerde) tas vervolgens mee terug naar Madrid, alwaar hij de tas aan iemand anders moest overhandigen. Volgens [medeverdachte 2] werden de afspraken via de telefoon (BlackBerry) gemaakt en worden als in telefonische berichten over “brunettes” wordt gesproken, daarmee de (geprepareerde) reistassen bedoeld.
De rechtbank wijst op pagina’s 2152 en 2162-2163.
November 2015
Na zijn reis van Hongkong, via Frankfurt, naar Madrid op 26/27 oktober 2015 verblijft verdachte enige tijd in Madrid.
Omstreeks 18 november 2015 vertrekt verdachte echter weer naar Nederland, waar hij op 18 november 2015 op de luchthaven Schiphol een treinkaartje koopt naar Frankfurt. Vervolgens reist verdachte met de trein naar Frankfurt, waar hij op 18 november 2015 weer het vliegtuig neemt naar Hongkong; een zelfde reisroute als op 21 oktober 2015.
Uit het onderzoek aan de onder [medeverdachte 1] inbeslaggenomen iPhone 6 is gebleken dat tussen deze telefoon en het WhatsApp-account van verdachte de volgende berichten zijn uitgewisseld. De rechtbank acht, gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, bewezen dat deze berichten tussen [medeverdachte 1] (TG) en verdachte (V) zijn uitgewisseld.
- 15 november 2015 (TG):
Morgen geef ik je de naam.
- 17 november 2015 (TG):
Aaah maar natuurlijk hij reist met de vriend.
- 17 november 2015 (V):
Ja natuurlijk.
- 17 november 2015 (TG):
Neem de brunette niet mee en zeg daar ook niets en maak geen overeenkomst.
Voorts is uit dit onderzoek gebleken dat [medeverdachte 1] op 18 november 2015, nadat verdachte onderweg is naar Hongkong, het volgende bericht aan iemand anders verstuurt:
Ik heb net [naam] laten inchecken voor Hongkong. Hij komt daar morgen aan en dinsdag krijg ik de betaling voor wat ik toestuurde.
Verdachte verblijft van 19 tot 22 november 2015 in Hongkong.
Tijdens dit verblijf vinden de volgende telefonische contacten met [medeverdachte 1] plaats:
- 19 november 2015 (V):
Aah OK. Het komt morgen. Het komt al om 11 en een man hier bij R. Ik geef het verpakt of hoe gaat het daar.
- 19 november 2015 (TG):
Ja zo.
- 19 november 2015 (V):
Verpakt en hij neemt een koffer mee en stopt het daarin en doei.
- 19 november 2015 (TG):
Ja zo of vraag het aan j.
- 22 november 2015 (TG):
Reis je vandaag?
- 22 november 2015 (TG):
Waarschuw je me?
- 22 november 2015 (V):
Ok klaar. Als Franklin komt vertel ik je.
Op 22/23 november 2015 reist verdachte van Hongkong, via Frankfurt, terug naar Madrid. Hij blijft daar tot 3 december 2015, op welke dag hij weer naar Nederland reist.
Ook in deze periode vinden telefonische contacten met [medeverdachte 1] plaats, waarvan hieronder een selectie volgt:
- 23 november 2015 (TG):
Dit syndicaat is slecht.
- 23 november 2015 (V):
Ja tuurlijk.
- 23 november 2015 (TG):
Ik weet het niet. Ik heb hier 500. Maar morgen sturen ze me meer.
- 23 november 2015 (V):
Natuurlijk en zijn er mensen als deze lui bovenkomen.
- 23 november 2015 (TG):
Ik denk deze week.
- 23 november 2015 (TG):
Ga tegen j zeggen dat het er al is wat hij nodig heeft eens zien of er een kadootje uitspringt daar.
- 23 november 2015 (V):
Ja dat heb ik hem al gezegd.
- 23 november 2015 (TG):
De peetvader is helemaal naakt. (...)
- 23 november 2015 (V):
Ja hij is naakt.
- 23 november 2015 (TG):
Poca komt overmorgen.
- 23 november 2015 (V):
Met de vriend of alleen, omdat de andere man alleen gaat alleen en hij zich verbrandt.
- 23 november 2015 (TG):
Waarom verbrandt hij zich. Ik begrijp je niet waarom.
- 23 november 2015 (V):
Omdat de man niet ervaren is in het handelen. Degene die het goed doet is Poca.
- 24 november 2015 (V):
Daar heb ik de brunette met Poca naar toe gestuurd.
- 24 november 2015 (V):
Klaar en wanneer komt de peetvader naar boven.
- 24 november 2015 (TG):
Ik weet het niet ik denk morgen want vandaag zijn er 2 langsgekomen.
- 25 november 2015 (V):
Ik heb 2 duizend euro aan Giovani geleend de vriend van Poca zodat hij me een gunst verleent met hetgeen hij jou zal geven. (...)
Op 25 november 2015 vertrekt [medeverdachte 2] uit Argentinië, om via Mexico naar Madrid te reizen, waar hij op 27 november 2015 arriveert.
Uit de eerdergenoemde verklaring van [medeverdachte 2] volgt dat hij eind november 2015 in Amsterdam weer een (geprepareerde) tas met een grote hoeveelheid contant geld van [medeverdachte 1] heeft ontvangen, welke tas (met inhoud (geld)) hij van Amsterdam, via Zürich, naar Hongkong heeft vervoerd.
De rechtbank wijst op dossierpagina 2179.
De telefonische contacten tussen verdachte en [medeverdachte 1] gaan in deze tijd door:
- 27 november 2015 (TG):
Hier met Poca.
- 27 november 2015 (V):
Ah nou hier zijn de peetvader en Pacho aan het lunchen.
- 28 november 2015 (TG):
Amalia Sui.
- 28 november 2015 (V):
En wie gaat haar inwijden.
- 28 november 2015 (TG):
Los Che. En degenen die daar zijn gaan door.
- 28 november 2015 (V):
Bewaar goed voor me wat Poca geeft.
- 29 november 2015 (TG):
Hebben ze de kleding aan de peetvader gegeven.
- 29 november 2015 (V):
Mk Poca heeft niets aan aan mij gegeven. Wat heb jij tegen hem gezegd.
- 29 november 2015 (TG):
Hij heeft me gezegd dat hij dat spul in de woning achtergelaten heeft. De kledingkast de zwarte doos wat plastic jasjes. Geef de kleding aan de peetvader en haal mijn spullen eruit en bewaar het in mijn koffer alsjeblieft.
- 29 november 2015 (V):
Ja maar dat van jou is een doos en een pakket of wat is het. Ah ja maar het was geen koffer het was een zwarte doos en een pakket in het bovenste deel van de kast.
Verdachte is ter terechtzitting uitgebreid geconfronteerd met de hiervoor weergegeven telefonische berichten tussen hem en [medeverdachte 1] . Uit deze berichten, over en weer, kan niet anders worden afgeleid dan dat verdachte en [medeverdachte 1] ten tijde van het sturen van deze berichten precies weten waar de ander het over heeft en wat er met de berichten wordt bedoeld. Verdachte heeft ter zitting verklaard geen herinnering te hebben aan de berichten en niet (meer) te weten wat er mee is bedoeld.
De rechtbank acht dit laatste, gelet op de specifieke, gedetailleerde en unieke inhoud van de meeste berichten, niet geloofwaardig.
Conclusies
Op grond van het bovenstaande en de (overige) inhoud van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, komt de rechtbank tot het oordeel dat bewezen is dat in oktober en november 2015 geldtransporten van Amsterdam naar Hongkong hebben plaatsgevonden zoals het beoogde geldtransport op 20 december 2015 (feit 1).
Gelet op de voorgaande overwegingen komt de rechtbank voorts tot het oordeel dat het redelijkerwijs niet anders kan zijn dan dat verdachte daarbij betrokkenheid heeft gehad.
Deze betrokkenheid is – gezien verdachtes fysieke aanwezigheid in oktober 2015 in Amsterdam toen [medeverdachte 2] daar de tas met geld kreeg, de reizen van verdachte naar Hongkong in oktober en november 2015 en de inhoud van de telefonische berichten tussen hem en [medeverdachte 1] – die van een medepleger. De rechtbank is van oordeel dat verdachte zodanig nauw en bewust met de anderen heeft samengewerkt dat deze kwalificatie is gerechtvaardigd.
Op basis van het dossier kan bovendien worden vastgesteld dat het, net als bij feit 1, ging om geld dat van enig misdrijf afkomstig was en dat verdachte hiervan op de hoogte moet zijn geweest. De grote geldbedragen werden fysiek vervoerd in contante coupures en verstopt in geprepareerde tassen, die onder meer in hotelkamers werden overgedragen. Bovendien was sprake van versluierd/verhullend taalgebruik in telefonische berichten. Nu uit deze feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van het geld. Verdachte heeft evenwel geen enkele verklaring gegeven voor de herkomst van het geld, zodat het niet anders kan zijn dan dat de vervoerde geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn en verdachte dit wist.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake geweest van gewoontewitwassen. Met de officier van justitie en de rechtbank Amsterdam in een uitspraak van 5 januari 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:40) neemt de rechtbank daarbij in aanmerking dat: “Blijkens de wetsgeschiedenis is sprake van een gewoonte bij een pluraliteit van feiten die niet slechts toevallig op elkaar volgen, maar onderling in zeker verband staan, zowel voor wat betreft de objectieve aard van de feiten als voor wat betreft de subjectieve gerichtheid van de dader, zijnde de neiging van de dader om het feit steeds weer te begaan.”
Naast feit 2 acht de rechtbank ook feit 3 bewezen. Dat sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband en dat verdachte daaraan heeft deelgenomen, volgt uit de bewijsmiddelen. Overigens is het bestaan van een criminele organisatie ook niet van de zijde van de verdediging betwist.
Zoals is aangegeven, hecht de rechtbank geen geloof aan de verklaring van verdachte dat zijn reizen naar Hongkong verband hielden met de (potentiële) verkoop van een Colombiaanse mijn(concessie) aan ene meneer Chang, een Chinees.
Hoewel door de raadsman een pakket met stukken is ingediend waaruit zou kunnen worden afgeleid dat verdachte in Colombia een mijn(concessie) in (mede)eigendom heeft, ontbreekt ieder bewijs dat verdachte in oktober en november 2015 in Hongkong was vanwege de verkoop van deze mijn(concessie). De rechtbank verwijst in dit verband mede naar een door de FIOD opgemaakte ambtshandeling betreffende dit pakket met stukken (DOC-197). Van de zijde van verdachte zijn op dit punt geen nadere stukken ingediend. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij Chang in Hongkong in de Starbucks heeft ontmoet. Daarnaar gevraagd, heeft hij geen volledige naam, adresgegevens, telefoonnummer en/of bedrijf van Chang kunnen noemen. Wel weet verdachte dat Chang inmiddels is overleden.
Voor de rechtbank staat op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat de reizen van verdachte naar Hongkong een ander doel hadden.